In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2024, in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag ongegrond verklaard. Eiser had zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend na zich op 20 juni 2019 ziek te hebben gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van een medische beoordeling die concludeerde dat eiser per 5 augustus 2022 voor 19,53% arbeidsongeschikt was, en dat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen.
De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten consistent waren. Eiser had aangevoerd dat hij meer beperkt was dan aangenomen, maar de rechtbank stelde vast dat de subjectieve klachtbeleving van eiser niet leidend was in de WIA-beoordeling. De rechtbank benadrukte dat voor het betwisten van de medische beoordeling een rapport van een medicus noodzakelijk is, wat eiser niet had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van eiser en dat de geduide functies passend waren.
Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.