ECLI:NL:RBAMS:2024:1096

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
AMS 23/289
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake inzageverzoek op grond van de Wiv

In deze zaak heeft eiseres, een Amsterdamse partij, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar inzageverzoek dat zij op 15 september 2022 had ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De rechtbank ontving het beroepschrift op 11 januari 2023. De verweerder heeft op 1 februari 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres het verdagingsbericht van 15 december 2022 niet heeft ontvangen en dat verweerder geen bewijs heeft geleverd van de bekendmaking van dit bericht. Hierdoor concludeert de rechtbank dat de beslistermijn niet is verdaagd en dat de ingebrekestelling van eiseres tijdig is ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, maar omdat de primaire beslissing van 13 juni 2023 niet ter discussie staat, is het procesbelang van eiseres komen te vervallen, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank legt een dwangsom op van € 1.442,- aan verweerder wegens het niet tijdig beslissen op het inzageverzoek en bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen en is openbaar uitgesproken op 29 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/289

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te Amsterdam, eiseres,
(gemachtigde: [naam]),
en

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.

Procesverloop

De rechtbank heeft op 11 januari 2023 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het inzageverzoek dat eiseres op 15 september 2022 op grond van de Wiv bij verweerder heeft ingediend. [1]
Verweerder heeft op 1 februari 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank sluit het onderzoek in de zaak omdat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. De rechtbank doet uitspraak zonder dat een zitting wordt gehouden, omdat het beroep kennelijk gegrond is. [2]
2. Eiseres heeft een inzageverzoek ingediend. Verweerder heeft met het besluit van
16 maart 2023 alsnog op het verzoek beslist. De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank op 23 maart 2023 desgevraagd bericht dat eiseres zonodig zelf bezwaar zal maken tegen het besluit van 16 maart 2023 en de rechtbank verzocht uitspraak op het beroep te doen en verzocht om vergoeding van het betaalde griffierecht en van de proceskosten.
3. Partijen verschillen van mening of sprake is van een ontvankelijk ingediend beroepschrift. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend. Eiseres heeft aangevoerd dat eiseres nimmer kennis heeft genomen van de verdaging van de beslistermijn en dat er dan ook geen sprake is van de verdaging van de beslistermijn.
Beoordeling tijdigheid
4. De bestuursrechter stelt het volgende vast.
Eiseres heeft op 15 september 2022 een inzageverzoek bij verweerder ingediend. Verweerder heeft het verzoek op 4 oktober 2022 aan eiseres bevestigd en aangegeven dat de beslistermijn drie maanden is. [3] De laatste dag van de beslistermijn is 15 december 2022. Bij brief van 15 december 2022 heeft verweerder eiseres bericht dat de beslistermijn met vier weken wordt verdaagd. [4] De laatste dag van de beslistermijn is dus 12 januari 2023.
Eiseres heeft verweerder op 22 december 2022 een ingebrekestelling gezonden.
5. De griffier heeft verweerder op 19 september 2023 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken aan te geven op welke wijze de beslissing kenbaar is gemaakt waarmee de beslistermijn is verlengd en, voor zover nodig, de bekendmaking met stukken te onderbouwen. Van verweerder is geen reactie ontvangen.
6. De hoogste (bestuurs)rechters hebben in jurisprudentie beslist dat in de situatie waarbij de (juiste) bekendmaking van een termijnverlengingsbesluit wordt betwist, de vraag van belang is hoe de termijnverlenging door het bestuursorgaan kenbaar is gemaakt. [5]
7. Eiseres heeft aangevoerd het verdagingsbericht van 15 december 2022 niet te hebben ontvangen. Verweerder heeft, ondanks daartoe nadrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, geen inzicht gegeven in de bekendmaking van het verdagingsbericht van
15 december 2022. Nu de bekendmaking van het verdagingsbericht niet kan worden beoordeeld moet eiseres worden gevolgd in haar ontkenning en is de beslistermijn niet verdaagd. Verweerders uitstelbrief van 16 januari 2023 maakt het voorgaande niet anders, omdat dit uitstel kenbaar is gemaakt na afloop van de beslistermijn.
8. Uit het voorgaande volgt dat de door eiseres ingediende ingebrekestelling van
22 december 2022 tijdig is ingediend. Ten tijde van het instellen van het beroep was dan ook sprake van een appellabele termijnoverschrijding.
9. Het beroep van eiseres was ten tijde van de indiening dan ook ontvankelijk.
Omdat in de beroepfase de alsnog genomen primaire beslissing van 13 juni 2023 niet ter discussie staat – tegen dit primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt – is het procesbelang van eiseres komen te vervallen. Het beroep is om die reden niet-ontvankelijk.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet de hoogte van de bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. [6] De rechtbank zal dit alsnog doen. De rechtbank zal de hoogte van de dwangsom bepalen op € 1.442,-. [7]
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De gemachtigde van eiseres is geen derde beroepsmatige rechtshulpverlener.
12. Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het inzageverzoek niet-ontvankelijk;
  • stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het inzageverzoek een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Dez uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga Sanders, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 februari 2024
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak, dan kunt u een verzetschrift opsturen naar deze rechtbank. U kunt een verzetschrift opsturen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In het verzetschrift kunt u vragen om te worden gehoord. In dat geval vindt alsnog een zitting plaats.
Coll: M.P.O.
D: B

Voetnoten

1.een inzageverzoek op grond van artikel 74 van de Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten
2.artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.artikel 76, eerste lid, van de Wiv
4.artikel 76, eerste lid, tweede volzin, van de Wiv
5.
6.dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb
7.bet bedrag is op de volgende wijze berekend: (14 dagen x € 23,- = € 322,-) + (14 dagen x € 35,- =