ECLI:NL:RBAMS:2024:1268
Rechtbank Amsterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid voorzieningenrechter in kort geding bij arbitrageovereenkomst
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Subway International B.V. [eiser] vorderde onder andere dat Subway de Business Development Agent Agreement (BDAA) zou nakomen en hem in staat zou stellen zijn werkzaamheden als agent voort te zetten. Subway had de BDAA opgezegd, wat leidde tot een geschil over de bevoegdheid van de voorzieningenrechter, gezien de overeengekomen arbitrage in de BDAA. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2024 heeft [eiser] zijn vorderingen toegelicht, terwijl Subway verweer voerde en een exceptie van onbevoegdheid inbracht. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de formulering van het arbitragebeding niet duidelijk was, er geen reden was om te concluderen dat [eiser] niet tijdig in arbitrage had kunnen gaan. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] en wees de vorderingen af. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Subway zijn begroot op € 1.795,00. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken in arbitrageovereenkomsten en de gevolgen van het niet tijdig aanhangig maken van een arbitrageprocedure.