ECLI:NL:RBAMS:2024:1115

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
13/154518-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag met mes

Op 13 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 22 juni 2023 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes van ongeveer 25 centimeter in de richting van de aangever gestoken, waarbij hij de aangever in de borst en de arm heeft verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan het incident contact had gehad met de aangever en zich bedreigd voelde, wat leidde tot de confrontatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever, ondanks de verdediging die stelde dat er geen opzet was. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht en disproportioneel had gehandeld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van het voorarrest, en de rechtbank kende schadevergoeding toe aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/154518-23
Parketnummer vordering tul: 23/001315-21
Datum uitspraak: 13 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
thans gedetineerd te: [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.P. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Rommy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 juni 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon] opzettelijk van het leven te beroven,met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens),- naar die [persoon] is toe gelopen/toe gerend en/of achter die [persoon] is aangelopen/aangerend met een mes, althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, en/of- die [persoon] met een mes, althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, heeft gestoken in zijn (rechter)borst, en/of- die [persoon] met een mes, althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, heeft gestoken in zijn (rechter)arm,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging tot doodslag. Door met een mes van ongeveer 25 centimeter op een persoon in te steken ontstaat de aanmerkelijke kans dat deze persoon daardoor komt te overlijden. Deze kans heeft verdachte bewust aanvaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld met wat voor mes en welke mate van kracht door verdachte zou zijn gestoken waardoor de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van aangever niet kan worden vastgesteld. Verdachte heeft verklaard te hebben gestoken maar heeft aangegeven het niet zo te hebben geweld. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte en de aangever hebben verklaard telefonisch en via app-contact op 21 juni 2023 ruzie te hebben gehad. Er zou onenigheid zijn geweest over een afspraak om te
gymmendie door aangever zou zijn vergeten. [2] Verdachte heeft verklaard dat de aangever zou hebben gezegd dat hij ‘zijn hoofd op ging blazen’ [3] . Door de berichten van de aangever heeft verdachte zich angstig en bedreigd gevoeld en hij heeft iemand gevraagd een mes te brengen zodat hij zich kon verdedigen. [4]
Er heeft enkele uren na het app- en telefonisch contact in de nacht van 22 juni 2023 een ontmoeting plaatsgevonden waarbij verdachte met een vriend [5] naar de aangever is gegaan die zich in de buurt van de woning van de moeder van verdachte bij de flat [flat] in [plaats] bevond. Bij deze ontmoeting was een vriend van verdachte aanwezig.
De aangever is op verdachte en zijn vriend afgelopen en heeft vrijwel direct twee stoten in de richting van verdachte gegeven. [6] Vervolgens heeft verdachte een lang mes tevoorschijn gehaald en hij heeft hiermee in de richting van de aangever gestoken. Aldus gevraagd heeft verdachte ter zitting aangegeven dat het lemmet van het mes 25 à 30 centimeter lang was. [7] De aangever heeft verklaard dat het mes door zijn arm en zijn bot is gegaan en dat er in ‘
zijn chest’ 2 gaten zitten. De rechtbank begrijpt dat de aangever hiermee zijn borst bedoeld. Dat verdachte heeft gestoken heeft hij zelf ook bekend. Het mes is door de onderarm en in de borst van de aangever gekomen, de aangever heeft hierdoor letsel aan zijn onderarm en zijn borst gekregen. [8] Vervolgens is de aangever weggerend en is verdachte korte tijd schreeuwend achter hem aangerend. Dit is door een getuige vanaf haar balkon gezien en gehoord. [9] Het mes is niet gevonden.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd de aangever van het leven te beroven. Verdachte heeft niet het ‘vol’ opzet gehad dat dit gevolg in zou treden.
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet op het gevolg, in dit geval de dood van de aangever. Daarvoor is vereist dat verdachte moet hebben geweten dat door zijn handelen de aanmerkelijke kans bestond dat de dood van het slachtoffer zou intreden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard, dus op de koop toe heeft genomen. De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de waarneming van de rechtbank ter zitting waarbij de verdachte de grootte van het mes heeft aangegeven, de verklaring van verdachte, de aangifte en de verklaring van de getuige [getuige 1] volgt dat verdachte een mes heeft getrokken waarvan het lemmet 25 à 30 centimeter groot was. Verdachte heeft laten zien dat hij dit mes recht vooruit en met kracht in de richting van de aangever heeft gestoken. Hiermee heeft verdachte door de rechteronderarm van de aangever gestoken en in de borst. De stelling van de raadsman dat niet duidelijk is waarmee gestoken is, wordt door de verklaring van verdachte zelf en de verklaring van de aangever weerlegd.
In het bovenlichaam bevinden zich vitale delen van het lichaam, zoals de longen, het hart, en diverse slagaderen. Door het steken heeft de aangever bovendien een klaplong opgelopen. Algemene ervaringsregels leren dat wanneer met kracht met een mes in de buik of het bovenlichaam wordt gestoken dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is dus de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ontstaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de door verdachte verrichte geweldshandeling en de wijze waarop deze zijn verricht naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg – de dood van de aangever – dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Verdachte wist of kon weten dat er een confrontatie met de aangever plaats zou vinden. Hij is met een vriend naar de locatie gegaan waar de aangever zich bevond. Voordat hij daar heen is gegaan heeft hij iemand een mes aan hem laten brengen. Verdachte heeft verklaard dat hij zich met dat mes zou kunnen verdedigen. Na de poging van de aangever om hem te slaan heeft verdachte direct met kracht naar voren gestoken. Hiermee heeft verdachte op zijn minst de kans aanvaard dat de aangever ernstig verwond zou kunnen raken. Het kan niet anders dan dat verdachte wist wat voor schade zijn handeling en het mes dat hij bij zich droeg kon aanrichten.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever en acht daarmee bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 22 juni 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal,
- naar die [persoon] is toe gelopen en achter die [persoon] is aangerend met een mes, en
- die [persoon] met een mes heeft gestoken in zijn rechterborst, en
- die [persoon] met een mes heeft gestoken in zijn rechterarm,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
Beroep op noodweerexces
De raadsman heeft bepleit dat sprake was noodweersituatie en dat verdachte zich mocht verdedigen tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Vaststaat dat verdachte in zijn verdediging door het gebruik van een mes disproportioneel heeft gehandeld. Dat verdachte zo heeft gehandeld is echter het directe gevolg van een hevige gemoedsbeweging waardoor verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toe komt. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Eem wederrechtelijke aanranding is onvoldoende onderbouwd en daarmee niet aannemelijk geworden. Mocht van een wederrechtelijke aanranding toch sprake zijn is het met kracht steken van een mes richting de borst een volstrekt disproportionele reactie. Verdachte kan daarom op geen enkele vorm van noodweer een succesvol beroep doen. Er was geen sprake van een noodweersituatie en dus ook niet van noodweerexces. Het feit is strafbaar en de verdachte is daar strafbaar voor.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ‘’ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed’, of een dreiging daarvan. Voor noodweer gelden ook de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: de noodzakelijke verdediging moet in redelijke verhouding tot de aanval staan en er moeten geen andere (vlucht)mogelijkheden hebben bestaan.
Als sprake is van een noodweersituatie en als iemand als onmiddellijk gevolg van een ‘hevige gemoedsbeweging’ te ver gaat in de verdediging, kan er onder omstandigheden sprake zijn van noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Beroep op noodweer verworpen
Om te kunnen vaststellen of in deze zaak sprake was van een noodweersituatie acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang. Verdachte heeft verklaard voorafgaand aan het incident contact te hebben gehad telefonisch en via apps. [10] Verdachte heeft verklaard een mes te hebben laten komen en is vervolgens zelf naar de locatie waar de aangever zich bevond. Hierbij heeft verdachte een vriend meegenomen. Dat de aangever de eerste klappen heeft uitgedeeld maakt niet direct dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De raadsman stelt dat op dat moment een noodweersituatie ontstond. De rechtbank deelt deze conclusie niet. Er was geen noodzaak tot verdediging. Verdachte wist of kon weten dat de situatie zou escaleren bij een eventuele ontmoeting tussen hem en de aangever. Toch heeft verdachte de beslissing genomen om die ontmoeting aan te gaan en daar bovenop heeft hij een groot mes mee genomen. Verdachte is daarmee zelf de confrontatie aangegaan. Verdachte had anders kunnen handelen, hij had weg kunnen blijven.
De rechtbank oordeelt daarom dat van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen geen sprake is en dat hem daarom niet een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Beroep op noodweerexces verworpen
Het beroep op noodweer wordt verworpen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het beroep op noodweerexces.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank toch tot het oordeel komt dat sprake is van een strafbare dader, heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en de achtergrond en aanleiding van de confrontatie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door met kracht door de (rechter) onderarm en in de rechterborst te steken. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft geen oog gehad voor de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer en zijn naasten. Het handelen van verdachte heeft ook een diepe indruk gemaakt op het slachtoffer. Zo kan het slachtoffer zijn lang gekoesterde droom van dienen bij de Luchtmobiele Brigade niet waarmaken en heeft tot op de dag van vandaag geen volledige functionaliteit van zijn (dominante) rechterarm. Bovendien draagt een dergelijk misdrijf ook bij aan het veroorzaken van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen zeer kwalijk.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 14 november 2023.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia rapporten opgemaakt door psychiater drs. C. Lozano Parra en GZ-psycholoog S.A. Moonen. Zij constateren beide dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende en antisociale trekken. De deskundigen zien geen aanleiding om het feit verminderd aan verdachte toe te rekenen of om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank volgt de deskundigen daarin en rekent hem het handelen volledig aan.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 27 november 2023. De reclassering heeft de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal begaan, ingeschat als hoog. Gelet op de houding van te zien zij echter geen mogelijkheid de kans hierop te beperken via bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank het daarom passend en geboden dat aan verdachte wordt opgelegd een straf voor de duur van 40 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 26 januari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/001315-21, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 28 oktober 2021 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 124 dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 29 januari 2024 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten en zal de vordering toewijzen.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon]

De benadeelde partij [persoon] vordert € 4.879,12 aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij, voor zover redelijk en billijk, toe te wijzen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de materiële schade voor wat betreft de eigen bijdrage van 2024 en de fysiotherapie niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu deze niet zijn onderbouwd. Voor wat betreft de immateriële schade stelt de raadsman zich op het standpunt dat bij toewijzing hiervan rekening moet worden gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van de aangever en dat niet kan worden vastgesteld wat het precieze letsel is.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Ten aanzien van de materiële schade
De vordering is betwist ten aanzien van de toekomstige fysiotherapie kosten en het bedrag voor de eigen bijdrage van de zorgverzekering van 2024. Voor de overige posten acht de rechtbank deze voldoende onderbouwd en zal deze toewijzen.
De aangever heeft verklaard dat hij door de wond zijn onderarm niet naar behoren heeft kunnen gebruiken. Hij heeft hiervoor een operatie moeten ondergaan waarna hij fysiotherapie nodig heeft gehad. Uit de brief van het LUMC van 29 januari 2024 volgt dat hij zijn vingers en duim nog steeds niet kan strekken. Er zal nog een operatie gepland worden. Gelet op deze (nog te plannen) operatie zal het zeer waarschijnlijk zijn dat ook het eigen risico van de aangever voor 2024 volledig gebruikt zal worden. De rechtbank zal dan ook deze post toewijzen.
Dat de aangever (nog) geen facturen voor de fysiotherapie heeft overlegd maakt niet dat de rechtbank aanleiding ziet om deze gevorderde schade niet-ontvankelijk te verklaren. Uit de brief van het Amsterdam UMC, locatie AMC van 21 september 2023 volgt dat de aangever op 22 juni 2023 een operatie aan zijn arm heeft ondergaan waarvoor hij fysiotherapie nodig heeft. De berekening zoals door de verdediging gemaakt acht de rechtbank niet onaannemelijk en de rechtbank zal de gevorderde schade dan ook toewijzen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 4.879,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijk integriteit. De gevolgen voor de benadeelde partij blijken onder andere uit de op de zitting voorgedragen slachtofferverklaring.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vergoeding tot immateriële schadevergoeding.
Verder dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 89 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op artikel 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
40 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij genoemd arrest van 6 mei 2021 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk 124 (honderdvierentwintig) dagen jeugddetentie.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € € 4.879,12 (vierduizend achthonderdnegenenzeventig euro en twaalf eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 juni 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat € 10.879,12 (tienduizend achthonderdnegenenzeventig euro en twaalf eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 juni 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 89 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt en V.C. Samsom, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hiernavolgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte [persoon] met nummer 2023139060-19 van 23 juni 2023, p. Z18
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris, d.d. 14 juli 2023.
4.Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring verdachte, d.d. 30 januari 2024.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2023139060 van 18 december 2023 (ongenummerde pagina’s).
6.Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring verdachte, d.d. 30 januari 2024; Proces-verbaal aangifte [persoon] met nummer 2023139060-19 van 23 juni 2023, p. Z18; Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2023139060 van 18 december 2023 (ongenummerde pagina’s).
7.Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring verdachte, d.d. 30 januari 2024.
8.Een geschrift, zijnde een brief van Amsterdam UMC Acute Opname Afdeling opgemaakt door B.A. Blomberg, arts-assistent, d.d. 22 juni 2023. NB: in deze brief wordt gesproken over patiënt [naam] , uit onderzoek is gebleken dat dit een schuilnaam van aangever is, zie proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023139060-32 van 14 september 2023, p. Z76.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , met nummer 2023139060-21 van 26 juni 2023, p. Z16 – Z17.
10.PV verhoor verdachte rechter-commissaris, d.d. 14 juli 2023, p. 1