ECLI:NL:RBAMS:2024:1220

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
737691 HA ZA 23-717
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in het kader van echtscheidingsprocedures en de zorgplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat. De eiseres, hierna te noemen [eiseres], had de gedaagde advocaat, [gedaagde], aangesproken op zijn zorgplicht in verband met een echtscheidingsprocedure die in 2013 was gestart. De eiseres stelde dat de advocaat tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, omdat hij haar niet had geïnformeerd over de nadelige gevolgen van het convenant dat was opgesteld in het kader van de echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet heeft aangetoond dat de advocaat zijn zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de eiseres lag en dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van advocaten in het kader van hun zorgplicht en de noodzaak voor cliënten om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/737691 / HA ZA 23-717
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. A. de Groot te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.F. Hulsebosch te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 juli 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 15 november 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 januari 2024 met de daarin genoemde stukken,
- de nagezonden producties van de zijde van [eiseres] zoals beschreven in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is advocaat en gespecialiseerd in (onder meer) echtscheidingszaken.
2.2.
In april 2013 hebben [eiseres] en haar toenmalige echtgenoot, [naam ex-echtgenoot] (hierna: [ex-echtgenoot eiseres] ), opdracht verstrekt aan [gedaagde] om een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding in te dienen bij de rechtbank Amsterdam. [eiseres] en [ex-echtgenoot eiseres] hadden tevoren met behulp van een echtscheidingsbemiddelaar, de heer [naam bemiddelaar] (hierna: [bemiddelaar] ), verbonden aan De Scheidingsmakelaar, de echtscheiding voorbereid en een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) opgesteld.
2.3.
Nadat [gedaagde] het gezamenlijke verzoek tot echtscheiding namens [eiseres] en [ex-echtgenoot eiseres] had ingediend, heeft de rechtbank bij beschikking van 12 juni 2013 de echtscheiding uitgesproken. Daarbij is – zoals verzocht – bepaald ‘
dat de regelingen, zoals tussen partijen zijn overeengekomen in het (…) convenant en ouderschapsplan, als hier herhaald en ingelast worden beschouwd en deel uitmaken van deze beschikking.’
2.4.
Volgens twee gelijkluidende brieven van 17 mei 2013, gericht aan [eiseres] en [ex-echtgenoot eiseres] , ieder op hun eigen adres, heeft [gedaagde] hen uitleg gegeven over belangrijke afspraken in het convenant, waaronder de aanbreng van bepaalde vermogensbestanddelen, die een benadeling van [eiseres] zouden kunnen inhouden. In de brieven verwijst [gedaagde] naar telefoongesprekken van diezelfde dag met zowel [eiseres] als [ex-echtgenoot eiseres] . Op basis daarvan is het [gedaagde] – aldus de brieven – ‘
duidelijk dat u samen en in overleg met de heer [bemiddelaar] tot dit convenant bent gekomen en dat u hier beiden mee instemt’. In de brieven staat verder, voor zover hier van belang:

Uiteraard staat het u volledig vrij overeen te komen wat u wenst. (…) U bent mij niets verplicht, maar ik heb, ondanks de hulp van de Scheidingsmakelaar, wel de plicht u te wijzen op de consequenties en uiteraard doe ik dat niet om u te irriteren. (…) Indien ik uiterlijk a.s. dinsdag nog geen ander bericht heb ontvangen zal ik het verzoek woensdag 22 mei a.s. bij de rechtbank indienen.
Volgens de brieven is een afschrift hiervan ook aan De Scheidingsmakelaar verzonden.
2.5.
Volgens handgeschreven telefoonnotities van [gedaagde] die gedateerd lijken te zijn op ‘17/3/13’ heeft [gedaagde] om 13.25 uur respectievelijk 14.00 uur gesproken met [ex-echtgenoot eiseres] en [eiseres] .
2.6.
Bij brief van 29 april 2019 heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld. In deze brief heeft zij geschreven dat het convenant ernstige juridische onjuistheden bevat, waardoor zij aanzienlijke schade heeft geleden.
2.7.
Bij brief van 10 mei 2019 heeft [gedaagde] , onder verwijzing naar onder meer de brieven van 17 mei 2013, de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.8.
Op 23 september 2022 heeft op verzoek van [eiseres] een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Daar hebben [gedaagde] , [bemiddelaar] , [ex-echtgenoot eiseres] en [eiseres] een verklaring afgelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat [gedaagde] wegens tekortkomingen in het convenant toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiseres] en aansprakelijk is voor de daardoor door haar geleden schade,
[gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat,
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proces- en nakosten, waaronder begrepen het voorlopig getuigenverhoor, te vermeerderen met rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling staat of [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht als advocaat bij de uitvoering van de opdracht die [eiseres] (met [ex-echtgenoot eiseres] ) hem in 2013 heeft verstrekt.
de (nadere) standpunten van partijen
4.2.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] niet aan zijn zorgplicht voldaan, omdat hij nooit contact met haar heeft opgenomen over de inhoud van het convenant en haar niet heeft gewaarschuwd voor de benadeling die voor haar uit het convenant voortvloeit. Zo hadden bepaalde vermogensbestanddelen verrekend moeten worden en is destijds zowel de kinder- als de partneralimentatie te laag vastgesteld.
4.3.
[gedaagde] betwist gemotiveerd dat hij geen contact met [eiseres] heeft opgenomen; hij heeft op 17 mei 2013 zowel met [eiseres] als met [ex-echtgenoot eiseres] gebeld om het convenant te bespreken en hij heeft daarna, op dezelfde dag, ook een brief verstuurd om [eiseres] en [ex-echtgenoot eiseres] te wijzen op specifieke punten en consequenties van het convenant. [gedaagde] wijst in dit verband op telefoonnotities van zijn gesprekken met [ex-echtgenoot eiseres] en [eiseres] (zie onder 2.5) en op de brieven van 17 mei 2013 (zie onder 2.4). [eiseres] had volgens [gedaagde] , zoals uit de telefoonnotities blijkt, haast met het finaliseren van de echtscheiding en heeft aangegeven dat het convenant haar al drie keer was uitgelegd. Zodoende heeft [gedaagde] op verzoek van [eiseres] en [ex-echtgenoot eiseres] de echtscheiding aangevraagd en de echtscheidingsbeschikking ingeschreven.
4.4.
[eiseres] betwist dat [gedaagde] op 17 mei 2013 telefonisch contact met haar heeft gehad en dat de onder 2.4 bedoelde brieven in werkelijkheid zijn verzonden. Zij heeft de brief in elk geval niet ontvangen.
juridisch kader
4.5.
Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] is tekortgeschoten in zijn zorgplicht bij de uitvoering van de opdracht is het uitgangspunt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die in de gegeven omstandigheden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Waar het gaat om de advisering van een advocaat aan een cliënt geldt dat de door de advocaat in acht te nemen zorgvuldigheidsplicht meebrengt dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen.
invulling van de zorgplicht
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat het verwijt dat [eiseres] aan [gedaagde] maakt inhoudt dat hij geen contact met haar heeft gezocht om haar voor te lichten over/te waarschuwen voor de (voor haar nadelige) consequenties van het convenant. [eiseres] betwist verder niet dat de inhoud van de brief van 17 mei 2013, in combinatie met het telefoongesprek zoals dat volgens [gedaagde] heeft plaatsgevonden, een voldoende invulling van de zorgplicht van [gedaagde] vormen. Dit strekt dan ook tot uitgangspunt voor de beoordeling.
bewijslastverdeling
4.7.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de stelplicht en bewijslast dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden op [eiseres] rust. Op grond van artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. [eiseres] beroept zich op het rechtsgevolg van de vermeende zorgplichtschending, waardoor zij de feiten die zij daaraan ten grondslag legt moet bewijzen. [gedaagde] dient hiertegenover zijn betwisting dat van een zorgplichtschending sprake is geweest voldoende te motiveren en onderbouwen. Dat heeft hij, onder verwijzing naar zijn telefoonnotities en de brieven van 17 mei 2013, gedaan. Deze betwisting is geen bevrijdend verweer en maakt niet dat [gedaagde] moet bewijzen dat die brief [eiseres] heeft bereikt, zoals zij heeft betoogd met een beroep op de ontvangsttheorie van artikel 3:37 BW.
4.8.
[eiseres] heeft nog betoogd dat de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid op [gedaagde] moet rusten, omdat zij anders een negatief feit moet bewijzen, namelijk dat het telefoongesprek niet heeft plaatsgevonden en dat de brief niet is verstuurd en/of ontvangen. Dit betoog slaagt niet. Alleen het feit dat zij zou moeten bewijzen dat iets niet heeft plaatsgevonden is onvoldoende om de bewijslast anders te verdelen.
[eiseres] heeft niet aangetoond dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden
4.9.
Het is dus aan [eiseres] om aan te tonen dat het telefoongesprek van 17 mei 2013 niet heeft plaatsgevonden en dat de brief van dezelfde datum niet aan haar is verstuurd. Dit bewijs heeft zij niet geleverd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.10.
Op verzoek van [eiseres] heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden over de vraag of de telefoongesprekken hebben plaatsgevonden en de brieven van 17 mei 2013 zijn verstuurd. [eiseres] heeft daarbij als enige verklaard dat zij de brief van 17 mei 2013 niet heeft ontvangen en dat zij [gedaagde] die dag ook niet heeft gesproken. Alle andere getuigen hebben – kort gezegd – verklaard zich niet meer te kunnen herinneren wat er destijds, bijna tien jaar geleden, is gebeurd, maar sluiten (voor zover zij daarvan kennis zouden kunnen hebben gehad) niet uit dat de telefoongesprekken hebben plaatsgevonden/de brieven zijn verstuurd. Daarbij is van belang dat de verklaring van [eiseres] , die als partijgetuige moet worden beschouwd, volgens artikel 164 lid 2 Rv alleen kan strekken tot aanvulling van onvolledig bewijs. Op basis van de verklaringen die in het voorlopig getuigenverhoor zijn afgelegd kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] de brief niet heeft verstuurd, dan wel dat [eiseres] deze niet heeft ontvangen, of dat het telefoongesprek met haar niet heeft plaatsgevonden. Daar zijn partijen het ook over eens.
4.11.
[eiseres] heeft verder een schriftelijke en ondertekende verklaring van [bemiddelaar] overgelegd. Deze verklaring doet aan het voorgaande geen afbreuk. De verklaring is in maart 2020 opgesteld door de huidige echtgenoot van [eiseres] en door [bemiddelaar] ondertekend tijdens een ontmoeting in een wegrestaurant. In de verklaring staat (onder meer) dat [bemiddelaar] de brief van 17 mei 2013 niet heeft ontvangen. [bemiddelaar] is tijdens het voorlopig getuigenverhoor echter teruggekomen op die verklaring; hij voelde zich onder druk gezet door de echtgenoot van [eiseres] . Als getuige heeft hij vervolgens verklaard dat hij niet meer weet of hij de brief van 17 mei 2013 heeft ontvangen van [gedaagde] . Door de verklaring onder ede van [bemiddelaar] kan aan zijn verklaring van maart 2020 geen doorslaggevende waarde worden toegekend.
4.12.
Verder wijst [eiseres] nog op lay-out verschillen tussen de brief van 17 mei 2013 die aan haar geadresseerd is en dezelfde brief die aan [ex-echtgenoot eiseres] geadresseerd is. [eiseres] lijkt hiermee te willen zeggen dat [gedaagde] de brief later heeft opgesteld in verband met de aansprakelijkstelling. Die suggestie onderbouwt zij verder niet. [gedaagde] heeft bovendien ter zitting verklaard dat er verschillende verklaringen zijn voor de lay-out verschillen, die uit een rapport volgen dat is opgemaakt in opdracht van [eiseres] . Dat rapport is in deze procedure niet overgelegd. Ook heeft [gedaagde] tijdens het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat lay-out verschillen komen doordat er bij het opmaken van het dossier een brief gekopieerd wordt. Over verschillende lettertypen heeft [gedaagde] verklaard dat hij niet weet hoe dat komt. Wat de oorzaak van de verschillen is kan in het midden blijven. De rechtbank kan hier in elk geval niet uit concluderen dat de brief van 17 mei 2013 later is opgemaakt in het kader van deze procedure, of dat deze niet is verstuurd door [gedaagde] .
4.13.
Tot slot heeft [eiseres] gewezen op het feit dat er geen originele exemplaren van de telefoonnotities zijn overgelegd, alleen de scans daarvan. Daardoor kan de authenticiteit van de notities niet (forensisch) worden onderzocht en kan niet worden vastgesteld wanneer [gedaagde] deze heeft opgesteld. Ook klopt de datum op de telefoonnotities niet; er lijkt te staan dat deze in maart, in plaats van mei, zijn opgesteld. Deze constateringen leiden niet tot de conclusie dat [gedaagde] niet met [eiseres] heeft gebeld. De datum, voor zover er inderdaad een ‘3’ staat in plaats van een ‘5’, is overduidelijk een verschrijving. In maart 2013 was de opdracht aan [gedaagde] immers nog niet eens verstrekt. Verder heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat hij wel de originelen had van de telefoonnotities, maar dat deze bij een eerdere zitting voor de tuchtrechter kwijt zijn geraakt. Al met al heeft [eiseres] niet aangetoond dat [gedaagde] de telefoonnotities heeft vervalst, geantedateerd, of anderzijds heeft gemanipuleerd waardoor niet van de echtheid daarvan zou moeten worden uitgegaan.
slotsom
4.14.
[eiseres] heeft niet aangetoond dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht. Nu zij verder ook geen concreet bewijsaanbod op dit punt heeft gedaan zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. De overige verweren van [gedaagde] behoeven daarmee geen bespreking meer.
proces- en nakosten
4.15.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.535,00
(2,5 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
Totaal
2.027,00
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.027,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en indien [eiseres] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, rechter, bijgestaan door mr. L. Schwalb, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.