ECLI:NL:RBAMS:2024:128

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
23/2537
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel ontvangen bijstandsuitkering en motiveringsgebrek in besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 12 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de verrekening van een te veel ontvangen bijstandsuitkering over de maanden mei en juni 2022, die het college had verrekend met haar bijstandsuitkering over juli 2022. Het college had vastgesteld dat eiseres over mei en juni 2022 in totaal € 854,02 te veel had ontvangen, maar had slechts € 784,87 verrekend. Eiseres betwistte de berekening en stelde dat het college een motiveringsgebrek had, omdat het niet duidelijk was hoe het college tot de geschatte bedragen was gekomen.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit inderdaad een motiveringsgebrek vertoonde, omdat het college een onjuist bedrag had gebruikt in de berekening van de bijstandsuitkering voor mei 2022. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekende dat eiseres niet in een nadeligere positie kwam te verkeren door het instellen van beroep. De rechtbank bepaalde dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moest vergoeden en dat eiseres recht had op een proceskostenvergoeding van € 875,-.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om duidelijkheid te verschaffen over de berekeningen die ten grondslag liggen aan besluiten die financiële gevolgen hebben voor burgers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2537

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,het college
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college om de over mei en juni 2022 teveel betaalde uitkering ter hoogte van € 784,87 te verrekenen met de bijstandsuitkering van eiseres over de maand juli 2022. [1]
2. Met het bestreden besluit van 27 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
3. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft telefonisch deelgenomen: de gemachtigde van het college. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
6. Eiseres werkt sinds [medio] juli 2019 bij Cordaan Thuisdiensten B.V. Daarnaast ontvangt eiseres een aanvullende bijstandsuitkering omdat zij wisselende vierwekelijkse inkomsten genereert.
7. In de uitkeringsspecificatie van 26 juli 2022 heeft het college een bedrag van € 784,87 verrekend met de bijstandsuitkering van eiseres over de maand juli 2022. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat zij meende dat dit ten onrechte was en voor haar ook niet duidelijk was hoe dit bedrag was opgebouwd.
8. In het bestreden besluit van 27 maart 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, voor zover dat betrekking had op deze verrekening. Het college heeft daarbij toegelicht dat deze verrekening verband houdt met de herberekening van het recht op bijstand voor de maanden mei en juni 2022. Uit de loonspecificaties van periode 5 (18 april t/m 15 mei 2022) en periode 6 (16 mei t/m 12 juni 2022) bleek dat de inkomsten van eiseres in deze periode hoger waren dan vooraf was ingeschat. Het college noemt in het bestreden besluit dat zij het recht op bijstand van eiseres voor de maand mei 2022 vooraf had ingeschat op € 755,26. Na ontvangst van de loonspecificaties bleek dat eiseres slechts recht had € 225,63. Volgens het college heeft eiseres daarom € 529,63 teveel aan bijstand ontvangen over de maand mei 2022 (€ 755,26 - € 225,63). Het recht voor de maand juni 2022 had het college vooraf op € 1.037,12 vastgesteld. Na ontvangst van de loonspecificaties bleek dat eiseres voor de maand juni slechts recht had op een bedrag van € 712,73 aan bijstand. Volgens het college heeft eiseres daarom € 324,39 teveel aan bijstand ontvangen over de maand juni 2022 (€ 1.037,12 - € 712,73). In totaal heeft eiseres over mei en juni 2022 volgens het college € 854,02 teveel aan bijstand ontvangen. Omdat het college en lager bedrag heeft verrekend op de uitkeringsspecificatie van juli 2022 (namelijk € 784,87) en eiseres door het maken van bezwaar niet in een nadeligere positie mag komen te verkeren, heeft het college dit verschil buiten beschouwing gelaten.
Standpunt van eiseres
9. Eiseres voert in beroep aan dat het voor haar onduidelijk is hoe het college komt tot het bedrag aan geschat recht op bijstand van € 755,26 over mei 2022, gelet op de uitkeringsspecificatie over de maand mei 2022. Ook is het voor haar niet duidelijk hoe het college de inkomsten over de maand juni 2022 heeft berekend. Daarnaast kan zij de redenatie over de inkomstentoerekening over mei en juni 2022 en de daaruit voortvloeiende verrekening over de maand juli 2022 niet volgen. Gelet op het voorgaande stelt eiseres dan ook dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Tot slot merkt eiseres op dat zij parttime werkt vanwege haar gezondheidsklachten en dat zij veel onzekerheid ervaart met betrekking tot hoeveel aanvullende bijstand zij elke maand mag verwachten.
Het oordeel van de rechtbank
10. Ten aanzien van de maand mei 2022 stelt de rechtbank het volgende vast. Uit de uitkeringsspecificatie van mei 2022 volgt dat het college aan eiseres voor deze maand een uitkering heeft toegekend ter hoogte van € 1.091,71 (het basisbedrag voor een alleenstaande). In zowel het bestreden besluit als in het verweerschrift stelt het college dat aan eiseres voor deze maand een bedrag van € 755,26 zou zijn toegekend, omdat het college een geschat inkomen zou hebben meegenomen van € 454,91. Uit de uitkeringsspecificatie van 25 mei 2022 volgt echter dat dit niet klopt. Er is voor deze maand geen rekening gehouden met geschat inkomen dat vooraf is ingehouden. Het college gaat bij de berekening van het definitieve recht op bijstand over de maand mei 2022 dan ook uit van een onjuist bedrag van € 755,26. Dit had € 1.091,71 moeten zijn, het bedrag dat daadwerkelijk aan eiseres is toegekend voor de maand mei 2022 in de uitkeringsspecificatie van 25 mei 2022.
11. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De beroepsgrond van eiseres dat het onduidelijk is hoe het college komt tot het bedrag van € 755,26 aan geschat recht op bijstand over mei 2022, slaagt.
12. Voor het overige kan de rechtbank de berekening van het college volgen. Eiseres heeft verder niet concreet gemaakt waarom zij de berekening van het college op andere punten niet kan volgen. De overige beroepsgronden van eiseres slagen daarom niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond, omdat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De rekenfout die het college heeft gemaakt, kan er namelijk niet toe leiden dat het bestreden besluit wordt aangepast in het voordeel van eiseres. Als het college direct de juiste berekening had gemaakt, was zij tot de conclusie gekomen dat eiseres over de maand mei 2022 € 866,08 teveel aan bijstand had ontvangen in plaats van € 529,63. Het te verrekenen bedrag over de maanden mei en juni 2022 zou dan hoger zijn geweest dan het daadwerkelijk verrekende bedrag van € 784,87 en het door het college in bezwaar berekende bedrag van € 854,02. Omdat eiseres door het instellen van beroep niet in een nadeligere positie terecht mag komen dan daarvoor, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten. Dit betekent dat er voor eiseres niets verandert.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college het griffierecht aan eiseres moet vergoeden. Daarnaast krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 875,- (één punt voor het beroepschrift). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 maart 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. Vlierhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.N. Stam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 12 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet.