ECLI:NL:RBAMS:2024:1159

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
23/2048
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2024, in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag ongegrond verklaard. Eiser had zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend na zich op 20 juni 2019 ziek te hebben gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van een medische beoordeling die concludeerde dat eiser per 5 augustus 2022 voor 19,53% arbeidsongeschikt was, en dat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen.

De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten consistent waren. Eiser had aangevoerd dat hij meer beperkt was dan aangenomen, maar de rechtbank stelde vast dat de subjectieve klachtbeleving van eiser niet leidend was in de WIA-beoordeling. De rechtbank benadrukte dat voor het betwisten van de medische beoordeling een rapport van een medicus noodzakelijk is, wat eiser niet had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van eiser en dat de geduide functies passend waren.

Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2048

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Zalm),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich door middel van een videoverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Feiten en Omstandigheden

2.1.
Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als [functie] voor gemiddeld 40 uur per week. Hij heeft zich op 20 juni 2019 ziek gemeld voor zijn werk vanwege lichamelijke en psychische klachten. Aan de voormalig werkgever van eiser is tot 5 augustus 2022 een loonsanctie opgelegd wegens administratieve omstandigheden. Eiser heeft vervolgens op 21 juni 2022 een WIA-uitkering aangevraagd.
2.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder eiser per 5 augustus 2022 voor 19,53% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft eiser geen WIA-uitkering toegekend, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de arts, getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts, van 15 augustus 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 16 augustus 2022 ten grondslag gelegd. De arts heeft de beperkingen van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 augustus 2022.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 februari 2023 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 februari 2023 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar een aantal aanvullende beperkingen opgenomen in de FML van 17 februari 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar het maatmanloon opnieuw berekend en ingeschat of de eerder geduide functies nog passend zijn. Hierna heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw berekend. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is eiser per 5 augustus 2022 19,91% arbeidsongeschikt. Aangezien eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, is volgens verweerder op goede gronden geen WIA-uitkering toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

3. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden eiser per 5 augustus 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij voor 19,91% arbeidsongeschikt is.
4. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
De medische grondslag van het bestreden besluit
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van verweerder op zorgvuldige wijze is verricht. De primaire arts heeft, onder supervisie van een verzekeringsarts, het dossier bestudeerd en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht op het spreekuur van 28 juli 2022. De primaire arts heeft alle medische gegevens, waaronder een mail van de behandelend GZ-psycholoog bij zijn medische beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het dossier bestudeerd. Daarnaast is hij op 17 februari 2023 aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft hij aansluitend eiser nogmaals lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nieuwe informatie van onder meer de radioloog van eiser meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat de rapportages door de verzekeringsartsen van verweerder ook consistent en inhoudelijk niet tegenstrijdig zijn. Eiser voert aan dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Hij heeft die stelling onderbouwd met een ingevulde FML gebaseerd op zijn eigen klachtbeleving. Hoe begrijpelijk dat ook is, in het kader van de WIA-beoordeling is niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving van eiser bepalend, maar dient er een geobjectiveerde medische beoordeling plaats te vinden. Dat eiser zijn klachten anders ervaart dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt aangenomen, maakt niet dat het bestreden besluit op een onvoldoende medische grondslag berust. De rechtbank wijst er hierbij op dat voor het betwisten van de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling onjuist is, in beginsel een rapport van een medicus noodzakelijk is. Dat de klachten van eiser tot meer beperkingen hadden moeten leiden is op basis van medisch objectieve gronden niet aannemelijk geworden.
7. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet is uitgegaan van de diagnose posttraumatische stressstoornis, overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst merkt de rechtbank op dat niet de diagnose, maar de geobjectiveerde beperkingen van belang zijn voor het opstellen van de FML. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat deze diagnose bij hem is gesteld. De primaire arts heeft gewezen op de mail van 21 mei 2021 van de behandelend GZ-psycholoog en de daarin gestelde diagnoses overgenomen. Hij heeft opgemerkt dat bij eiser enige posttraumatische klachten een rol lijken te spelen, maar dat dit niet expliciet wordt aangegeven door de behandelaar. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd waaruit deze diagnose wel blijkt. Dat een verzekeringsarts in een eerdere procedure deze diagnose wel heeft gesteld, maakt het voorgaande niet anders. Als hiervoor al gezegd is de diagnose niet leidend, maar in aanvulling op het voorgaande wijst de rechtbank er op dat in de FML van 17 februari 2023 verdergaande beperkingen staan dan in de FML van de verzekeringsarts die wel uitging van de diagnose posttraumatische stressstoornis. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag. De rechtbank gaat – gelet op wat hiervoor is overwogen – uit van de juistheid van de FML van 17 februari 2023.
De arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit
9. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 28 februari 2023 eiser gelet op de aangenomen beperkingen geschikt heeft geacht voor de functies van productiemedewerker industrie, textielproductenmaker en productiemaker confectie.
10. Eiser voert aan dat hij een beperking heeft ten aanzien van werken met personen onder de 25 jaar. Volgens hem kan van een werkgever in redelijkheid niet worden verlangd hem aan te nemen, omdat de werkgever dan geen personeel mag hebben van onder de 25 jaar. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de FML volgt dat eiser beperkt is ten aanzien van werk in een grote groep waar veel wordt gevraagd van onderlinge communicatie, zeker bij een groep die bijna alleen bestaat uit jongeren, tot rond 25 jaar. Dit betekent niet dat de werkgever in het geheel geen personeel mag hebben onder de 25 jaar. Een situatie als in artikel 9, onder e, van het Schattingsbesluit doet zich dan ook niet voor. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder voldoende rekening gehouden met de beperking ten aanzien van samenwerken. De rechtbank stelt vast dat alleen in de functie productiemedewerker confectie een signalering naar voren komt. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gemotiveerd waarom die functie passend is. Er wordt namelijk samengewerkt met een afgebakende deeltaak. De pantalons worden met vier tot zes personen in dezelfde stappen verwerkt en dit vindt slechts tijdens 1 werkuur per dag plaats. Er wordt daarmee niet in een grote groep gewerkt waar veel wordt gevraagd van de communicatie. Voor zover de gemachtigde op zitting heeft gesteld dat enige vorm van communicatie (al dan niet in de pauzes) niet uit te sluiten is, onderschat hij daarmee de functionele mogelijkheden van eiser zoals neergelegd in de FML.
12. Eiser heeft verzocht een externe deskundige te benoemen om te beoordelen of er sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van de geduide functies. Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding en wijst de rechtbank dit verzoek af.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 maart 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.