ECLI:NL:RBAMS:2024:1224

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
13/218145-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag en wapenbezit na schietincident in Amsterdam

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een 43-jarige man veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor zijn betrokkenheid bij een schietincident op 28 augustus 2023 in Amsterdam. De man werd beschuldigd van poging tot doodslag en wapenbezit. Tijdens de zitting op 20 februari 2024 werd vastgesteld dat de verdachte met een pistoolmitrailleur had geschoten in de richting van onbekende personen, wat leidde tot een gevaarlijke situatie in een drukke omgeving. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte de schutter was, onder andere door camerabeelden en schotresten op zijn kleding. Daarnaast werd hij ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 3 oktober 2023. In een tweede zaak werd hij ook schuldig bevonden aan mishandeling van een vrouw op 10 april 2023. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de impact op de openbare veiligheid en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare misdrijven. De rechtbank besloot tot een hogere straf dan door de officier van justitie was geëist, en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 13.041192.22
Parketnummer: 13.218145.23
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/218145-23 (zaak A) en 13/173258-23 (zaak B)
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/041192-22
Datum uitspraak: 5 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende op het [adres] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting (hierna: de zitting) van 20 februari 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
1. poging tot doodslag, althans poging tot zware mishandeling (impliciet primair), of bedreiging met een misdrijf (subsidiair), van een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op 28 augustus 2023 te Amsterdam;
2. wapenbezit op 3 oktober 2023 te Amsterdam;
3. wapenbezit op 28 augustus 2023 te Amsterdam;
Zaak B
mishandeling van [naam 1] op 10 april 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde feiten 1 primair (poging tot doodslag), 2 en 3 (telkens het voorhanden hebben van een wapen en munitie) in zaak A en het ten laste gelegde in zaak B (mishandeling) wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte van feit 1 (primair en subsidiair) in zaak A moet worden vrijgesproken. Allereerst kan aan de hand van het dossier niet worden vastgesteld dat bij het incident op 28 augustus 2023 sprake is van een poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of bedreiging met een misdrijf. Het voorwaardelijk opzet is niet wettig en overtuigend bewezen, want in het dossier staat dat niet in beeld is op wie of wat er toen is geschoten. Er is geen ballistisch onderzoek gedaan en verder bevat het dossier geen aanknopingspunten om tot het voorwaardelijk opzet te komen. Ten tweede is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dezelfde persoon is als de persoon op de camerabeelden. Op die beelden zijn geen bijzondere uiterlijke kenmerken of gezichten te zien. De door de verbalisant genoemde kenmerken van de persoon die op 28 augustus 2023 zou hebben geschoten zijn te algemeen om verdachte aan deze beelden te koppelen. Verder is de huls in de woning van verdachte door bezoekers achtergelaten. Eventuele schotresten op de kleding van verdachte kunnen worden verklaard door bij de aanhouding van verdachte betrokken leden van het arrestatieteam en door het feit dat verdachte sieraden maakt waarvoor hij patronen en hulzen gebruikt. De getapte telefoongesprekken kunnen overal over gaan en zijn deels verkeerd vertaald. Ook uit de getuigenverklaring van [naam 3] kan geen betrokkenheid van verdachte worden afgeleid.
De raadsman vindt dat verdachte van feit 3 in zaak A ook moet worden vrijgesproken. Naast dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon op de beelden is, is het vermeende wapen niet bij verdachte aantroffen. Aan de hand van de beelden kan niet worden vastgesteld dat sprake is van het genoemde wapen in de tenlastelegging. Voor zover de afvuursporen op de hulzen zouden lijken op afvuursporen uit andere onderzoeken had de verdediging in de gelegenheid moeten worden gesteld om daarvan kennis te nemen.
De raadsman heeft voor feit 2 in zaak A en het enige feit in zaak B geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Inleiding
Op 28 augustus 2023 krijgt de politie omstreeks 23:30 een melding dat er wordt geschoten in de omgeving van Buurthuis [naam buurthuis] in [naam wijk] , Amsterdam-Zuidoost. Een camerateam van het televisieprogramma Nachtdieren is op dat moment in de buurt opnames aan het maken en heeft de vermeende schutter bij het lossen van de laatste paar schoten kunnen filmen. Als de politie even later ter plaatse is, vinden zij in de buurt van het schietincident een aantal hulzen.
Hierna wordt een onderzoek naar de schutter gestart, waarbij naast de camerabeelden van Nachtdieren, ook bewakingsbeelden van Buurthuis [naam buurthuis] worden bekeken. Ook wordt onderzoek gedaan naar een auto die op de beelden is te zien en die mogelijk verband houdt met de schutter. De eigenaresse van deze auto wordt verhoord en haar telefoon wordt getapt. Op basis van onder meer de beelden en de telefoontaps komt verdachte als de mogelijke schutter bij de politie in beeld.
Feit 1
Is verdachte de schutter?
Allereerst staat de vraag centraal of kan worden bewezen dat verdachte de schutter is die op de camerabeelden van het schietincident op 28 augustus 2023 te zien is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en licht dat, onder verwijzing naar de bewijsmiddelen in
bijlage II, als volgt toe.
Aan de hand van de door getuige [naam 2] aangeleverde camerabeelden van Nachtdieren, die naar eigen waarneming van de rechtbank een duidelijk beeld geven van de schutter, heeft de politie een signalement vastgesteld van de schutter. Uit vergelijkend onderzoek met foto’s op social media accounts van verdachte en zijn SKDB-foto heeft de politie geconcludeerd dat het signalement van de schutter overeenkomt met het uiterlijk van verdachte. Anders dan de raadsman acht de rechtbank dit signalement niet dusdanig ruim dat daaraan geen waarde kan worden gehecht. Daarbij wordt in het bijzonder gewezen op de specifieke kenmerken zoals een opvallend ruim zittende ketting met lichte en donkere accenten, een lichtkleurig horloge aan de linkerpols en het atletisch postuur van verdachte.
Uit de resultaten van het schotrestenonderzoek concludeert de rechtbank dat schotresten zijn aangetroffen op de broek en schoenen die verdachte droeg tijdens zijn aanhouding. Op die kleding en schoenen, die overeenkomen met het hiervoor genoemde signalement van de schutter, zijn zogeheten categorie A deeltjes aangetroffen. Uit het rapport blijkt dat die deeltjes niet anders kunnen worden verklaard dan door te concluderen dat verdachte bij een schietproces betrokken is geweest. Alleen al daarom zal de rechtbank voorbij gaan aan het verweer dat de schotresten tijdens de aanhouding van verdachte of door het maken van sieraden op zijn kleding is terechtgekomen.
Ook de in de bewijsmiddelen opgenomen telefoongesprekken van getuige [naam 3] vormen een sterke aanwijzing dat verdachte de schutter is. Vaststaat dat de auto waar naast de schutter heeft geschoten toebehoort aan [naam 3] . Het feit dat verdachte drie dagen na de schietpartij aan [naam 3] te kennen geeft dat zij hem ‘toch niet kan bellen’ over het feit dat de politie haar auto heeft meegenomen, duidt naar het oordeel van de rechtbank erop dat verdachte direct betrokken is geweest bij het schietincident. Dit geldt vooral omdat [naam 3] in overige gesprekken met anderen naar eigen zeggen weet wie de schutter is, spreekt over ene [naam 4] die bijna huilde, daarbij de schuld op zich nam en bang is. Ook weegt zwaar dat [naam 3] in een telefoongesprek met een derde heeft verteld over het politieverhoor, waarbij deze derde schijnbaar uit het niets heeft gevraagd of [naam 3] de naam van [naam 4] heeft genoemd en waarop [naam 3] heeft geantwoord met ‘niet eens’. Wanneer deze uitspraken in hun onderlinge samenhang worden bezien acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat deze gesprekken, zoals de raadsman heeft opgemerkt, verkeerd zijn vertaald of dat daar een onjuiste betekenis aan is toegekend. Integendeel: deze gesprekken versterken naar het oordeel van de rechtbank het beeld dat verdachte de schutter is geweest.
Daarbij komt dat in de woning van verdachte een huls is aangetroffen die, volgens het proces-verbaal van wapenonderzoek, overeenkomen met de hulzen die op de plaats van het schietincident zijn aangetroffen. De verklaring die verdachte voor de aanwezigheid van de huls heeft gegeven is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet toegelicht en daarom niet aannemelijk.
Op basis van al deze omstandigheden in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte de schutter is geweest van het schietincident op 28 augustus 2023.
Kwalificatie
De tweede vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van verdachte op
28 augustus 2023 kwalificeert als een poging tot doodslag. De rechtbank beantwoordt deze vraag eveneens bevestigend. Dat wordt als volgt toegelicht.
Voor een poging tot doodslag is vereist dat verdachte heeft geprobeerd om een ander opzettelijk van het leven te beroven. Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft vijf keer met scherpe munitie geschoten in dezelfde richting (Kleiburg). De rechtbank heeft op de camerabeelden van Buurthuis [naam buurthuis] waargenomen dat hij voorafgaand aan die schoten in de schiethouding is gaan staan, door zijn armen gestrekt voor zich te houden en zijn voeten een stukje uit elkaar te plaatsen met zijn knieën licht gebogen. De rechtbank heeft dan ook geen enkele twijfel dat verdachte zijn wapen richtte op een of meer personen die in de richting van Kleiburg aanwezig waren. Weliswaar blijkt uit het dossier niet op wie of wat er toen is geschoten, zoals de raadsman meermalen heeft opgemerkt. Dat neemt niet weg dat op de camerabeelden van Buurthuis [naam buurthuis] wel zichtbaar is dat meer personen langs de plaats van het schietincident liepen of fietsten in de minuten voorafgaand aan het moment waarop verdachte het eerste schot heeft gelost. Ook heeft de rechtbank op die beelden waargenomen dat een zeer korte tijd daarvoor twee mensen in de latere schietrichting lopen, waaronder een man met een jong kind op zijn arm. Gelet daarop gaat de rechtbank ervan uit dat ten tijde van het schietincident daadwerkelijk personen aanwezig waren in de nabije omgeving van verdachte en, meer in het bijzonder, in de richting waarin hij de schoten heeft gelost. Uit deze omstandigheden valt af te leiden dat verdachte zich meermalen heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij anderen, die zich in het schootsveld van het vuurwapen van verdachte bevonden, zou kunnen raken door middel van het schieten met dat vuurwapen. Het feit dat verdachte desondanks, meermalen, zijn vuurwapen heeft afgevuurd kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden uitgelegd dan dat hij daarmee deze kans bewust heeft aanvaard en de eventuele gevolgen op de koop heeft toe genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet om de personen die zich in het schootsveld van het vuurwapen bevonden van het leven te beroven.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en op hetgeen in de bewijsmiddelen in
bijlage IIis opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit onder 1 wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 3
Uit het voorgaande volgt dat verdachte op 28 augustus 2023 een vuurwapen heeft afgevuurd. In een proces-verbaal van wapenonderzoek dat aan de hand van de camerabeelden van Nachtdieren is opgemaakt, heeft een deskundige vastgesteld dat hij het vuurwapen op die beelden heeft herkend als een pistoolmitrailleur van het merk Agram, kaliber 9mm Parabellum (synoniem 9mm x 19). Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van dit proces-verbaal te twijfelen. Daarbij speelt ook mee dat in het rapport van munitieonderzoek is opgemerkt dat de afvuursporen op de hulzen, die op de locatie van het schietincident zijn gevonden, worden verwacht wanneer die zijn verschoten met een dergelijk vuurwapen. Dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om dit nader te onderzoeken maakt het voorgaande niet anders. Gelet op de omstandigheid dat verdachte met een vuurwapen zoals onder 3 ten laste gelegd heeft geschoten acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het genoemde wapen en munitie voorhanden heeft gehad in de zin van de Wet wapens en munitie.
Feit 2
Uit het proces-verbaal van wapenonderzoek volgt dat het vuurwapen en de munitie die op
3 oktober 2023 in de woning van verdachte zijn aangetroffen voldoen aan de specificaties zoals die in de tenlastelegging zijn omschreven. Hoewel aan de hand van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld hoeveel patronen van het ten laste gelegde kaliber zijn aangetroffen, geldt wel dat in het proces-verbaal van bevindingen wordt verwezen naar
patronenin meervoud. De rechtbank acht dan ook bewezen dat in de woning meer van genoemde patronen aanwezig waren. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte zich van de aanwezigheid van dat wapen en munitie bewust was en dat hij daarover ook kon beschikken. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij het wapen uit elkaar heeft gehaald en dit samen met de patroonhouder heeft bewaard in zijn kledingkast. Of verdachte het wapen en de munitie bewaarde voor zijn neef, zoals hij heeft verklaard, doet aan die beschikkingsmacht niet af. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het genoemde wapen en munitie voorhanden heeft gehad in de zin van de Wet wapens en munitie.
Zaak B
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte van [naam 1] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 april 2023 te Amsterdam [naam 1] heeft mishandeld door met zijn vuist of haar neus te slaan, waardoor zij op de grond viel. Van het ten laste gelegde onderdeel dat verdachte haar met zijn hand of op haar oog zou hebben geslagen zal verdachte worden vrijgesproken, omdat dit niet volgt uit de bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
1
op 28 augustus 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen in de richting van voornoemde onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft geschoten;
2
op 3 oktober 2023 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III, te weten een omgebouwd gas- en alarmpistool, merk GSG Ceonic, Model Sig Sauer P320, kaliber 9mm Kort en munitie van categorie III, te weten patronen (kaliber 7.65mm Browning), voorhanden heeft gehad;
3
op 28 augustus 2023 te Amsterdam een vuurwapen van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur, merk Agram, kaliber 9mm Parabellum en munitie van categorie III, te weten patronen (merk Sellier & Bellot, kaliber 9x19mm), voorhanden heeft gehad;
Zaak B
op 10 april 2023 te Amsterdam [naam 1] heeft mishandeld door die
[naam 1] met zijn vuist op haar neus te slaan, waardoor zij op de grond viel.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling (zaak B) op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces) en dat verdachte daarom voor dat feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er is sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangeefster tegen verdachte, doordat zij hem een harde klap op zijn oog gaf. De plek waar hij zich op dat moment bevond bood redelijkerwijs geen mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken, hoewel verdachte dat wel heeft geprobeerd. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de grenzen van een noodzakelijke verdediging zijn overgeschreden, is dat het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de klap van aangeefster werd veroorzaakt.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie komt verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling (zaak B) geen geslaagd beroep op noodweer toe. De verklaring van verdachte dat hij eerst door aangeefster is geslagen en dat hij haar uit zelfverdediging heeft teruggeslagen vindt geen ondersteuning in het dossier. Het handelen van verdachte moet als aanvallend worden aangemerkt. Er is niet voldaan aan het noodzakelijkheidsvereiste.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is allereerst noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding jegens verdachte waartegen hij zich moest verdedigen.
Verdachte heeft op de zitting aangevoerd dat aangeefster hem al de hele avond zat uit te lokken en dat zij zich agressief richting hem gedroeg. Verdachte probeerde haar te negeren maar op een gegeven moment begon zij hem aan te vallen, waarop hij haar een klap heeft gegeven. Het scenario zoals door verdachte is geschetst wordt echter uitsluitend gedragen door de verklaring van verdachte zelf en komt niet overeen met de verklaringen van aangeefster en van haar partner, getuige [naam 5] . Weliswaar heeft aangeefster verklaard dat zij verdachte heeft geduwd omdat hij haar partner probeerde aan te vallen, maar uit haar verklaring volgt niet dat zij verdachte ook heeft geslagen. Na deze duw kreeg aangeefster van verdachte een vuistslag op haar rechteroog en neus en viel zij op de grond. Dit wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 5] . Zij heeft verklaard dat aangeefster heeft geprobeerd om verdachte van haar af te houden en dat aangeefster hierna de vuist van verdachte in haar gezicht kreeg. Dat aangeefster verdachte als eerste zou hebben geslagen, heeft zij niet gezien. Voor het overige bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling van verdachte dat aangeefster hem eerst heeft geslagen. Tegen die achtergrond is niet aannemelijk geworden dat aangeefster verdachte een klap op het oog heeft gegeven. Dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangeefster is daarom evenmin aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
De bewezen geachte feiten in zaak A en zaak B zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
7.2.
.
2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in geval van bewezenverklaring en strafoplegging oplegging van de GVM bij gebrek aan onderbouwing niet in de rede ligt. De noodzaak van de maatregel volgt niet uit een enkel mailtje waarin de oplegging van deze maatregel is geadviseerd. Er is niet onderzocht of er alternatieve mogelijkheden bestaan ten opzichte van de GVM. De maatregel past niet bij de feiten en omstandigheden van deze zaak en ook niet bij de situatie van verdachte. De oplegging van de GVM sluit in deze zaak niet aan bij de geest van de wet en voldoet niet aan de voorwaarden die volgen uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie.
Wanneer de rechtbank overweegt om toch de GVM op te leggen, verzoekt de raadsman om aanhouding van de zaak teneinde de noodzaak van de maatregel door de reclassering te laten onderzoeken, mede in het licht van mogelijke alternatieven daarvoor.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 28 augustus 2023 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Dat zijn buitengewoon ernstige misdrijven. Het schietincident vond plaats op een (ook ’s avonds) drukke locatie vlakbij een buurthuis en een metrostation, waar rond dat tijdstip meerdere nietsvermoedende voorbijgangers liepen of fietsten. Daarbij wordt in het bijzonder meegewogen dat uit de camerabeelden blijkt dat ook ouders met jonge kinderen in de nabije omgeving van het schietincident aanwezig waren. Zo is op de camerabeelden te zien dat slechts korte tijd voordat verdachte zijn eerste schot afvuurde, een man met een jong kind in de richting liep waarin verdachte kort daarna heeft geschoten. De verdachte heeft zich aan dit alles echter niets gelegen laten liggen. Het spreekt voor zich dat het handelen van verdachte dodelijke slachtoffers als gevolg had kunnen hebben. Het is te danken aan omstandigheden waar verdachte geen invloed op had dat er – voor zover bekend – geen ernstig letsel is toegebracht aan personen. De rechtbank weegt zeer zwaar in het nadeel van verdachte mee dat er door zijn toedoen een uitermate gevaarzettende situatie is ontstaan voor zijn omgeving. Dergelijk handelen schokt de rechtsorde en leidt tot een groot gevoel van maatschappelijke onveiligheid, met name bij de directe buurtbewoners en omstanders in Zuidoost, die helaas vaker te maken hebben met dergelijke situaties.
Daarna heeft verdachte zich op 3 oktober 2023 nogmaals schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Ook dit is volstrekt onaanvaardbaar, omdat de beschikbaarheid van vuurwapens een groot risico op het gebruik van deze wapens met zich brengt en daarmee een groot gevaar voor de samenleving – wat hiervoor ook al is gebleken voor gebruik van het wapen op 28 augustus 2023. Daarbij vindt de rechtbank ook van belang dat verdachte het vuurwapen met munitie bewaarde op een plek die ook voor zijn minderjarige zoontjes toegankelijk was, te weten zijn kledingkast. Dat zijn kinderen daar niet mogen komen volgens verdachte, doet daar niet aan af.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling door tijdens een feest een vrouw met een vuistslag op haar neus te slaan, waarbij zij op de grond viel. Ook dit vindt de rechtbank een ernstig feit. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook zijn omstanders ongewild getuige geweest van het agressieve gedrag van verdachte. Wat voor iedereen een leuke avond had moeten zijn, eindigde anders. Daarnaast heeft dit soort uitgaansgeweld een grote invloed op de samenleving, doordat het kan leiden tot gevoelens van onveiligheid in de openbare ruimte. Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat verdachte is getraind in kickboksen en muay thai, zodat juist van hem een bepaalde mate van zelfbeheersing en een terughoudende opstelling mag worden verwacht als het gaat om het toepassen van geweld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte twee keer is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarvan één veroordeling pas dateert van 23 januari 2023. Daarbij was aan verdachte een proeftijd opgelegd van twee jaar. Door zich nu schuldig te maken aan poging tot doodslag, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie en aan mishandeling, is sprake van recidive tijdens de proeftijd. Daarnaast is verdachte meermalen veroordeeld voor het voorhanden hebben van wapens en munitie en ook al vaker voor mishandeling. Desondanks hebben de straffen die daarvoor aan verdachte zijn opgelegd hem niet ervan weerhouden om nu nogmaals zeer ernstige strafbare feiten te plegen. Dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 december 2023 dat is opgemaakt door [naam 6] . Daarin wordt geadviseerd om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat verdachte aan de reclassering heeft laten weten begeleiding van de reclassering niet nodig te vinden. Wel blijkt uit het aanvullend advies van [naam 6] per e-mail op 14 februari 2024 dat de reclassering meerwaarde ziet in het opleggen van een GVM die kan worden toegepast na een eventueel op te leggen gevangenisstraf. Ter onderbouwing van dat advies verwijst de reclassering naar de aard van de tenlastegelegde feiten, het delictverleden van verdachte en zijn huidige (proces)houding. Een GVM kan volgens de reclassering een extra vangnet creëren om te zijner tijd alsnog voorwaarden te stellen ten behoeve van een gericht delictpreventieplan.
Straf / maatregel
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden én op wat in soortgelijke zaken als straf wordt opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Dit betekent dat de rechtbank een hogere gevangenisstraf zal opleggen dan gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Over de oplegging van de GVM na afloop van een gevangenisstraf overweegt de rechtbank het volgende. Tijdens het onderzoek op de zitting heeft verdachte benadrukt dat hij geen behoefte heeft aan oplegging van deze maatregel en dat hij daar het nut ook niet van inziet. Bij deze proceshouding verwacht de rechtbank, mede in aanmerking genomen het uitvoerige strafblad van verdachte, dat de oplegging van de GVM in dit geval geen toegevoegde waarde zal hebben. De gevorderde GVM zal daarom worden afgewezen. Aan het voorwaardelijke verzoek van de raadsman tot aanhouding van de zaak voor een nadere rapportage door de reclassering op dit punt komt de rechtbank dus niet toe.

8.Beslag

Onder verdachte zijn volgens de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel van 14 december 2023 (hierna: beslaglijst) de volgende voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven:
1. 1 STK Wapenkoffer (omschrijving: PL1300-2023194969-6403580)
2. 1 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2023194969-6403561)
3. 1 STK Pistool (omschrijving: PL1300-2023194969-6403557)
4. 1 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2023194969-G6403561)
5. 1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2023194969-G6403484)
6. 5 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2023194969-G6403588)
7. 1 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2023194969-G6403592)
8. 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2023194969-G6403479)
De officier van justitie heeft gevorderd dat het voorwerp onder 8 wordt geretourneerd aan verdachte en dat de voorwerpen onder 1 tot en met 7 worden onttrokken aan het verkeer. Verdachte heeft over alle op de beslaglijst genoemde voorwerpen verklaard dat hij deze niet terug hoeft.
Het hierboven bewezen geachte is begaan met behulp van de onder 1 tot en met 7 genoemde voorwerpen. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daarom worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van het voorwerp onder 8 is niet aan dit criterium voldaan. Om die reden zal dat voorwerp, ondanks de verklaring van verdachte dat hij geen spullen terug hoeft, aan hem worden teruggegeven.
Verdachte op de zitting afstand gedaan van de niet op de beslaglijst vermelde bij hem in beslag genomen kleding en schoenen (goednummers PL1300-2023194969-6403530, PL1300-2023194969-6403502, PL1300-2023194969-6403564). Over deze goederen hoeft door de rechtbank daarom geen beslissing meer te worden genomen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 november 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/041192-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 23 januari 2023 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 45, 55, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
de eendaadse samenloop van:
feit 1 primair:
poging tot doodslagen
(de eveneens eendaadse samenloop van) feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIen
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en daarnaast:
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Zaak B:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1. 1 STK Wapenkoffer (omschrijving: PL1300-2023194969-6403580)
2. 1 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2023194969-6403561)
3. 1 STK Pistool (omschrijving: PL1300-2023194969-6403557)
4. 1 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2023194969-G6403561)
5. 1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2023194969-G6403484)
6. 5 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2023194969-G6403588)
7. 1 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2023194969-G6403592)
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
1. 1 STK GSM (omschrijving: PL1300-2023194969-G6403479)
In de zaak met parketnummer 13/041192-22
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 23 januari 2023, namelijk een
gevangenisstraf voor de duur van6 (zes) weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M. Wiltjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie en F.E. Leopold, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2024.