In deze huurzaak vordert de eiser, een consument, de terugbetaling van de waarborgsom van € 536,71 van de gedaagden, die als verhuurders optreden. De eiser heeft de huurovereenkomst opgezegd en het gehuurde opgeleverd, waarbij zij stelt dat er geen schade is geconstateerd. De gedaagden hebben echter kosten in mindering gebracht op de waarborgsom, onder andere voor een televisie, schoonmaakkosten en andere gebreken die volgens hen na de eindinspectie zijn geconstateerd. De eiser betwist deze kosten en stelt dat de gedaagden zich beroepen op een oneerlijk beding in de algemene voorwaarden, dat hen niet bindt.
De rechtbank heeft de procedure behandeld op 7 februari 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden niet op een juiste manier gebruik hebben gemaakt van de bepalingen in de algemene voorwaarden. Artikel 14.6 van deze voorwaarden, dat gedaagden de mogelijkheid biedt om na de eindinspectie gebreken te melden, is niet transparant en verstoort het evenwicht tussen partijen. Dit beding wordt daarom vernietigd. De rechtbank concludeert dat alleen gebreken die in het checkout-rapport zijn vermeld, in aanmerking komen voor inhouding op de waarborgsom.
De rechtbank oordeelt dat de gedaagden gehouden zijn om het restant van de waarborgsom aan de eiser te retourneren, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eiser zijn begroot op € 680,64. Het vonnis is uitgesproken door mr. L. van Berkum op 7 maart 2024.