ECLI:NL:RBAMS:2024:1160

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
C/13/745397 / KG ZA 24-47
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot intrekking van verbod op samenwerking met notariskantoor door ING Bank N.V.

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een notariskantoor en ING Bank N.V. De eisers, bestaande uit het notariskantoor en twee notarissen, vorderden dat ING een brief intrekt waarin het notariskantoor werd uitgesloten als voorwaarde voor de voortzetting van de kredietrelatie met een klant van ING. De eisers stelden dat deze uitsluiting hen onevenredig benadeelt en in strijd is met de normen van het maatschappelijk verkeer. De voorzieningenrechter oordeelde dat ING onrechtmatig handelde door een voorwaarde te stellen die de samenwerking met het notariskantoor uitsloot, zonder voldoende onderbouwing van de noodzaak hiervan. De rechter oordeelde dat de belangen van de eisers zwaarder wogen dan de belangen van ING, en dat de reputatie van het notariskantoor in het geding was. ING werd veroordeeld om de brief waarin het verbod was opgenomen in te trekken en een dwangsom werd opgelegd voor het geval ING hier niet aan voldeed. Tevens werd ING in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/745397 / KG ZA 24-47 MdV/JD
Vonnis in kort geding van 28 februari 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 24 januari 2024,
advocaat mr. N.F. Barthel te Zoetermeer,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P. Smits te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , en gezamenlijk [eisers] worden genoemd. Gedaagde zal ING worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 31 januari 2024 heeft [eisers] de vordering(en) zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van [eisers] :
- mr. Barthel;
- mr. N. van Collem, kantoorgenoot van mr. Barthel;
- [eiser 2] ;
aan de kant van ING:
- mr. Smits,
- mr. J.L. Pijnse van der Aa, advocaat te Amsterdam;
- [naam 1] , bedrijfsjurist bij ING;
- [naam 2] ;
- [naam 3] .
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is een notariskantoor te [plaats] . [eiser 2] en [eiser 3] zijn notarissen, werkzaam bij dat kantoor.
2.2.
[eisers] verricht notariële diensten voor onder meer [naam 4] , ten behoeve van vastgoedaankopen door hemzelf, of gezamenlijk met zijn zakelijke partners [naam 5] , [naam 6] , en [naam 7] (hierna gezamenlijk ook aangeduid als: “ [partners] ”).
2.3.
[naam 4] is een volle neef (vierdegraads familielid) van [eiser 3] .
2.4.
Op 4 oktober 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 4] en ING, waarin ING heeft aangekondigd de kredietrelatie met [partners] slechts te zullen continueren als de samenwerking tussen [naam 4] met [eisers] zal worden beëindigd.
2.5.
Bij e-mail van 2 november 2023 heeft [naam 4] aan ING – voor zover van belang – het volgende geschreven.
“(…) Het notariskantoor waar mijn neef een van de partners is, kent drie notarissen. Als het puur gaat om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen, kan ik ervoor zorgdragen dat al mijn dossiers niet door mijn neef, maar door een van de andere notarissen zullen worden behandeld.
Mijns inziens zal dat al genoeg extra afstand creëren, aangezien iedere notaris beëdigd is en altijd onafhankelijk optreedt.
Bij een volgende hypotheeklening die ik met jullie afsluit ben ik bereid het andere notariskantoor waar ik zaken mee doe, [notariskantoor] , opdracht geven om de hypotheken vast te leggen en alle zaken omtrent onze samenwerking uit te voeren. (…)”
2.6.
Bij brief van 8 januari 2024 heeft ING het volgende aan [naam 4] geschreven.
“Op 4 oktober 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen u en uw partner en twee ING-medewerkers (…). Tijdens dit gesprek heeft ING Bank N.V. aangegeven dat zij de kredietrelatie met u alleen kan continueren als u de samenwerking met notaris [eiser 3] en Notariskantoor [eiser 1] per direct beëindig[t].
(…)
[ING] zal geen (verlengings-)offerte(s) uitbrengen in de volgende situatie:
Geldnemer heeft vanaf 8 januari 2024 toch akten bij Notariskantoor [eiser 1] laten passeren. Hiermee wordt bedoeld aktes waarbij [ING] partij is, maar ook aktes die worden gepasseerd met derden. Deze omstandigheid zou tot gevolg hebben dat (her)financiering van de huidige kredietfaciliteit(en) ten name van [naam 4] / [naam 4] , [naam 6] en [naam 5] / [naam 4] en [naam 7] niet aan de orde is.
Met in achtneming van het vorenstaande zal [ING] ook in een eventuele (verlengings-)offerte twee extra bepalingen opnemen:
 “
Voorbehoud:Geldnemer kan geen rechten aan deze kredietofferte ontlenen in de volgende situatie: Geldnemer laat in de periode vanaf 8 januari 2024 – in weerwil van hetgeen in de brief van [ING] met datum 8 januari 2024 is aangegeven – toch een akte bij Notariskantoor [eiser 1] passeren.”
 “
Algehele aflossing:Geldnemer is gehouden de gehele kredietfaciliteit integraal af te lossen in de volgende situatie: Geldnemer laat in de periode vanaf 8 januari 2024 – in weerwil van hetgeen in de brief van [ING] met datum 8 januari 2024 is aangegeven – toch een akte bij Notariskantoor [eiser 1] passeren. Bij deze verplichte vervroegde aflossing is Geldnemer de vergoeding voor vervroegde aflossing (VVA) verschuldigd.
(…)
Zoals aangegeven, dient u de samenwerking met notaris [eiser 3] en Notariskantoor [eiser 1] per direct te beëindigen. Deze kennisgeving van [ING] geldt ook voor uw kredietfaciliteit(en) in de samenwerkingsverbanden met de heren [naam 5] en [naam 6] en de heer [naam 7] . ING vertrouwt erop dat u de heren [naam 5] en [naam 6] en de heer [naam 7] hiervan zelf in kennis stelt.
(…)”
2.7.
Bij brief van 12 januari 2024 heeft [eisers] ING gesommeerd om vóór maandag 15 januari 2024 te 17:00 uur te verklaren dat zij het verbod per direct opheft. ING heeft niet aan deze sommatie voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert (samengevat) ING bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I te gebieden om over te gaan tot intrekking en opheffing van het verbod aan klanten van ING, waaronder maar niet uitsluitend [partners] , om met [eiser 1] samen te werken op het gebied van notariële dienstverlening;
II te gebieden het verbod aan klanten van ING, waaronder maar niet uitsluitend [partners] , om met [eiser 1] samen te werken op het gebied van notariële dienstverlening, te rectificeren op de wijze zoals omschreven in de dagvaarding.
Dit alles op straffe van dwangsommen en met veroordeling van ING in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[eisers] heeft (samengevat) aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat ING jegens haar een onrechtmatige daad pleegt, in de zin dat het door ING aan [partners] opgelegde verbod om met [eisers] samen te werken, haar onevenredig treft in haar belangen en in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
3.3.
ING voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid / toetsingskader

4.1.
ING heeft allereerst aangevoerd dat dit geschil alleen notaris [eiser 3] aangaat, niet zijn kantoorgenote [eiser 2] (eiseres sub 2), noch het notariskantoor zelf (eiseres sub 1). Dit gaat niet op. In de brief van 8 januari 2024 schrijft ING aan [naam 4] dat (her)financiering van de huidige kredietfaciliteit(en) ten name van [partners] niet meer aan de orde is, indien hij na 8 januari 2024 aktes heeft laten passeren bij “Notariskantoor [eiser 1] ”. Het door [eisers] gestelde onrechtmatige handelen door ING treft dus alle eisers, zodat zij allen kunnen worden ontvangen in hun vorderingen in dit kort geding.
4.2.
De vorderingen kunnen in dit kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter dit ook zou doen en indien van [eisers] niet kan worden gevergd dat zij de uitslag van een bodemprocedure afwacht.
Schade / spoedeisend belang?
4.3.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat de brief van 8 januari 2024 schadelijk is voor de reputatie van het notariskantoor en de daar werkzame notarissen, en voor de reputatie van het notariaat in het algemeen. Deze schade heeft zij – samengevat – als volgt onderbouwd:
de brief van 8 januari 2024 impliceert dat ING van oordeel is dat [eisers] niet de kernwaarden integriteit, objectiviteit en onafhankelijkheid waarborgt;
de uitsluiting van een notariskantoor door een systeembank is een uitzonderlijke gebeurtenis, waarvan het nieuws zich snel verspreidt;
doordat ING niet uitlegt wat de reden is voor de door haar geëiste uitsluiting van [eiser 1] bij het passeren van aktes ten behoeve van [partners] , ontstaan speculaties over de integriteit van [eisers]
4.4.
ING betwist dat zij aantijgingen over de integriteit van [eisers] zou hebben gedaan en dat deze aantijgingen zich ‘als een lopend vuurtje’ zouden verspreiden en voert aan dat [eisers] deze stellingen niet met bewijs heeft onderbouwd.
4.5.
In dit kort geding – waarin geen ruimte is voor onderzoek naar de feiten – volstaat dat voorshands aannemelijk is dat het vooraf en onvoorwaardelijk uitsluiten van een notariskantoor en haar medewerkers zoals ING dat bij brief van 8 januari 2024 heeft gedaan, vragen oproept over mogelijke integriteitskwesties bij dat kantoor. Dit geldt temeer nu ING daarbij niet heeft gemotiveerd waarom zij dit notariskantoor uitsluit. Verder is aannemelijk – zoals [eisers] heeft toegelicht – dat [naam 4] de voorwaarde van uitsluiting die ING per brief heeft gesteld, heeft besproken met zijn zakenpartners ( [naam 5] , [naam 6] , en [naam 7] ) die allen actief zijn in de handel in vastgoed, waarna het ‘nieuws’ zich in meer of mindere mate verder heeft verspreid onder andere vastgoedhandelaren. Voorshands is aannemelijk dat dit schadelijk is voor de reputatie van [eisers] zodat zij spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
4.6.
ING heeft aangevoerd dat zij op enig moment heeft besloten om de ingangsdatum van de door haar aan [naam 4] gestelde voorwaarde vier maanden op te schuiven. Dit doet niet af aan de schadelijkheid van de brief van 8 januari 2024 voor de reputatie van [eisers] , en dus ook niet aan het spoedeisend belang bij haar vorderingen in dit kort geding.
Onrechtmatig handelen?
4.7.
Dat de brief van 8 januari 2024 schadelijk is voor de reputatie van [eisers] brengt niet zonder meer mee dat deze onrechtmatig is. Uitgangspunt is dat het beginsel van contractsvrijheid meebrengt dat het ING vrijstaat om voorwaarden te verbinden aan (her)financiering van kredietfaciliteiten die zij haar cliënten aanbiedt, en om deze voorwaarden aan haar cliënten te communiceren. De contractsvrijheid is echter niet onbegrensd. Het staat ING niet vrij om haar contractsvrijheid op een wijze uit te oefenen die [eisers] onevenredig treft in haar belang om niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Voor het antwoord op de vraag of de brief van 8 januari 2024 onrechtmatig is komt het dus aan op een belangenafweging.
4.8.
ING heeft aangevoerd dat de voorwaarde die zij in de brief van 8 januari 2024 heeft gesteld, onderdeel is van voortgaande contractonderhandelingen met [naam 4] . In dit kort geding heeft ING toegelicht dat de reden voor het opnemen van de voorwaarde is dat ING als financier van [naam 4] (c.s.) een schijn van belangenverstrengeling wil voorkomen, gezien de familieband tussen [naam 4] en notaris [eiser 3] .
4.9.
Het bestreden handelen van ING gaat echter verder dan wat haar gestelde belang kan rechtvaardigen. Het belang om de schijn van belangenverstrengeling bij de notaris te vermijden wordt in de eerste plaats gedekt door de omstandigheid dat [eiser 3] – in hoedanigheid van notaris – een eed heeft afgelegd om door hem aanvaarde taken onpartijdig uit te voeren, dat hij onder toezicht staat van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, dat hij aan notarieel tuchtrecht is onderworpen, en dat hij onder toezicht staat van het Bureau Financieel Toezicht voor wat betreft financiële -en integriteitszaken. Voor zover ING een verdergaande waarborg wenst voor het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling, dan is daaraan tegemoet gekomen door de toezegging van [naam 4] in de e-mail van 2 november 2023, dat al ‘zijn’ dossiers niet door [eiser 3] zullen worden behandeld, maar door een andere notaris van [eiser 1] (zie: 2.5).
4.10.
Dit voorstel van [naam 4] heeft ING in de brief van 8 januari 2024 ongemotiveerd naast zich neergelegd. Daarbij heeft ING in die brief verlenging van de kredietrelatie met [naam 5] c.s. niet alleen afhankelijk gesteld van het uitsluiten van [eiser 1] bij het passeren van aktes waarbij ING als financier partij is, maar uitdrukkelijk óók bij aktes waarbij ING geen partij is. Dit gaat verder dan het door ING zelf gestelde belang om voorwaarden te kunnen stellen aan de keuze voor een notaris, die diensten verricht “waar ING bij betrokken is”.
4.11.
De belangenafweging leidt dan ook tot de conclusie dat de ongemotiveerde, zeer ruim geformuleerde, voorwaarde van onvoorwaardelijke uitsluiting van notariskantoor [eiser 1] bij het passeren van álle toekomstige aktes ten behoeve van [naam 4] (c.s.) – waarvan ING continuering van de kredietrelatie met [naam 4] (c.s.) afhankelijk stelt – zoals ING die bij brief van 8 januari 2024 aan [naam 4] heeft bekend gemaakt, onrechtmatig is tegenover [eisers] Tegenover het geringe belang van ING bij het stellen en handhaven van die voorwaarde (er zijn voldoende waarborgen voor het voorkomen van de schijn van partijdigheid, zie 4.9), prevaleert het belang van [eisers] om niet op deze wijze door ING te worden weggezet tegenover derden, omdat dit meebrengt dat haar integriteit lichtvaardig in twijfel wordt getrokken (zie 4.5).
Conclusie
4.12.
Dit alles betekent dat voldoende grond bestaat voor toewijzing van het gevorderde onder punt I van het petitum, zij het dat de vordering te ruim is geformuleerd. ING heeft in de brief van 8 januari 2024 geen “verbod aan klanten” opgelegd, maar een voorwaarde gesteld aan [naam 4] . Als mindere van het gevorderde zal de vordering, zoals hierna onder 5.1 geformuleerd, worden toegewezen. ING zal worden veroordeeld om (de inhoud van) de brief van 8 januari 2024, middels een brief aan [naam 4] in te trekken. Voor toewijzing van de vordering die strekt tot een verdergaande rectificatie bestaat thans geen grond, nu de brief van 8 januari 2024 alleen aan [naam 4] is gestuurd, en de inhoud daarvan niet op andere wijze is gepubliceerd. Met een brief aan [naam 4] waarin de eerdere brief van 8 januari 2024 wordt ingetrokken, en met de beschikking over dit vonnis, wordt [eisers] geacht voldoende in handen te hebben om vragen (of aantijgingen) over haar integriteit te kunnen adresseren.
4.13.
Als prikkel tot nakoming zal aan de veroordelingen een dwangsom worden verbonden, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal ING in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder begrepen de nakosten. De kosten aan de zijde van [eiser 1] worden tot heden begroot op:
- betekening oproeping € 112,37
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat €
1.107,00
Totaal € 1.907,37.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt ING om binnen 48 uur na dit vonnis, een brief aan [naam 4] te sturen, waarin zij de inhoud van de brief van 8 januari 2024 intrekt, in het bijzonder de daarin gestelde voorwaarde om geen aktes bij [eisers] te laten passeren,
5.2.
veroordeelt ING om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] tot op heden begroot op € 1.907,37,
5.4.
veroordeelt ING in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: JD