ECLI:NL:RBAMS:2024:1311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
13/193352-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor ontuchtige handelingen met een minderjarige in Amsterdam

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een 13-jarig meisje op 1 augustus 2023 in Amsterdam. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De man werd vrijgesproken van verkrachting, omdat de rechtbank niet kon vaststellen of de handelingen met dwang hebben plaatsgevonden. De zaak kwam aan het licht na een melding van het slachtoffer, die na de gebeurtenis emotioneel en beverig uit de auto stapte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren, maar dat er voldoende bewijs was voor de ontuchtige handelingen. De verdachte had bekend dat hij seksuele handelingen had verricht, maar ontkende dat er sprake was van dwang of penetratie. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat het slachtoffer niet had willen deelnemen aan de handelingen, dit niet voldoende steunbewijs opleverde voor de beschuldiging van verkrachting. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de bescherming van minderjarigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/193352-23 (Promis)
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2002,
wonende op het adres [adres 1] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.A. Rispens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 1 augustus 2023 in Amsterdam:
Feit 1: [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] ;
Feit 2: met [slachtoffer] ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 en 2 kunnen worden bewezen. Zij heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] inconsistenties bevatten, maar dat haar verklaringen voldoende ondersteund worden door andere bewijsmiddelen en daarom toch voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Zo is er een verklaring van getuige [getuige] die [slachtoffer] beverig en emotioneel uit de auto ziet stappen. Ook ziet hij dat zij rode plekken in haar nek had, dat haar pupillen groot waren en dat zij schichtig om zich heen keek. Daarnaast hebben ook een vriendin en haar moeder en de verbalisanten op het politiebureau de emoties bij [slachtoffer] waargenomen. De verklaring van verdachte is ongeloofwaardig omdat [slachtoffer] – als zijn verklaring zou kloppen – niet zo emotioneel uit de auto zou zijn gestapt op een willekeurige plek in Amsterdam. [slachtoffer] heeft consistent verklaard dat zij op de achterbank van de auto wilde dat verdachte stopte, maar dat hij gewoon is doorgegaan. Er is dan ook sprake van seksuele binnendringing met dwang. Verdachte heeft bij de gedwongen seks grof geweld gebruikt. Op basis van de verklaringen van [slachtoffer] kunnen bij beide feiten alle tenlastegelegde handelingen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat sprake zou zijn geweest van dwang. Verdachte ontkent dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden en [slachtoffer] heeft wisselend verklaard over wat er precies in de auto is gebeurd. Er zijn verder geen objectieve bewijsmiddelen waaruit volgt dat er sprake zou zijn geweest van dwang anders dan de verklaring van het slachtoffer zelf. Getuige [getuige] , de vriendin en moeder van haar vriendin zijn immers geen getuigen geweest van de beweerde handelingen. Verder bevestigt het DNA-onderzoek de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] heeft gevingerd en gebeft, maar haar niet vaginaal heeft gepenetreerd met zijn penis. Uit het DNA-onderzoek blijkt namelijk dat er speeksel van verdachte is aangetroffen op de buitenste en binnenste schaamlippen en het voorhof van de vagina van [slachtoffer] , maar er zijn geen spermavloeistoffen of spermacellen waargenomen. Er is in de bemonstering diep vaginaal geen mannelijk DNA aangetroffen. Gelet hierop dient ten aanzien van feit 2 partieel vrijspraak volgen voor het deel dat ziet op het vaginaal penetreren met de penis. Voor het overige kan feit 2 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, gelet op de (verder) bekennende verklaring van verdachte.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inleidende opmerkingen over het bewijs in zedenzaken
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het gegeven dat slechts twee personen – het vermeende slachtoffer en de vermeende dader – aanwezig waren bij de tenlastegelegde seksuele handelingen. In deze zaak is dit niet anders.
Voor een bewezenverklaring zijn de verklaringen van het vermeende slachtoffer alleen onvoldoende. Er moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig uit een andere bron dan het slachtoffer zelf. Daarbij geldt in zedenzaken dat een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een verkrachting of ontucht niet als zodanig bevestiging hoeft te vinden in ander bewijs, maar dat het voldoende is dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde belangrijke punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal.
Of sprake is van voldoende steunbewijs laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
3.3.2.
Feiten en omstandigheden
Niet ter discussie staat dat verdachte en [slachtoffer] elkaar op 31 juli 2023 via [app] hebben leren kennen en dat zij op 1 augustus 2023 samen hebben afgesproken. [slachtoffer] en verdachte waren op dat moment respectievelijk 13 jaar en 20 jaar oud. Verdachte heeft [slachtoffer] op die dag vlakbij haar huis in Amsterdam Noord met de auto opgehaald, waarna zij naar [adres 2] zijn gereden. Nadat zij eten hebben besteld, zijn zij doorgereden naar een parkeergarage in Amsterdam waar verdachte de auto geparkeerd heeft. Ook staat niet ter discussie dat er op enig moment in de auto in de parkeergarage seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en verdachte. De verklaringen van verdachte en [slachtoffer] lopen echter uiteen over welke seksuele handelingen er hebben plaatsgevonden en of verdachte [slachtoffer] hiertoe gedwongen heeft.
Op basis van het dossier staat verder vast dat verdachte [slachtoffer] later die avond niet heeft teruggebracht naar Amsterdam Noord, maar haar op een willekeurige plek in Amsterdam Oost uit de auto heeft laten stappen. Een getuige heeft verklaard dat zij op dat moment beverig en huilend de auto uit kwam. [slachtoffer] heeft in het bijzijn van die getuige een vriendin gebeld, met wie zij vervolgens naar de politie is gegaan.
3.3.3.
Verklaringen van [slachtoffer] en verdachte
Verklaringen van [slachtoffer]
heeft diverse malen een verklaring afgelegd bij de politie. In grote lijnen komen de verklaringen van [slachtoffer] op het volgende neer. [slachtoffer] heeft verdachte in de auto gepijpt. Daarna hebben zij zich naar de achterbank van de auto verplaatst en hebben er verdere seksuele handelingen, namelijk vingeren, beffen en penetratie met de penis (zonder condoom), plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft steeds verklaard dat (een deel van) die seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden, waarbij zij wisselend heeft verklaard over – onder meer – de mate van dwang die verdachte zou hebben toegepast en over waarom de seks uiteindelijk is gestopt.
Verklaringen van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] er, vanaf het moment dat hij haar zag, heel jong uit vond zien. Hij dacht meteen: ‘he, er klopt iets niet’. Er hebben volgens hem die avond wel seksuele handelingen plaatsgevonden, maar daarbij is geen sprake geweest van enige dwang. Volgens verdachte is [slachtoffer] in de auto begonnen over seks. In de parkeergarage kwam [slachtoffer] bij hem zitten en zei ze “Laat me je pijpen”. Verdachte zou tegen haar hebben gezegd dat zij moest stoppen omdat hij het gevoel had dat ze loog over haar leeftijd, maar omdat [slachtoffer] bleef volhouden dat ze 18 jaar was, is zij voorin de auto begonnen met het pijpen van verdachte. Vervolgens zijn ze – op verzoek van [slachtoffer] – naar de achterbank verplaatst zodat ze meer ruimte hadden. Terwijl zij hem achter in de auto aan het pijpen was, lag zijn hand op haar dijen. Omdat zijn penis niet hard werd zei [slachtoffer] dat hij haar mocht vingeren, waarna hij zijn vinger in haar vagina heeft gestopt. Verdachte heeft verder bij de politie, nadat de politie hem voorhield dat er DNA-onderzoek zou worden gedaan, bekend dat hij [slachtoffer] ook nog heeft gebeft omdat zij dat wilde. Volgens verdachte is hij gestopt met beffen toen hij aan de vagina van [slachtoffer] zag dat die er jong uit zag. Verdachte heeft zowel bij de politie als op de zitting ontkend dat hij [slachtoffer] heeft gepenetreerd met zijn penis. Tenslotte heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer] in eerste instantie thuis wilde brengen, maar dat hij zo boos was dat zij had gelogen over haar leeftijd dat hij haar ergens op straat in Amsterdam heeft afgezet.
3.3.4.
Beoordeling van feiten 1 en 2
Uit het voorgaande volgt dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd over het feit dat hij met (de destijds 13-jarige) [slachtoffer] seksuele handelingen heeft verricht, bestaande uit pijpen, beffen en vingeren. Verdachte ontkent echter dat hij [slachtoffer] vaginaal heeft gepenetreerd met zijn penis. Ook ontkent hij dat hij [slachtoffer] op enige wijze heeft gedwongen tot de seksuele handelingen.
De rechtbank gaat hierna allereerst in op de vraag of bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot seksuele handelingen, zoals tenlastegelegd onder feit 1 (verkrachting). Daarna gaat de rechtbank in op de bewezenverklaring van feit 2 en de vraag of bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] met zijn penis vaginaal heeft gepenetreerd, zoals ook opgenomen in de laatste twee gedachtestreepjes onder feit 2.
Is er sprake geweest van dwang?
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting (feit 1) te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte door (bedreiging met) geweld of door (bedreiging met) een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Het begrip ‘feitelijkheid’ wordt ruim uitgelegd, waarbij gedacht kan worden aan het door de verdachte onder andere aanwenden van gezag of overwicht, het uitoefenen van een zodanige psychische druk of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie brengen, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten. Van dwang door een feitelijkheid kan ook worden gesproken als de verdachte het slachtoffer in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken.
In het onderhavige geval is verdachte tenlastegelegd dat hij [slachtoffer] zowel door geweld als door een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot de seksuele handelingen, onder meer door misbruik te maken van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht van verdachte (gezien het leeftijdsverschil), het laten plaatsnemen van [slachtoffer] op de achterbank terwijl zij dat niet wilde en het vervolgens vasthouden van haar haar en duwen van haar hoofd richting zijn penis.
Om te kunnen beoordelen of bewezen kan worden dat [slachtoffer] door verdachte is gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen, zoals [slachtoffer] heeft verklaard, ziet de rechtbank zich voor de vragen gesteld of de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn en of deze in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] is het van belang of zij gedetailleerd en consistent heeft verklaard.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaringen van [slachtoffer] gedetailleerd zijn en dat zij op hoofdlijnen steeds heeft verklaard dat er sprake is geweest van seksuele handelingen bestaande uit pijpen, vingeren, beffen en penetratie met de penis. Ook heeft zij steeds verklaard dat (in ieder geval een deel van) die seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden. In zoverre heeft zij consistent verklaard.
De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] op een aantal belangrijke punten – die de kern van de beschuldiging raken – tegenstrijdig zijn. Zo heeft [slachtoffer] in eerste instantie tegenover de politie verklaard dat verdachte eenmaal in de parkeergarage aan haar vroeg of zij op de achterbank wilde zitten omdat hij haar iets wilde laten zien. Toen [slachtoffer] zei dat ze dat niet wilde heeft verdachte haar aan haar armen vastgepakt, waardoor ze wel naar de achterbank is gegaan. Ook zou verdachte haar op enig moment bij haar keel hebben gegrepen. Op de achterbank zou verdachte hebben gezegd dat zij hem moest pijpen. [slachtoffer] gaf aan dat zij dit niet wilde dit en toen zou verdachte haar bij haar hoofd en haren hebben gepakt en haar hoofd richting zijn penis hebben geduwd. Tijdens het informatief gesprek zeden en in een later verhoor heeft [slachtoffer] hierover andersluidend verklaard. Zo verklaart zij dat zij verdachte voorin de auto vrijwillig heeft gepijpt, dat zij vervolgens (vrijwillig) met hem naar de achterbank is verplaatst en hem daar – wederom vrijwillig – nog een aantal minuten heeft gepijpt. Zij wilde op enig moment stoppen, maar dat mocht van verdachte niet meer, waarna er nog seksuele handelingen onder dwang plaatsvonden. In haar laatste verhoor verklaart zij niet helder over het pijpen en zegt zij dat zij op de achterbank van de auto is beland omdat verdachte ‘een beetje boos’ keek en zij het idee had dat ze dat moest doen.
Verder bevatten de verklaringen van [slachtoffer] tegenstrijdigheden met betrekking tot hoe de penetratie met de penis zou hebben plaatsgevonden. Zo heeft zij in eerste instantie verklaard dat verdachte eerst zijn penis een klein beetje in haar vagina stopte en toen helemaal, voor 10 of 20 seconden. In een later verhoor vertelde zij dat verdachte (alleen) een beetje in haar vagina is gekomen met zijn penis.
Ten slotte heeft [slachtoffer] wisselend verklaard over hoe de seks is gestopt. Zo heeft zij in eerste instantie verklaard dat het is gestopt omdat zij een smoes had gebruikt, namelijk dat haar neef haar had geappt en dat ze toen weg kon. Later heeft zij verklaard dat de seks is gestopt toen haar neef haar belde. In haar meest recente verhoor, enkele maanden na het incident, heeft zij tegen de politie verteld dat het stopte omdat zij werd gebeld door een vriend van haar en dat ze toen uit de auto is gestapt met de telefoon in haar hand.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande geen tegenstrijdigheden op detailniveau betreft, maar dat het gaat om essentiële onderdelen van de verklaringen die met name zien op het element dwang.
Dit betekent niet dat de verklaringen van [slachtoffer] daarmee meteen onbetrouwbaar zijn, maar wel dat behoedzaamheid bij het gebruik daarvan is geboden. Gelet daarop zal de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] alleen voor (de waardering van) het bewijs gebruiken, indien en voor zover deze verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank vindt op grond van de verklaring van verdachte, de uitkomsten van het DNA-onderzoek en de verklaringen van [slachtoffer] bewezen dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar kan gelet op het voorgaande niet vaststellen dat de seksuele handelingen met dwang hebben plaatsgevonden. Het enkele leeftijdsverschil en een mogelijk daaruit voortvloeiend overwicht van verdachte is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende, terwijl voor de overige ten laste gelegde dwangmiddelen geldt dat daarvan alleen blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer] . Hoewel de rechtbank in het dossier (en in het bijzonder in de door de getuige waargenomen gemoedstoestand van [slachtoffer] nadat zij de auto uitstapt) aanwijzingen ziet dat er in de auto iets heeft plaatsgevonden wat [slachtoffer] niet heeft gewild en de verklaring van verdachte minst genomen ook vragen oproept, levert dit naar het oordeel van de rechtbank niet de hiervoor bedoelde steun op en is dit onvoldoende om vast te stellen dat zij daartoe is gedwongen.
Vrijspraak feit 1
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1.
Bewezenverklaring feit 2
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte, de uitkomsten van het DNA-onderzoek en de verklaring van [slachtoffer] stelt de rechtbank – met de raadsman en officier van justitie – vast dat er tussen verdachte en (de destijds 13-jarige) [slachtoffer] ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Deze handelingen hebben mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] . Verdachte is namelijk met zijn vinger en tong binnengedrongen in de vagina van [slachtoffer] . Ook kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat [slachtoffer] verdachte heeft gepijpt.
Zoals de rechtbank hiervoor uiteen heeft gezet, gebruikt zij de verklaringen van [slachtoffer] alleen voor (de waardering van) het bewijs indien en voor zover deze verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij haar heeft gepenetreerd. Ook toen hij tijdens het politieverhoor door de verbalisanten werd geconfronteerd met het feit dat er DNA-onderzoek zou plaatsvinden, bekende hij weliswaar (alsnog) dat hij haar vagina had gelikt, maar hij bleef ontkennen dat hij haar had gepenetreerd. De uitkomsten van het DNA-onderzoek sluiten vaginale penetratie naar het oordeel van de rechtbank niet uit, maar ondersteunen de vaginale penetratie evenmin. Er is immers in de bemonstering ‘diep vaginaal’ geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van Y-chromosomaal (mannelijk) DNA en in geen van de bemonsteringen waren er aanwijzingen voor de aanwezigheid van spermavloeistof en zijn geen spermacellen waargenomen. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook partieel vrijspreken.
Voor zover verdachte heeft verklaard dat hij in eerste instantie niet wist dat [slachtoffer] 13 jaar oud was, is de rechtbank van oordeel dat dit voor de strafbaarheid van verdachte niet van belang is omdat de leeftijd in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht een geobjectiveerd bestanddeel is.
Gelet op het voorgaande kan feit 2, met uitzondering van het in de vagina brengen/houden/bewegen van de penis, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Omdat verdachte het tenlastegelegde feit 2 heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak
heeft bepleit voor dat deel van de tenlastelegging dat de rechtbank bewezen acht, kan ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en als hier ingelast geldt. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2:
op 1 augustus 2023 te Amsterdam, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het (meermalen) (telkens):
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] , en
- vervolgens brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen en in de vagina van die [slachtoffer] , en
- vervolgens likken van de (blote) vagina van die [slachtoffer] , en
- vervolgens brengen van zijn, verdachtes, tong in de vagina van die [slachtoffer] .

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen, dan wel om de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor jeugd in ogenschouw te nemen bij de strafoplegging. Verdachte heeft namelijk beperkte copingvaardigheden en uit het intelligentieonderzoek blijkt dat verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt tot laag begaafd cognitief niveau. De oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugd van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan voor wat betreft feit 1 en 2 uit van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden. Dat is de duur die verdachte tot op heden heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Eventueel zou er nog een voorwaardelijk strafdeel opgelegd kunnen worden, met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Ten aanzien van de ambulante behandeling merkt de verdediging op dat uit het Pro Justitia rapport van 18 en 22 oktober 2023 niet direct de noodzaak tot behandeling naar voren komt. In het reclasseringsrapport wordt echter een behandeling bij De Waag geadviseerd. De verdediging heeft gelet hierop verzocht deze bijzondere voorwaarde open te formuleren.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met de destijds 13-jarige [slachtoffer] door onder andere het seksueel binnendringen van haar vagina met zijn vingers, het likken van haar vagina, het brengen van zijn tong in haar vagina en zich te laten pijpen door [slachtoffer] . Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote schade kunnen toebrengen aan de verdere ontwikkeling van kinderen. Op seksueel gebied zijn zij namelijk nog niet volgroeid en kunnen zij niet geacht worden om zelfstandig de gevolgen van seksueel contact met een volwassene voldoende in te schatten. Verdachte heeft volledig miskend dat [slachtoffer] juist bescherming behoefde tegen seksuele benadering door een volwassene. Zelfs al zou [slachtoffer] zelf het initiatief hebben genomen tot het verrichten van seksuele handelingen, dan nog is het aan verdachte om daar (als volwassen man) weerstand aan te bieden. Dat heeft verdachte niet gedaan. Door zijn handelen heeft de verdachte dan ook een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, persoonlijke levenssfeer en mogelijk ook op de seksuele ontwikkeling van [slachtoffer] . Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Toepassing volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 20 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit onder de 23 jaar is, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. De psychiater en psycholoog hebben zich over de vraag of het jeugdstrafrecht zou moeten worden toegepast uitgelaten in de voormelde Pro Justitia rapportage. Volgens de psychiater zijn er weliswaar enige beperkingen in het handelingsvermogen van betrokkene (hij is soms opportunistisch en weinig verantwoordelijk in zijn gedrag), maar er worden geen aanknopingspunten gevonden voor pedagogische beïnvloeding. De psycholoog ziet evenmin aanknopingspunten. Volgens de psycholoog wordt een pedagogische aanpak namelijk belemmerd door het voornemen van verdachte om zelfstandig te gaan wonen met zijn vriendin en kind. De reclassering komt tot diezelfde conclusie.
De rechtbank volgt de adviezen van de deskundigen en komt tot het oordeel dat het jeugdstrafrecht niet zal worden toegepast.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 3 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit met justitie in aanraking is geweest.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 18 en 22 oktober 2023. Uit dit rapport blijkt dat er geen interventieadvies kan worden gegeven, omdat er geen stoornis bij verdachte is vastgesteld. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 7 november 2023. De reclassering adviseert aan verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met [slachtoffer] , het meewerken aan schuldhulpverlening en ambulante behandeling. Volgens de reclassering is het van belang dat verdachte meer inzicht krijgt in zijn seksualiteitsbeleving, het (h)erkennen van signalen van zijn (seksuele) partner en
grensoverschrijdend gedrag. Dit zou in de toekomst een beschermende factor kunnen vormen ter voorkoming van recidive. De psychiater ondersteunt dit voorstel in het Pro Justitia rapport. Verdachte heeft zich bereid verklaard aan die voorwaarden mee te werken.
Strafoplegging
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest passend en geboden. Dat is lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. De rechtbank acht deze gevangenisstraf noodzakelijk om verdachte van de ernst van zijn handelen te doen doordringen. Daarnaast acht de rechtbank een flinke stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstrafstraf van groot belang om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank verbindt aan deze voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Lelystad op het adres [adres 3] Lelystad. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2]), gedurende de proeftijd of zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van [zijn/haar] identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en C.A.R. Bleijendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2024.
[…]
[…]

1.[…]