ECLI:NL:RBAMS:2024:1343

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
AMS 23/4668
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting van WW-uitkering en het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de stopzetting van zijn WW-uitkering per 1 december 2022 beoordeeld. Eiser had zijn WW-uitkering aangevraagd op 7 september 2021 en deze was toegekend per 1 september 2021. Na ontslag bij zijn werkgever [bedrijf 2] op 15 november 2022, heeft eiser een nieuwe baan gevonden bij [bedrijf 3], maar besloot deze niet aan te nemen op basis van informatie van de uitkeringsdeskundige van verweerder. Verweerder heeft de WW-uitkering stopgezet, stellende dat eiser verwijtbaar werkloos was omdat hij zelf ontslag had genomen zonder geldige reden.

De rechtbank oordeelt dat de uitkeringsdeskundige eiser twee toezeggingen heeft gedaan waarop hij mocht vertrouwen. De eerste toezegging was dat als eiser vóór 5 december 2022 nieuw werk zou hebben, zijn ontslagname geen gevolgen zou hebben voor zijn WW-uitkering. De tweede toezegging, gedaan op 2 december 2022, stelde dat het aannemen van de nieuwe baan geen invloed zou hebben op de beëindiging van de WW-uitkering. De rechtbank concludeert dat eiser door deze toezeggingen gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de informatie van de uitkeringsdeskundige en daardoor nadeel heeft ondervonden.

De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en oordeelt dat de WW-uitkering van eiser had moeten doorlopen. Verweerder wordt opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures, vooral in situaties waar burgers afhankelijk zijn van toezeggingen van overheidsinstanties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4668

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Vijfhuizen, eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de stopzetting van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 1 december 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] (namens eiser) en de gemachtigde van verweerder.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk 8 maart 2024 uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 7 september 2021 een WW-uitkering aangevraagd. Met een besluit van 8 september 2021 is aan eiser per 1 september 2021 een WW-uitkering toegekend. Eiser is vervolgens in dienst getreden bij [bedrijf 1] , via dit uitzendbureau is eiser tewerkgesteld bij [bedrijf 2] . Op 15 november 2022 heeft eiser ontslag genomen omdat hij geen jaarcontract bij [bedrijf 2] kon krijgen en vreesde voor een burn-out. Vervolgens hebben verschillende telefoongesprekken plaatsgevonden met de uitkeringsdeskundige van verweerder. In navolging van deze gesprekken heeft eiser een nieuwe baan gezocht en gevonden bij [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), maar na latere mededelingen van de uitkeringsdeskundige heeft hij hier toch vanaf gezien.
3. Met het primaire besluit van 16 december 2022 heeft verweerder de WW-uitkering van eiser per 1 december 2022 stopgezet. Eiser had passend werk, maar is dit door zijn eigen toedoen weer kwijtgeraakt zonder dat hier een geldige reden voor was, aldus verweerder.
4. Met het bestreden besluit is verweerder bij het standpunt gebleven dat eiser verwijtbaar werkloos is. Eiser heeft namelijk zelf ontslag genomen zonder dat dit noodzakelijk was. Dat eiser uit emotie ontslag heeft genomen omdat hij geen vast contract kreeg, is volgens verweerder geen dringende reden. Ditzelfde geldt voor zijn angst om een burn-out te krijgen. Verweerder betreurt het dat eiser door onjuiste informatie van de uitkeringsdeskundige ongunstige beslissingen heeft genomen. Hierin ziet verweerder echter geen reden om het primaire besluit te herzien. De situatie was anders geweest als eiser wel bij [bedrijf 3] aan het werk was gegaan. Dan had eiser er op mogen vertrouwen dat de informatie van de uitkeringsdeskundige juist was.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de WW-uitkering van eiser heeft stopgezet per 1 december 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Op grond van artikel 24, eerste lid, onder a van de WW is de werknemer verplicht te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Van verwijtbare werkloosheid is volgens artikel 24, tweede lid, onder b van de WW sprake indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
Het vertrouwensbeginsel
8. Eiser doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij stelt daartoe dat hij twee keer heeft vertrouwd op een mededeling van verweerder en daarnaar heeft gehandeld, maar dat dit hem later is tegengeworpen. Zo heeft hij voor het einde van zijn dienstverband nieuw werk gevonden bij [bedrijf 3] , maar is hij daar vervolgens niet aan het werk gegaan omdat de uitkeringsdeskundige hem heeft verteld dat het wel of niet aannemen van die baan geen gevolgen zou hebben voor de beëindiging van zijn WW-uitkering. De uitkeringsdeskundige heeft hem ook niet verteld dat dit van invloed zou kunnen zijn op zijn bezwaar en/of beroep. Als de uitkeringsdeskundige hem op 2 december 2022 niet onjuist had voorgelicht, dan was hij gewoon aansluitend op zijn dienstverband bij [bedrijf 2] aan het werk gegaan bij [bedrijf 3] . Nu heeft hij van 11 december 2022 tot 6 januari 2023 geen inkomsten gehad. Bovendien had hij dan na 6 januari 2023 naast zijn inkomsten uit het werk bij [bedrijf 4] nog steeds recht gehad op een aanvullende WW-uitkering.
9. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit beroep op het vertrouwensbeginsel als volgt. Bij uitspraak van 29 mei 2019 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor een beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel een stappenplan uiteengezet. [2]
Stap 1: toezeggingen of andere uitlatingen
10. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
11. Eiser voert aan dat de uitkeringsdeskundige hem tijdens het telefoongesprek van
2 december 2022 duidelijk te verstaan heeft gegeven dat het voor de beslissing niks meer uitmaakte dat hij werk gevonden had, ondanks de eerdere toezegging dat als hij werk zou hebben gevonden op of voor 5 december 2022, zijn recht op een WW-uitkering zou blijven bestaan.
12. De rechtbank stelt vast dat de uitkeringsdeskundige van verweerder eiser twee keer een toezegging heeft gedaan. De eerste toezegging is gedaan tijdens een telefoongesprek van 23 november 2022. Verweerder erkent in het KCC telefoonverslag van 15 februari 2023 dat eiser op 23 november 2022 is toegezegd dat als hij aansluitend op zijn vorige baan (dus vóór 5 december 2022) nieuw werk zou hebben, zijn ontslagname geen gevolgen zou hebben voor zijn WW-uitkering. Verweerder is op 2 december 2022 met een tweede toezegging/mededeling teruggekomen op deze eerste toezegging, zo blijkt uit het KCC telefoonverslag van deze datum: “Ik geef aan dat ik inderdaad eerst gezegd heb dat er waarschijnlijk geen gevolgen zijn als de klant meteen weer werk heeft, maar dat dit niet volledig was omdat dit alleen had gegolden als de nieuwe baan al in zicht was terwijl de klant nog werk had.”
13. Verweerder erkent ook dat deze tweede toezegging is gedaan. In het bestreden besluit staat immers: “Wij betreuren het dat u door onjuiste informatie van de uitkeringsdeskundige ongunstige beslissingen heeft genomen.” Ook op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat de “toezegging ongelukkig is”.
14. Verder maakt de rechtbank uit de stukken op dat de verlofdagen van eiser nog doorliepen tot in ieder geval 5 december 2022, en uiterlijk tot 11 december 2022. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder uitgelegd dat indien sprake was geweest van een nieuwe baan aansluitend op de verlofdagen van het vorige werk, dat de ontslagname dan geen gevolgen had gehad voor de WW-uitkering. Hieruit volgt dat de eerste toezegging (van 23 november 2022) dus toch wél juist was.
15. De rechtbank concludeert dat eiser twee keer een toezegging/mededeling is gedaan waarbij het Uwv duidelijk heeft gemaakt hoe het zijn bevoegdheid zou gebruiken. Bij de eerste toezegging dat de ontslagname geen gevolgen zou hebben voor de WW-uitkering als eiser aansluitend aan zijn vorige werk (uiterlijk 5 december 2022) een nieuwe baan had. Bij de tweede mededeling dat het al dan niet aannemen van nieuw werk aansluitend aan het vorige werk niet van invloed zou zijn op de beëindiging van de WW-uitkering.
Stap 2: toerekenbaar aan het bevoegde bestuursorgaan
16. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
17. De rechtbank overweegt dat aan dit vereiste is voldaan. De toezeggingen zijn gedaan door de uitkeringsdeskundige van verweerder. Eiser mocht er van uitgaan dat deze medewerker als deskundige bevoegd uitlatingen deed namens verweerder. Dit is door verweerder ook niet betwist. In het bestreden besluit is ook overwogen dat eiser, als hij de baan aan had genomen bij [bedrijf 3] , op de toezegging van de uitkeringsdeskundige had mogen vertrouwen. Dit betekent dat beide toezeggingen aan verweerder kunnen worden toegerekend.
Stap 3: belangenafweging
18. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.
19. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit punt als volgt. Op 23 november 2022 is eiser toegezegd dat hij als vóór 5 december 2022 werk zou hebben de ontslagname geen gevolgen zou hebben voor zijn WW-uitkering. Tijdens dat gesprek heeft eiser aangegeven dat hij al zicht had op nieuw werk. In het geplande vervolggesprek op 30 november 2022 zou hierover verder worden gesproken. Eiser had zin in dat gesprek omdat hij trots was dat het hem gelukt was om vóór 5 december 2022 werk te hebben, namelijk een baan als [functie] bij [bedrijf 3] . Uiteindelijk vond dat gesprek plaats op 2 december 2022, waarbij eiser de mededeling kreeg van de uitkeringsdeskundige dat het voor zijn WW-uitkering niet uitmaakte of hij de baan wel of niet aannam. Eiser heeft daarom besloten deze baan aan zich voorbij te laten gaan. Omdat het aannemen van dit werk niet meer noodzakelijk was voor de voortzetting van zijn WW-uitkering, wilde hij werk zoeken dat beter aansloot bij zijn gezinssituatie. Het werk als [functie] betrof namelijk nachtelijke werkzaamheden, terwijl zijn vrouw fulltime werkt en hij drie kinderen heeft (waarvan één fors gehandicapt).
20. Vast is komen te staan dat eisers WW-uitkering niet was beëindigd als hij op
5 december 2022 was gestart bij [bedrijf 3] . De rechtbank stelt verder vast dat eiser enkel op basis van de mededeling van de uitkeringsdeskundige heeft besloten niet te starten met zijn nieuwe baan. Eiser heeft dus door de gewekte verwachtingen handelingen verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij nadeel heeft ondervonden. Door de beëindiging zijn WW-uitkering heeft hij immers financieel nadeel ondervonden. Eiser heeft onbetwist gesteld dat hij recht zou hebben gehad op een aanvullende WW-uitkering, niet alleen in de periode dat hij gewerkt zou hebben bij [bedrijf 3] , (van 5 december 2022 tot 6 januari 2023), maar ook in de periode daarna tijdens zijn werk bij [bedrijf 4]
De rechtbank concludeert dat bij eiser twee keer een gerechtvaardigde verwachting is gewekt door verweerder en dat eiser beide keren dienovereenkomstig heeft gehandeld en daardoor nadeel heeft ondervonden. Eiser heeft een zwaarwegend belang, terwijl er in dit geval geen contraire belangen van derden in het geding zijn. Dit betekent dat verweerder eiser niet had mogen tegenwerpen dat hij de baan bij [bedrijf 3] niet heeft aangenomen en dat hij de beëindiging van de WW-uitkering niet in stand had mogen laten. In dit geval is de WW-uitkering niet beëindigd omdat eiser verwijtbaar zijn baan had opgezegd bij [bedrijf 2] , maar omdat hem verweten wordt dat hij vervolgens niet aansluitend aan dit dienstverband aan de slag is gegaan bij [bedrijf 3] , terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was. Dit heeft eiser enkel nagelaten op grond van door verweerder gewekt vertrouwen. In die omstandigheden mag verweerder eiser dit niet tegen werpen.
Conclusie
21. Nu de uitkeringsdeskundige van verweerder twee toezeggingen heeft gedaan aan eiser waarop hij mocht vertrouwen, eiser daarnaar heeft gehandeld en daardoor nadeel heeft geleden, heeft verweerder in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Verweerder had de WW-uitkering van eiser dus niet mogen beëindigen.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat verweerder de uitkering had moeten laten doorlopen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de WW-uitkering te nemen. Dit omdat verweerder de hoogte van de WW-uitkering dient vast te stellen en daarbij te bepalen welke invloed het werk bij [bedrijf 3] en/of bij [bedrijf 4] op de WW-uitkering zou hebben gehad.
22.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
22.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 februari 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Gonera, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.