Op 28 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Krakow. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Polen, geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en gedetineerd is. De behandeling van het EAB vond plaats op zittingen op 31 januari en 14 februari 2024, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. Eckhardt, en een tolk in de Poolse taal. De officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, heeft de vordering tot overlevering ingediend.
De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om de officier van justitie in staat te stellen vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over discrepanties in de informatie die in het EAB is vermeld. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis van 4 november 2021, en dat de Poolse autoriteiten geen adequate uitleg hebben gegeven over deze discrepantie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen en dat er geen bewijs is dat hij een adres heeft opgegeven waar post van de Poolse autoriteiten naartoe is gestuurd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om het proces bij te wonen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. A.J.R.M. Vermolen en M. Westerman, rechters, in aanwezigheid van griffier F.M.H. Albarda.