In deze zaak heeft eiseres, een Amsterdamse partij, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar inzageverzoek dat zij op 15 september 2022 had ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De rechtbank ontving het beroepschrift op 11 januari 2023. De verweerder heeft op 1 februari 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres het verdagingsbericht van 15 december 2022 niet heeft ontvangen en dat verweerder geen bewijs heeft geleverd van de bekendmaking van dit bericht. Hierdoor concludeert de rechtbank dat de beslistermijn niet is verdaagd en dat de ingebrekestelling van eiseres tijdig is ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, maar omdat de primaire beslissing van 13 juni 2023 niet ter discussie staat, is het procesbelang van eiseres komen te vervallen, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank legt een dwangsom op van € 1.442,- aan verweerder wegens het niet tijdig beslissen op het inzageverzoek en bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen en is openbaar uitgesproken op 29 februari 2024.