[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.923,90 aan hoofdsom, de wettelijke handelsrente daarover en € 192,39 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] haar opdracht heeft gegeven om hem bij te staan als advocaat en dat [eiseres] die opdracht heeft bevestigd bij brief van 15 december 2022. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing verklaard. [eiseres] heeft de brief en de algemene voorwaarden bij de dagvaarding gevoegd.
Nu niets is gesteld over de hoedanigheid van [gedaagde], wordt ervan uitgegaan dat hij de overeenkomst heeft gesloten als consument. De overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] wordt daarom aangemerkt als een consumentenovereenkomst, zodat ambtshalve moet worden onderzocht of [eiseres] heeft voldaan aan haar informatieplichten en of in de overeenkomst die tussen partijen is gesloten oneerlijke bedingen zijn opgenomen in de zin van Richtlijn 93/13 EG (richtlijn oneerlijke bedingen).
De overeenkomst tussen partijen is neergelegd in de door [gedaagde] ondertekende bevestigingsbrief van 15 december 2022. Uit de overgelegde brief volgt dat [gedaagde] [eiseres] heeft gevraagd om als advocaat aanwezig te zijn. De rest van de omschrijving van de werkzaamheden heeft [eiseres] in de brief bij de dagvaarding weggelakt met een beroep op haar geheimhoudingsplicht. Over de kosten is opgenomen:
“
Mijn werkzaamheden tot en met 22 december 2022 (alsmede de toezending van de uitspraak welke na 22 december zal worden ontvangen) worden verricht tegen een fixed fee van € 1.250,- exclusief 6% kantoorkosten en exclusief 21% BTW”
en verder:
“
Kosten ten behoeve van de uitvoering van de opdracht, zoals reis- en verblijfkosten en de kosten in verband met de inschakeling van derden (waaronder procesadvocaat, griffierecht of gerechtsdeurwaarders) worden direct doorbelast”.
Partijen hebben derhalve een vast bedrag (te vermeerderen met eventuele kosten) voor de werkzaamheden afgesproken, maar niet duidelijk is of over dat bedrag afzonderlijk is onderhandeld. Dat is van belang omdat slechts wanneer niet is onderhandeld over een beding, de oneerlijkheid daarvan moet worden beoordeeld (artikel 3 lid 1 van richtlijn oneerlijke bedingen). [eiseres] wordt in dit kader verzocht haar stellingen over het tot stand komen van de prijsafspraak nader toe te lichten.
[eiseres] heeft naast de fixed fee betaling gevorderd van een tweede factuur van € 320,65, waarvan zij stelt dat die in rekening is gebracht overeenkomstig de prijsafspraak met [gedaagde]. [eiseres] heeft echter niet uitgelegd waaruit die prijsafspraak bestaat en op grond waarvan [gedaagde], naast de afgesproken fixed fee, een tweede bedrag is verschuldigd. Op de factuur is vermeld dat het gaat om ‘aanvullende werkzaamheden en sluiten dossier’. Ook hierover moet [eiseres], mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14), een nadere toelichting geven. In dat arrest speelt de vraag of een beding in een overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten, waarin de kosten uitsluitend zijn vastgelegd op basis van een uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de richtlijn oneerlijke bedingen. Kort gezegd is geoordeeld dat alleen het noemen van een uurtarief de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen. Verder is overwogen dat een advocaat, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie moet verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen. Die informatie moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen, zoals een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal al gepresteerde werkuren wordt vermeld.
[eiseres] moet derhalve laten zien dat zij [gedaagde] tijdig en juist heeft geïnformeerd over de (totale) kosten die de werkzaamheden zouden kunnen meebrengen, tenzij partijen over deze kosten (daadwerkelijk) hebben onderhandeld.
[eiseres] heeft verder rente en buitengerechtelijke kosten gevorderd op grond van haar algemene voorwaarden. In artikel 3.3 van de
Algemene voorwaarden [eiseres] 11 juni 2022is bepaald dat bij te late betaling de cliënt vertragingsrente gelijk aan de geldende wettelijke rente van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is verschuldigd en in het geval cliënt handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersoon de handelsrente van artikel 6:119a BW. Verder komen “alle (buiten) gerechtelijke kosten van [eiseres] die verband houden met de invordering van haar vorderingen voor rekening van cliënt, met een minimum van 10% van de openstaande declaraties, met een minimum van € 150,-”. Deze standaardbedingen, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, moeten conform de hiervoor aangehaalde richtlijn worden getoetst op oneerlijkheid.
Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Voor het toetsingsmoment moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is daarom de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen of een achteraf gegeven uitleg. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen regeling zouden hebben getroffen.
Het eerste deel van artikel 3.3 ziet op de rente die [eiseres] in rekening kan brengen bij te late betaling en is eerlijk, omdat wordt aangehaakt bij de wettelijke regeling en de betreffende wetsartikelen ook zijn genoemd, zodat de cliënt/consument kan nagaan of hij op grond van de wet rente is verschuldigd. Het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen wordt met dit beding dan ook niet verstoord.
Het tweede deel van artikel 3.3 – dat kan bestaan zonder het eerste deel over de rente en daarom gesplitst kan worden van dat eerste deel – ziet op het in rekening brengen van buitengerechtelijke én gerechtelijke kosten en wordt op beide onderdelen als oneerlijk beschouwd. Zowel wat betreft de buitengerechtelijke kosten als de gerechtelijke kosten kunnen op grond van het beding veel hogere kosten aan de cliënt/consument in rekening worden gebracht dan de wettelijke regeling voorschrijft. Buitengerechtelijke kosten mogen alleen in rekening worden gebracht conform het
Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, waarin onder meer is bepaald dat de vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten over de eerste € 2500,- van de vordering, 15% van de hoofdsom bedraagt. Door een minimumvergoeding van € 150,- te bedingen, gaat [eiseres] daar voor vorderingen tot € 1.000,- (ver) overheen.
Voor de gerechtelijke kosten geldt dat de vergoeding voor de kosten van de gemachtigde/advocaat slechts forfaitair ingevolge het liquidatietarief toewijsbaar is. Volgens artikel 3.3 komen echter alle gerechtelijke kosten voor rekening van cliënt, zodat het evenwicht tussen de rechten en plichten aanzienlijk is verstoord in het nadeel van [gedaagde]. Weliswaar heeft de rechter op grond van artikel 242 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bevoegdheid om bedragen die zijn bedongen ter vergoeding van proceskosten ambtshalve te matigen, maar [eiseres] zou ook een beroep op het artikel kunnen doen in gevallen waarin de rechter uiteindelijk geen (eind)oordeel over deze kosten velt, bijvoorbeeld wanneer partijen gedurende een procedure schikkingsonderhandelingen voeren of wanneer na dagvaarding een regeling tot stand komt. In die gevallen heeft [eiseres] gerechtelijke kosten gemaakt die zij op grond van het beding dan volledig bij [gedaagde] in rekening zou kunnen brengen. Artikel 3.3 van de algemene voorwaarden van [eiseres] is voor wat betreft de bedingen over de buitengerechtelijke kosten en de gerechtelijke kosten derhalve in strijd met de wet en wordt oneerlijk bevonden.
Gevolg daarvan is dat het beding, gelet op artikel 6 van de richtlijn en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, de consument niet bindt en dat het dus buiten toepassing moet worden gelaten. Gedeeltelijke vernietiging of herziening van het beding is volgens het Hof van Justitie niet mogelijk. Het zou er derhalve op neerkomen dat [eiseres] geen beroep kan doen op het beding, terwijl zij ingevolge het Dexia-arrest (ECLI:EU:C:2021:68) evenmin aanspraak kan maken op een wettelijke regeling van aanvullend recht dat van toepassing zou zijn geweest als het beding niet was overeengekomen. Dat zou betekenen dat de gevraagde proceskostenveroordeling moet worden afgewezen.
De kantonrechter heeft gelet op het voorgaande het voornemen om de laatste volzin van artikel 3.3 van de algemene voorwaarden van [eiseres] ambtshalve te vernietigen vanwege het oneerlijke karakter. Alvorens daartoe over te gaan, wordt [eiseres] in de gelegenheid gesteld zich ook hierover en met name over de hiervoor besproken gevolgen daarvan bij akte uit te laten. De zaak wordt daartoe verwezen naar de rol.
[eiseres] moet een kopie van haar akte, inclusief dit vonnis, ten minste twee weken vóór de hierna te bepalen rolzitting aan [gedaagde] toesturen, met de mededeling dat en op welke wijze [gedaagde] op die akte kan reageren of daarvoor uitstel kan vragen en dat een schriftelijke reactie uiterlijk op de laatste werkdag voorafgaand aan de rolzitting door de rechtbank moet zijn ontvangen. [eiseres] wordt verzocht in dat kader niet alleen de akte, maar ook deze mededeling/brief aan [gedaagde] in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en met de juiste mededeling aan [gedaagde] is toegestuurd, wordt de akte in beginsel buiten beschouwing gelaten.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.