In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en samen een appartement bezitten. De vrouw, eiseres, vordert inzage in huurinkomsten en betaling van een bedrag van € 340.906,40 van de man, gedaagde. De vrouw stelt dat zij recht heeft op de helft van de huurinkomsten en de waarde van het appartement, dat op naam van beide partijen staat. De man betwist de vorderingen van de vrouw en stelt dat het appartement feitelijk eigendom is van hun gezamenlijke onderneming, [bedrijf] N.V., en dat hij de huurinkomsten heeft ontvangen namens deze onderneming.
De rechtbank heeft eerst de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld, gezien de woonplaats van partijen in Suriname. De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is, omdat de vorderingen betrekking hebben op een in Nederland gelegen appartement. Vervolgens heeft de rechtbank het toepasselijke recht vastgesteld, waarbij Nederlands recht van toepassing is op alle vorderingen, gezien het feit dat het appartement in Nederland is gelegen.
In de inhoudelijke beoordeling heeft de rechtbank de vorderingen van de vrouw afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de man de huurinkomsten heeft ontvangen. Ook de vordering tot betaling van de helft van de waarde van het appartement wordt afgewezen, omdat er geen rechtsgrond is voor deze vordering. De rechtbank heeft wel de wijze van verdeling van het appartement gelast, waarbij het appartement aan een derde zal worden verkocht en de netto-opbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld. De proceskosten worden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in zaken tussen gewezen levenspartners.