Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren – voor zover van belang – aanwezig:
Na verder debat is vonnis bepaald op 12 maart 2024. Nadien zijn de advocaten van partijen ervan in kennis gesteld dat het vonnis bij vervroeging, op 6 maart 2024, wordt uitgesproken.
2.De feiten
11. [eiser] beheert via een eigen account op sociale media een blogspot en eigen twitterpagina: te weten “ [website blogspot] ” en “ [twitterpagina] ”.12. Op deze sociale media publiceert [eiser] door hem geschreven berichten over de kwestie “ [naam] ” in relatie tot de klacht die [gedaagde] in 2019 over de heer [naam] bij de PvdA heeft ingediend. Deze berichten bevatten onjuiste en beledigende teksten over [gedaagde] .13. [gedaagde] stelt dat [eiser] met deze beledigende uitlatingen onrechtmatig jegens haar handelt en wenst dat deze uitlatingen worden gerectificeerd door verwijdering van de betreffende tekstonderdelen uit de blogspots van [eiser] (…).Onder punt 18 van de dagvaarding is een aantal uitingen van [eiser] geciteerd die hij over [gedaagde] heeft gedaan op de website “ [website blogspot] ”.
[eiser] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden alle beledigende, onrechtmatige teksten, zoals vetgedrukt hierboven onder punt 18 van deze dagvaarding aangegeven tekstonderdelen, althans in ieder geval om de door U E.A. Voorzieningenrechter in goede justitie nader te duiden beledigende uitlatingen te verwijderen en verwijderd te houden;
5.1 veroordeelt [eiser] om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis van internet en eventuele andere openbare kanalen te verwijderen en verwijderd te houden:de hiervoor bij de feiten onder 2.7, 2.12, 2.13, 2.15 en 2.19 geciteerde vetgedrukte teksten[dit betreft dezelfde teksten als onder punt 18 van de dagvaarding opgenomen, vzr.]
, met uitzondering van de in rechtsoverweging 4.17 genoemde gecursiveerde zinsneden,Aan deze veroordeling is een dwangsom verbonden van € 500,- voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [eiser] nalaat om aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,-.
Deze beperking van zijn uitingsvrijheid is noodzakelijk ter bescherming van de rechten van [gedaagde] en niet disproportioneel. [eiser] kan zich over deze en andere maatschappelijke kwesties blijven uiten, zonder onrechtmatig over de schreef te gaan. (…) [eiser] zal de eerdergenoemde vetgedrukte passages dan ook van het internet en eventuele andere openbare kanalen moeten verwijderen. (…)
In antwoord op uw verzoek om reeds voorafgaand aan de betekening van het vonnis van 25/8 jl te voldoen aan de uitspraak van de Rechtbank inzake de teksten aangaande uw cliënte kan ik u berichten dat ik alle publicaties waarin zij figureerde van de website heb gehaald. (…)
Weliswaar heeft u de litigieuze teksten verwijderd van uw eigen website “ [website blogspot] ”, maar door cliënte is geconstateerd dat u deze teksten niet heeft verwijderd c.q. laten verwijderen van de volgende websites:[volgt een opsomming van een aantal uitlatingen van [eiser] over [gedaagde] op de websites [websites] ]
van internet en eventuele andere openbare kanalen” niet is beperkt tot een bepaald medium, bijvoorbeeld de eigen website van [eiser] . In de brief is verwezen naar 13 publicaties op [websites] .
€ 500,-) aan dwangsommen verbeurd.
alleopenbare kanalen. In de brief is opnieuw aanspraak gemaakt op betaling van het bedrag van € 18.500,-.
3.Het geschil
primair:[gedaagde] te bevelen om de executie van alle op 11 december 2023 aangezegde dwangsommen te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag;
subsidiair:[gedaagde] te bevelen om de executie van de op 11 december 2023 aangezegde dwangsommen te staken en gestaakt te houden, voor zover deze executie niet ziet op de periode tussen 27 september 2023 en 6 oktober 2023 (8 dagen), dan wel de bevoegdheid tot executie te matigen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag;
meer subsidiair:[gedaagde] te bevelen om de executie van de op 11 december 2023 aangezegde dwangsommen te staken en gestaakt te houden, voor zover deze executie niet ziet op de periode van 5 september 2023 tot en met 5 oktober 2023
(30 dagen), dan wel de bevoegdheid tot executie te matigen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag;
zijnwebsite en sociale media af te halen. Het dictum houdt geen (inspannings)verplichting in tot het doen verwijderen van die teksten van websites van derden. [eiser] publiceert zijn teksten rechtenvrij en dit leidt er soms toe dat andere websites zijn teksten overnemen. [eiser] heeft daar geen kennis van en weet ook niet welke teksten door wie en wanneer worden overgenomen. Overigens heeft de advocaat van [gedaagde] pas op 27 september 2023 (zie 2.7) bericht dat naar zijn mening dwangsommen waren verbeurd. Dit was een maand na het bericht van [eiser] dat hij naar zijn mening aan het vonnis had voldaan (zie 2.5). Door zo lang stil te zitten heeft de advocaat van [gedaagde] de dwangsommen onnodig laten oplopen.
van internet en eventuele andere openbare kanalen” is niet beperkt tot een bepaald medium, zoals de eigen website van [eiser] . Deze veroordeling heeft een ruimere reikwijdte en behelst volgens [gedaagde] ook een inspanningsverplichting tot verwijdering van alle onrechtmatige teksten van alle openbare media. Dit strookt met doel en strekking van het vonnis, namelijk een einde maken aan de voortdurende inbreuk op de eer en goede naam van [gedaagde] . Dit doel kan enkel worden bereikt door verwijdering van de onrechtmatige teksten van
alleopenbare kanalen.
Van belang is dat [gedaagde] er in haar dagvaarding van 2 augustus 2023 (zie 2.1) op heeft gewezen dat de onrechtmatige teksten van [eiser] ook op andere websites dan die van hemzelf waren gepubliceerd. Zo is in punt 33 van de dagvaarding opgenomen: “
Bovendien worden de blogposts van [eiser] op verscheidene sociale media meer en meer verspreid, onder meer door middel van berichtgeving via zijn Twitteraccount.” In een bijlage bij die dagvaarding is verwezen naar [websites] . In de pleitnota van de advocaat van [gedaagde] ten behoeve van de eerdere kortgedingzitting is onder punt 4 opgenomen: “
Na aanbrengen van de dagvaarding zijn [gedaagde] nog enkele publicaties bekend geworden.” Daarmee vormden die publicaties onderdeel van het eerdere kort geding. Dat die websites niet onder beheer van [eiser] staan is niet relevant. [eiser] was op de hoogte van de publicaties en werkt nauw samen met de desbetreffende websites. Hij was – kort gezegd – de motor achter die publicaties.
4.De beoordeling
van internet en eventuele andere openbare kanalen”. Nog voor de betekening van het vonnis heeft [eiser] die uitlatingen verwijderd van zijn website, waardoor zij ook niet meer via zijn twitteraccount raadpleegbaar waren. [eiser] is van mening dat hiermee is voldaan aan de veroordeling.
zijnwebsite en twitteraccount uitlatingen heeft gedaan over [gedaagde] , laat geen andere uitleg toe dan dat de vordering tot verwijdering alleen zag op die uitlatingen. Ook de veroordeling moet dan op die wijze worden uitgelegd. Hierbij is van belang dat nergens in het vonnis is opgenomen dat de uitlatingen van [eiser] waren overgenomen door andere websites, zoals [websites] . In het vonnis is in het geheel niet gerefereerd aan andere websites. Met verwijdering “
van internet en eventuele andere openbare kanalen” is dus bedoeld de website(s) en het twitteraccount van [eiser] .
alleteksten over [gedaagde] in zijn geheel heeft verwijderd en niet alleen de onrechtmatig geachte passages. Toen hij er een maand later – op 27 september 2023 – op werd gewezen dat hij in de visie van [gedaagde] ook de uitlatingen op [websites] diende te verwijderen heeft hij daartoe op 6 oktober 2023 onverplicht een verzoek gedaan. Aannemelijk is dat hij dit onverplichte verzoek eerder had gedaan indien hij eerder op de hoogte was gesteld van de uitleg die [gedaagde] aan de veroordeling gaf. In die zin is het standpunt van [eiser] juist dat [gedaagde] onnodig heeft stilgezeten. [gedaagde] heeft ter zitting weliswaar verklaard dat zij er niet eerder van op de hoogte was dat de uitlatingen op [websites] stonden, maar dit staat haaks op haar standpunt dat de uitlatingen op die websites onderdeel uitmaakten van (de vordering en de veroordeling in) het eerdere kort geding.
1.107,00