3.3.1.De onder feit 1 ten laste gelegde diefstal
Bij het beoordelen van de vraag of verdachte zich aan de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal heeft schuldig gemaakt overweegt de rechtbank het volgende.
Op 6 augustus 2023 hebben verbalisanten gezien dat een persoon, die later verdachte blijkt te zijn, bij aangever [aangever 1] een voetbaltruc heeft uitgevoerd en daarna met versnelde pas is weggelopen. Daarop hebben verbalisanten aangever aangesproken met de vraag of hij iets miste, waarop aangever heeft verklaard dat hij zijn Iphone 14 pro kwijt is. Vervolgens zien verbalisanten dat de verdachte een telefoon uit zijn zak haalt en deze uitzet, waarop zij de achtervolging inzetten op de verdachte die inmiddels is weggerend. Bij aanhouding wordt de telefoon van aangever aangetroffen.
Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat de persoon met wie hij naar Nederland is gekomen de telefoon van aangever aan hem heeft gegeven, terwijl hij dacht dat deze telefoon aan deze persoon toebehoorde. De rechtbank volgt deze verklaring niet. Uit het proces-verbaal blijkt niet van betrokkenheid van een tweede persoon. Daarbij is de rechtbank – anders dan de raadsman – van oordeel dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat een voetbaltruc altijd door twee personen wordt uitgevoerd. Dit proces-verbaal bevat namelijk slechts een algemene omschrijving van hoe een voetbaltruc doorgaans wordt uitgevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die de telefoon van aangever [aangever 1] heeft weggenomen. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal.
3.3.2.Het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen
3.3.2.1. Vrijspraak van het witwassen van de horloges
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de onder feit 2 op de tenlastelegging vermelde horloges. Verdachte zal dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.3.2.2. Het bewijsoordeel over het overige
Bij het beoordelen van de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de andere ten laste gelegde geldbedragen en voorwerpen overweegt de rechtbank het volgende.
Het beoordelingskader van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat is komen vast te staan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het witwasvermoeden
Nadat verdachte op 6 augustus 2023 is aangehouden ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde, heeft de politie in de schoudertas van verdachte vier telefoons aangetroffen. In de broekzak van verdachte heeft de politie nog drie telefoons aangetroffen, waaronder de hiervoor onder feit 1 besproken telefoon van aangever [aangever 1] . Van drie van de onder feit 2 opgenomen telefoons zijn aangiftes van diefstal aan het dossier toegevoegd. Van een deel van de bij verdachte aangetroffen telefoons is gebleken dat zij in het Nederlands zijn ingesteld, terwijl verdachte deze taal niet machtig is.
Naast de telefoons, zijn bij verdachte geldbedragen van $ 800,- en € 850,- aangetroffen. Deze geldbedragen bestonden uit meerdere biljetten van 100 euro en dollar en biljetten van 50 euro. Tot slot blijkt uit de in het dossier gevoegde kennisgevingen van inbeslagname dat onder verdachte een rijbewijs, een betaalpas en een OV-chipkaart in een GSM-hoesje zijn aangetroffen, die niet op naam van verdachte staan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is gebleken van een gerechtvaardigd vermoeden dat de voornoemde geldbedragen en voorwerpen onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Met betrekking tot de geldbedragen en de voorwerpen waarvan geen aangifte van diefstal of enig ander misdrijf is gedaan, weegt de rechtbank daarbij in het bijzonder mee dat zij gelijktijdig zijn aangetroffen met telefoons waarvan op basis van voornoemde aangiftes wel het vermoeden kan worden vastgesteld dat zij eerder zijn gestolen.
Verklaring over de herkomst van de voorwerpen en geldbedragen
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op dit vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van de geldbedragen en voorwerpen.
Ten aanzien van de bij verdachte aangetroffen geldbedragen heeft de raadsman namens verdachte stukken overhandigd waaruit blijkt dat verdachte in 2023 een bedrag in West African CFA Franc van zijn Senegalese rekening heeft opgenomen. Daarna heeft verdachte op 20 juli 2023 een bedrag van 1.256.700 West African CFA Franc gewisseld tegen € 900,- en $ 800,-. Dit bedrag komt, op één biljet van € 50,- na, overeen met het bedrag dat onder verdachte is aangetroffen en waarvan verdachte heeft verklaard dat dit zijn vakantiegeld betreft. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van de geldbedragen. Nu nader onderzoek door het Openbaar Ministerie is uitgebleven, kan de rechtbank een legale herkomst van de geldbedragen niet zonder meer uitsluiten. Verdachte zal daarom van het witwassen van die geldbedragen worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de bij verdachte aangetroffen telefoons, het rijbewijs en de betaalpas op naam van [aangever 2] en de OV-Chipkaart, overweegt de rechtbank dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van de voorwerpen. De verklaring van verdachte dat hij een deel van deze voorwerpen van een onbekend gebleven tweede persoon heeft verkregen kan, gelet op hetgeen daarover onder feit 1 is overwogen, niet als een dergelijke verklaring gelden. De rechtbank is van oordeel dat van deze goederen kan worden bewezen dat het niet anders kan dan dat zij onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Wetenschap van de criminele herkomst
Ten aanzien van de vraag of verdachte ook wetenschap heeft gehad van het feit dat de voornoemde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, weegt de rechtbank in het bijzonder het volgende mee.
Blijkens de hiervoor aangehaalde aangiftes van diefstal betreffende drie van de bij verdachte aangetroffen telefoons, zijn de telefoons kort na het tijdstip waarop zij volgens de aangevers zijn weggenomen bij verdachte aangetroffen. Daarnaast blijkt uit het dossier dat een deel van de telefoons waren ingesteld in de Nederlandse taal, waarvan het de rechtbank is gebleken dat verdachte die niet machtig is. Ook van het rijbewijs, de bankpas en de OV-chipkaart is gebleken dat het om Nederlandse documenten gaat die niet op naam van verdachte zijn gesteld.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van het gegeven dat de bij hem aangetroffen telefoons, het rijbewijs, de pinpas op naam van [aangever 2] en de OV-chipkaart, onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Geen medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte met een of meer anderen nauw en bewust heeft samengewerkt bij het voorhanden hebben van de voornoemde voorwerpen, waardoor hij van het ten laste gelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.
Conclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de op onder feit 2 op de tenlastelegging vermelde telefoons, het rijbewijs en de pinpas op naam van [aangever 2] en de OV-chipkaart voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze voorwerpen onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig waren. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van deze voorwerpen.