ECLI:NL:RBAMS:2024:1239

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
23/7007
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek voor kinderopvangtoeslag over de jaren 2021 en 2022

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit op bezwaar van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 november 2023, waarin het bezwaar van eisers tegen de beëindiging van hun kinderopvangtoeslag ongegrond werd verklaard. Eisers ontvingen vanaf 1 april 2015 kinderopvangtoeslag, maar deze werd per 4 september 2017 stopgezet omdat hun kind naar de basisschool ging. In 2020 werd hen meegedeeld dat hun aanvraag voor kinderopvangtoeslag per 1 januari 2020 was beëindigd, omdat zij al jaren geen toeslag meer ontvingen. Op 30 juli 2023 vroegen eisers om herziening van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2019, 2020, 2021 en 2022, maar de Belastingdienst weigerde dit, omdat de aanvraag te laat was ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 behandeld. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst ten onrechte de aanvraag voor kinderopvangtoeslag voor de jaren 2021 en 2022 heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de beëindiging van de kinderopvangtoeslag in 2020 niet correct was, omdat er geen rechtsmiddelenclausule in de beëindigingsbrief stond en eisers in de veronderstelling verkeerden dat zij geen recht hadden op toeslag vanwege hun inkomen. De rechtbank benadrukt dat de overheid meer burgervriendelijkheid moet betrachten in haar besluitvorming.

De rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar van 2 november 2023 en draagt de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens wordt bepaald dat de Belastingdienst het griffierecht aan eisers vergoedt. De rechtbank concludeert dat eisers recht hebben op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2021 en 2022, gezien de eerdere toekenning voor de jaren 2019 en 2020.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/7007

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit Amsterdam , eisers

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. A.G. Oudman en mr. A.F. van der Weijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit op bezwaar van verweerder van 2 november 2023. In dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Aan het herzieningsverzoek van eisers voor kinderopvangtoeslag over de jaren 2021 en 2022 is verweerder niet tegemoetgekomen. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2] en de gemachtigden van verweerder.

Besluitvorming

3. Eisers ontvingen vanaf 1 april 2015 kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft per
4 september 2017 de dagopvanguren beëindigd, omdat het kind van eisers naar de basisschool ging. Hierna ontvingen eisers voorschotbeschikkingen voor de jaren 2018, 2019 en 2020 waarbij het recht op kinderopvangtoeslag op nihil werd gesteld, omdat er geen opvanggegevens bekend waren. Met een brief van 31 december 2020 heeft verweerder eisers laten weten dat de aanvraag kinderopvangtoeslag per 1 januari 2020 is beëindigd [1] , omdat zij al een paar jaar geen kinderopvangtoeslag meer ontvangen.
4. Op 30 juli 2023 hebben eisers verweerder verzocht om de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2019, 2020, 2021 en 2022 te herzien. Met twee aparte besluiten van 22 september 2023 heeft verweerder het verzoek ten aanzien van de jaren 2021 en 2022 om herziening aangemerkt als een nieuwe aanvraag voor kinderopvangtoeslag, omdat geen aanvraag over de jaren 2021 en 2022 loopt en niet eerder voorschotbeschikkingen over deze jaren zijn genomen. Verweerder heeft de aanvraag vervolgens afgewezen, omdat die te laat is ontvangen.

Standpunten

5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag kinderopvangtoeslag voor de jaren 2021 en 2022 terecht is afgewezen. Een aanvraag voor kinderopvangtoeslag heeft maximaal drie maanden terugwerkende kracht. [2] De achtergrond hiervan is het tegengaan van oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag. Verder kan de aanvraagtermijn niet aan het evenredigheidsbeginsel worden getoetst. [3] De wet biedt geen ruimte om de te late aanvraag voor kinderopvangtoeslag goed te keuren op basis van de omstandigheden die eisers aanvoeren. Verder hebben eisers geen bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder waarin de aanvraag kinderopvangtoeslag per 1 januari 2020 is beëindigd. Dat de aanvraag kinderopvangtoeslag is hersteld voor de jaren 2019 en 2020 komt omdat er voorschotbeschikkingen over die jaren lag. Dat is voor de jaren 2021 en 2022 niet het geval.
6. Eisers hebben aangevoerd dat zij ook recht hebben op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2021 en 2022. Zij waren in de veronderstelling dat zij vanwege hun inkomen en de voorschotbeschikkingen 2018, 2019 en 2020, die op nihil waren gesteld, geen recht op kinderopvangtoeslag hadden. Voor de jaren 2019 en 2020 is de kinderopvangtoeslag herberekend en verleend. Eisers vinden dat verweerder ten onrechte de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2020 eenzijdig heeft beëindigd waardoor zij voor de jaren 2021 en 2022 de kinderopvangtoeslag niet kunnen ontvangen. Eisers vinden dat verweerder teveel vasthoudt aan de formele procedures en te veel verwacht van een burger, terwijl eisers wel recht hebben op kinderopvangtoeslag over deze twee jaren.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht het herzieningsverzoek om kinderopvangtoeslag voor de jaren 2021 en 2022 heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. In de beëindigingsbrief van 31 december 2020 staat onder meer: ’U krijgt al een paar jaar geen kinderopvangtoeslag meer. Bijvoorbeeld omdat uw inkomen te hoog is of omdat er iets is veranderd in uw situatie. Maar uw aanvraag stond nog wel in ons systeem, waardoor u nog beschikkingen van ons kreeg. Daarom hebben we uw kinderopvangtoeslag gestopt per 1 januari 2020. (..) We hebben ook de aanvraag van uw kinderopvangtoeslag over 2021 beëindigd. U krijgt hiervan geen voorschotbeschikking meer over 2021. (..) Denkt u dat u wel weer recht hebt op de toeslag? Vraag deze dan op tijd opnieuw aan in Mijn toeslagen. (..) Op onze website vindt u meer informatie over de voorwaarden. Ook kunt u de BelastingTelefoon bellen’.
9. Verweerder heeft na voormelde brief aan eiser alsnog voor de jaren 2019 en 2020 de kinderopvangtoeslag, in feite wel met terugwerkende kracht, verleend op basis van het herzieningsverzoek van eisers. Dit omdat er over deze jaren al voorschotbeschikkingen lagen. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat de mededeling van verweerder in deze brief dat er op grond van de gegevens over 2018, 2019 en 2020 geen aanleiding was een voorschot te verstrekken, moet komen te vervallen. [4]
Het standpunt van verweerder dat niettemin eisers bezwaar hadden moeten maken, kan, nog los van het feit dat in de beëindigingsbrief een rechtsmiddelenclausule ontbreekt, niet onverkort worden gehandhaafd. De rechtbank hecht hierbij waarde aan de ontwikkeling in het bestuursrecht dat van overheidsinstanties wordt verlangd in hun besluitvorming meer burgervriendelijkheid te betrachten. Zeker in een geval als het onderhavige waarbij eisers om procedurele redenen het materiele recht op kinderopvangtoeslag wordt onthouden, terwijl ook niet is gebleken dat sprake is van fraude hetgeen volgens de wetgever de achterliggende strekking is van de strikte hantering van de aanvraagtermijn. In de omstandigheden van het geval waarbij zowel verweerder als eiser in de onjuiste veronderstelling verkeerden dat geen recht bestond op kinderopvangtoeslag vanwege de nihil voorschotbeschikkingen in eerdere jaren, acht de rechtbank het onredelijk om van een burger te vergen de consequenties van het niet bezwaar maken tegen de stopzetting van zijn kinderopvangtoeslag per 1 januari 2020 te kunnen overzien. Eiser heeft op zitting ook verklaard dat in de brief in algemene bewoordingen te kennen is gegeven dat bij een te hoog inkomen geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Eisers verkeerden in de onjuiste veronderstelling dat hun inkomen te hoog was. Verweerder deelde eisers in feite aldus mede dat bezwaar maken niet veel zin had. Daarom bestond er voor eisers toen geen belang voor het maken van bezwaar. De rechtbank heeft begrip voor het standpunt van verweerder dat zij afhankelijk is van gegevens die de aanvrager dient op te geven. Deze omstandigheid kan er evenwel niet aan in de weg staan de bij het herzieningsverzoek aangeleverde stukken over 2021 en 2022 alsnog inhoudelijk te beoordelen en indien daar aanleiding toe bestaat alsnog net als over de jaren 2019 en 2020 met terugwerkende kracht de kinderopvangtoeslag toe te kennen. De zeer formele benadering die verweerder nu hanteert past niet bij de invulling van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die past bij een moderne taakvervulling van een bestuursorgaan.
10. Naar het oordeel van de rechtbank leidt een redelijke wetstoepassing er in het onderhavige geval toe dat, nu voor de jaren 2019 en 2020 kinderopvangtoeslag is toegekend, de werking van de beëindigingsbeslissing is komen te vervallen en eisers daarmee alsnog een doorlopende aanvraag hebben, zij op die grond voor de latere jaren 2021 en 2022 aanspraak kunnen maken op de toekenning van kinderopvangtoeslag.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar van verweerder van 2 november 2023. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 2 november 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eisers te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.S. Soylu, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 15, zesde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
2.Op grond van artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang.
3.Zie de uitspraak van 1 maart 2023 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI: NL:RVS:2023:772.
4.Vergl. de uitspraak van 11 mei 2021 van de rechtbank Noord-Nederland, ECLI:NL:RBNNE:2021:1984.