ECLI:NL:RBAMS:2024:1080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
13/274575-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meerdere diefstallen en pogingen daartoe

Op 23 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een zestal gekwalificeerde diefstallen, twee pogingen daartoe en een eenvoudige diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd. De verdachte, geboren in 1991 en momenteel gedetineerd, heeft zich in de periode van augustus 2023 tot januari 2024 schuldig gemaakt aan verschillende diefstallen, waaronder diefstal van fietsen en andere goederen. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 4.348,07 voor [slachtoffer 1], € 914,97 voor [slachtoffer 3] en € 2.000,00 voor [slachtoffer 7]. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie als voldoende beschouwd. De verdachte heeft tijdens de zitting zijn betrokkenheid ontkend, maar de rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, de feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidivekans van de verdachte en de noodzaak van reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/274575-23
(zaak A), 13/278169-22
(zaak B), 13/176142-23
(zaak C)en 13/034999-24
(zaak D) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 23 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende op het adres [adres] ,
nu gedetineerd in de [PI] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Keulers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting, – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
diefstal door middel van een valse sleutel van geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of een ander op 27 augustus 2023;
primair:diefstal van betaalpassen, creditcards, tandenborstels, sieraden, portemonnee, kleding, zonnebrillen en AirTags, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , op 27 augustus 2023;
subsidiair:heling van bankpassen, Airpods, een (elektrische) tandenborstel, op 28 augustus 2023;
meer subsidiair:verduistering van bankpassen, Airpods, een (elektrische) tandenborstel, op 28 augustus 2023;
3. diefstal door middel van braak van een fiets, toebehorende aan [slachtoffer 3] op 15 oktober 2023;
4. diefstal door middel van braak van een (elektrische) fiets, toebehorende aan [slachtoffer 4] , op 15 oktober 2023;
5. diefstal door middel van braak van een (bak)fiets, voedselwaren en (statiegeld)flessen, toebehorende aan [slachtoffer 5] op 15 oktober 2023;
6. diefstal door middel van braak van een (elektrische) fiets, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, op 18 oktober 2023;
Ten aanzien van zaak B:
diefstal in vereniging door middel van inklimming van (bier)kratjes (met inhoud), toebehorende aan [slachtoffer 6] op 28 oktober 2023;
Ten aanzien van zaak C:
primair:poging tot diefstal door middel van braak van een fiets, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, op 9 april 2023;
subsidiair:vernieling van een fiets, althans een fietsslot, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, op 9 april 2023;
Ten aanzien van zaak D:
poging tot diefstal door middel van braak, verbreking of inklimming van een fiets, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, op 31 januari 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding in zaak A
De raadsman heeft een verweer strekkende tot nietigheid van de dagvaarding met betrekking tot de tenlastelegging van feit 1 gevoerd, nu dit feit te onduidelijk en niet verifieerbaar zou zijn, als [slachtoffer 1] uit de dagvaarding zou worden gestreept (zoals door de officier van justitie is gerekwireerd). Uit de tenlastelegging zou dan niet blijken van wie geld zou zijn gestolen.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt. De eisen die artikel 261 Wetboek van Strafvordering aan de dagvaarding stelt dienen ertoe de verdachte te informeren waarvan hij wordt verdacht. De rechtbank is van oordeel dat de tekst van de tenlastelegging onder feit 1 voldoet aan die informatiefunctie, nu duidelijk is dat verdachte wordt verweten dat hij een geldbedrag heeft gestolen door onbevoegd te pinnen. Tijdens de behandeling ter terechtzitting is de rechtbank bovendien gebleken dat het voor verdachte duidelijk was over welk voorval het ging.
Beantwoording van de voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten en de in zaak B, zaak C primair en zaak D tenlastegelegde feiten. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak A onder feit 1 vrijspraak bepleit, omdat op basis van het dossier niet blijkt met welke pinpassen verdachte bij de supermarkten heeft gepind. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. Voor diefstal is geen bewijs. Ook dient vrijspraak te volgen voor opzetheling, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte wist dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Verduistering kan evenmin worden bewezen. Verdachte heeft de goederen niet een hele dag onder zich gehad en met het enkel onder zich houden heeft verdachte niet als heer en meester over de goederen beschikt.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 3 tot en met feit 6 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onderdelen medeplegen en inklimming. Er is geen bewijs dat verdachte een bijdrage van voldoende gewicht aan het delict van de medeverdachte heeft geleverd. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft in zaak C vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent en spreekt de verklaring van de getuige consequent tegen. Er is geen aangifte gedaan en ook geen overig bewijs dat de getuigenverklaring ondersteunt.
Ten aanzien van zaak D heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent te hebben geprobeerd een fiets te stelen. De verklaringen van de verbalisant en de beveiliger zijn tegenstrijdig en voorts kan geen begin van uitvoering van het delict worden vastgesteld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaak A
Het oordeel over feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 27 augustus 2023 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van geldbedragen door onbevoegd te pinnen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de persoon op de beelden van de pintransacties is en dat hij met de pas heeft afgerekend. Uit de beschrijving van de beelden blijkt dat de tijdstippen van de pintransacties overeenkomen met de bij de aangifte gevoegde screenschots van afschrijvingen van de rekeningen van aangever [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] . Hoewel er op de screenshots van de bankrekening van [slachtoffer 1] geen bedragen zijn vermeld, staat vast dat ook van die rekening bedragen zijn afgeschreven. Dat blijkt uit de overige gegevens van die screenshot, zoals datum en tijd van de transactie, in combinatie met de camerabeelden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte met meerdere bankpassen onbevoegd heeft gepind. Dat verdachte voor het pinnen geen pincode heeft hoeven in te toetsen, doet hieraan niet af.
Het oordeel over feit 2 primair
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde diefstal van de goederen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 27 augustus 2023 bewezen. Aangever heeft verklaard dat er ongeveer een uur zat tussen het moment waarop de tas werd achtergelaten in de hal van het appartementencomplex aan de [straat 1] , rond 18.00 uur, en het moment waarop werd geconstateerd dat de tas verdwenen was. Kort daarna, om 21.21 uur, is er met de pas van [slachtoffer 2] gepind. De AirTags peilden die avond tussen 21.00-21.30 uur uit op de [straat 2] , het appartementencomplex tegenover het Leger des Heils. De Airpods zijn op de ochtend van 28 augustus 2023 aangetroffen in de kamer van verdachte. Ook andere goederen uit de tas zijn in de kamer van verdachte aangetroffen, waaronder een elektrische tandenborstel en een Apple iPhone lader. Verdachte heeft verklaard dat hij de spullen buiten op de grond heeft gevonden. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat iemand die de tas zou wegnemen, bankpassen en creditcards, een tandenborstel en een iPhone lader, in de nabijheid van waar het is weggenomen bij elkaar op de grond zou achterlaten. Het voorgaande in combinatie met de omstandigheid dat een gedeelte van de gestolen goederen (waaronder die waardepapieren) zijn aangetroffen in de kamer van verdachte en het feit dat hij korte tijd nadat de tas is weggenomen met de gestolen passen heeft gepind, leidt de rechtbank tot de conclusie dat het verdachte is geweest die de onder feit 2 primair opgenomen goederen heeft gestolen.
Het oordeel over feit 3
De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal met braak van de fiets van aangever [slachtoffer 3] op 15 oktober 2023 wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Het oordeel over feit 4
De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal met braak van de elektrische fiets van aangever [slachtoffer 4] op 15 oktober 2023 wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Het oordeel over feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 15 oktober 2023 heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak van de bakfiets, de voedselwaren en de statiegeldflessen. Verdachte heeft de diefstal met braak van de bakfiets en de diefstal van de statiegeldflessen bekend, maar heeft ontkend de voedselwaren te hebben gestolen. Gelet op de aangifte, waaruit blijkt dat er voedselwaren uit de vriezer ontbreken, de beelden waarop te zien is dat verdachte met een tas naar buiten kwam voordat hij de bakfiets met de statiegeldflessen naar buiten bracht en de omstandigheid dat er dozen met ongebakken kroketten op de kamer van verdachte zijn aangetroffen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte ook de voedselwaren heeft gestolen.
Het oordeel over feit 6
De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal met braak van de elektrische fiets op 18 oktober 2023 wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 28 oktober 2022 heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van diefstal van bierkratjes door middel van inklimming. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt. Verbalisanten hebben waargenomen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ieder twee kratten op hun fietsen plaatsten. Verdachte is vervolgens aangehouden terwijl hij de twee kratten op zijn fiets vervoerde. Hij verklaarde de kratten te hebben gevonden naast de vuilniscontainer. Ook verklaarde verdachte dat er inderdaad een andere man was, die eveneens bezig was met kratten, maar dat hij die persoon niet kende. Uit de camerabeelden van het [hotel] hotel blijkt echter dat een man, die wordt herkend als medeverdachte [medeverdachte] , het toegangshek openschuift, drie kratten wegneemt en vervolgens een knikkende beweging maakt naar iemand die achter het hek staat te wachten. Op camerabeelden die vanuit een andere hoek zijn gemaakt, blijkt dat het verdachte is die buiten het hek staat te wachten terwijl de medeverdachte de kratten wegneemt. Verdachte heeft uiteindelijk ook verklaard dat hij [medeverdachte] kende van de plek waar hij verblijft. Op basis van het feit dat verdachte aanwezig was en stond te wachten toen de medeverdachte de kratten uit de opslagruimte wegnam en de (non-verbale) communicatie tussen verdachte en medeverdachte is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaak C
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot diefstal van de fiets op 9 april 2023 bewezen. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dat er sprake was van een onbekend gebleven persoon die de fiets probeerde te stelen terzijde. Getuige [getuige] , die de melding bij de politie heeft gedaan, is naar buiten gelopen en heeft verdachte aangesproken. Hij heeft dus van dichtbij zicht gehad op verdachte en met hem gesproken. Vervolgens heeft hij verdachte bij de politie aangewezen als de persoon die het slot van de fiets probeerde stuk te slaan. De politie heeft verdachte vervolgens in de directe nabijheid van de fiets aangetroffen. Daar lagen ook gereedschappen, zoals een hamer en een schroevendraaier.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaak D
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 31 januari 2024 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal van een fiets door middel van inklimming. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaring van de beveiliger en die van de verbalisant tegenstrijdig zijn, nu deze verklaringen weliswaar afwijken, maar elkaar niet uitsluiten. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de manager aan verbalisant heeft toegelicht dat de fietsenstalling onderdeel is van een grote garage, die alleen toegankelijk is met een pas. De rechtbank begrijpt uit de verklaringen dat verdachte is meegelopen met een bewoner de garage in en vervolgens onder het hek van de fietsenstalling door is gekropen. Verdachte heeft daarna een fiets naar de uitgang verplaatst, waarbij hij het achterwiel van de fiets optilde. De handelingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van het ten laste gelegde misdrijf. Daarbij komt nog dat bij verdachte inbrekerswerktuigen zijn aangetroffen, waaronder een slijptol met accu en slijpschuiven. Derhalve acht de rechtbank poging tot diefstal van de fiets door middel van inklimming bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
1
op meerdere tijdstippen, op 27 augustus 2023 te Amsterdam, enig geldbedrag, dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd te pinnen met meerdere bankpassen/pinpassen;
2
primair:
op 27 augustus 2023 te Amsterdam, 6 betaalpassen, 4 creditcards, tandenborstel, sieraden, portemonnee, kleding, zonnebrillen, AirTags, die aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoren, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
op 15 oktober 2023 te Amsterdam, een fiets (merk: Gazelle) die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
4
op 15 oktober 2023 te Amsterdam, een elektrische fiets die aan [slachtoffer 4] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen elektrische fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
5
op 15 oktober 2023 te Amsterdam, een bakfiets (merk: Urban Arrow) en voedselwaren en statiegeldflessen die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen bakfiets (merk: Urban Arrow) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
6
op 18 oktober 2023 te Amsterdam, een elektrische fiets (merk: Brinckers), die in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen elektrische fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Zaak B:
op 28 oktober 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander bierkratjes die aan [slachtoffer 6] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
Zaak C:
primair:
op 9 april 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een fiets die geheel of ten dele aan een onbekend gebleven persoon toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak D:
op 31 januari 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een fiets die geheel of ten dele aan een onbekend gebleven persoon toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van inklimming, te weten dat verdachte
- onder een hek van een beveiligde fietsenstalling is gekropen en
- vervolgens een fiets heeft opgetild en
- vervolgens deze fiets bij de uitgang van de fietsenstalling heeft neergezet,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien (10) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de meerdaadse samenloop en met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal gekwalificeerde diefstallen, twee pogingen daartoe en een ‘eenvoudige’ diefstal. De gestolen goederen vertegenwoordigen individueel een aanzienlijke waarde: het gaat onder meer om elektrische fietsen en luxe merkgoederen. De schade die daardoor ontstaat is aanzienlijk. Door zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Verdachte is bovendien op zeer brutale wijze te werk gegaan. Zo werd hij in twee gevallen tijdens de het verrichten van braakhandelingen aangesproken, waarbij hij in één geval is doorgegaan met het doorslijpen van het slot en vervolgens met de fiets is weggereden. In het andere geval is hij – met het braakgereedschap – aanwezig gebleven op de plaats delict.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte
first offenderis voor de bewezenverklaarde misdrijven en dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht aan de orde is. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van 23 januari 2024 en 27 oktober 2023 (opgemaakt ten behoeve van de inhoudelijke behandeling respectievelijk de raadkamer gevangenhouding). Bij de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opgelegd. In haar rapport voor de inhoudelijke behandeling heeft de reclassering aangegeven dat reclasseringsbemoeienis weliswaar geïndiceerd is, maar dat zij geen mogelijkheden ziet om dit te adviseren vanwege de lage responsiviteit in combinatie met de hoge kans op onttrekking aan voorwaarden. De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat zij contact heeft gehad met de reclassering en dat zij heeft gezegd dat, indien de rechtbank toch overgaat tot oplegging van reclasseringstoezicht, de reclassering toch met verdachte aan de slag zal gaan. Gelet op het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico, acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur geboden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding om bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden. Verdachte heeft zowel bij de reclassering als ter terechtzitting meermaals aangegeven hulp te willen, specifiek bij het vinden van werk en een woning. De rechtbank vindt bovendien dat er sprake is van problematisch middelengebruik. De rechtbank verwacht dat verdachte – indien hij geen begeleiding krijgt bij zijn verslavingsproblematiek – opnieuw strafbare feiten zal plegen om in zijn behoeften te voorzien, mede gelet op het feit dat verdachte geen inkomen heeft. Gelet hierop acht de rechtbank ook een behandelverplichting, met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, geboden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij legt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden, waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren op, met de door de reclassering in het advies van 27 oktober 2023 geadviseerde voorwaarden (te weten: een meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening).

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:

1. 1 STK Fietstas (goednummer: 6411110);

2. 1 STK Pas (goednummer: 6410983, American Express);

3. 1 STK Pas (goednummer 6410992, ING CC);

4. 1 STK Afstandsbediening (6411009, van auto JEEP);

5. 1 STK Slijpmachine (goednummer 6411061, Slijptol);

6. 1 STK Sleutel (goednummer 6411001, Sleutels van fietsen).

Verbeurdverklaring
De slijpmachine (nummer 5 op de beslaglijst) behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het in zaak A onder feit 3, 4, 5 en 6 bewezengeachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Teruggave aan rechthebbende
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 9] van:

1. 1 STK Fietstas (goednummer: 6411110);

Bewaren ten behoeve van rechthebbende:
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:

2. 1 STK Pas (goednummer: 6410983, American Express);

3. 1 STK Pas (goednummer 6410992, ING CC);

4. 1 STK Afstandsbediening (6411009, van auto JEEP);

6. 1 STK Sleutel (goednummer 6411001, Sleutels van fietsen).

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 4.348,07 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder feit 1 en feit 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank oordeelt dat de vordering in zijn geheel toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt. Het gegeven dat de vordering tot schadevergoeding enkel op naam staat van [slachtoffer 1] en hij alleen aangifte heeft gedaan, staat niet in de weg aan toewijzing van de vordering met betrekking tot de goederen die kennelijk aan mevrouw [slachtoffer 2] toebehoren. Uit de aangifte blijkt dat benadeelde partij [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] samen waren en op zitting heeft benadeelde partij toegelicht dat [slachtoffer 2] en hij samen het schadevergoedingsformulier hebben ingevuld. [slachtoffer 2] heeft bovendien de lijst met gestolen goederen opgesteld. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat benadeelde partij [slachtoffer 1] gemachtigd was om mede namens [slachtoffer 2] een vordering in te dienen. In de aangifte zijn een aantal gestolen goederen opgesomd en is opgenomen dat er nog een lijst met gestolen goederen zou worden toegezonden. Deze is gevoegd bij de vordering benadeelde partij. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van benadeelde partij dat al deze goederen in de tas zaten die gestolen is. Derhalve kan het gehele gevorderde bedrag als rechtstreekse schade worden aangemerkt. Deze is voldoende onderbouwd door middel van bonnen en facturen. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 4.348,07 (zegge vierduizend driehonderdachtenveertig euro en zeven eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 27 augustus 2023.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak A onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.348,07 (zegge vierduizend driehonderdachtenveertig euro en zeven eurocent).
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 914,97 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 914,97 (zegge negenhonderdveertien euro en zevenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 15 oktober 2023.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 914,97 (zegge negenhonderdveertien euro en zevenennegentig eurocent).
[slachtoffer 7] .
De benadeelde partij [slachtoffer 7] . vordert € 2.485,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist, waarbij de verdediging heeft aangevoerd dat niet blijkt dat [slachtoffer 7] . de eigenaar is van de fiets en dat [slachtoffer 8] op het moment van de aangifte niet gemachtigd was om namens [slachtoffer 5] en [slachtoffer 7] . aangifte te doen. De vordering is voorts onvoldoende onderbouwd en een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade is niet aantoonbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering met betrekking tot de schadeposten voor de fiets en de statiegeldflessen toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat de brief van 7 februari 2024 van [slachtoffer 7] . is gekomen als reactie op navraag of [slachtoffer 8] gemachtigd was om de vordering benadeelde partij namens [slachtoffer 7] in te dienen. De rechtbank volgt de officier van justitie in haar standpunt dat hieruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer 8] ook namens [slachtoffer 7] . een vordering mocht indienen. Uit de aangifte volgt bovendien dat [slachtoffer 5] onder [slachtoffer 7] . valt, waardoor ook voldoende is aangetoond dat [slachtoffer 7] . door het bewezenverklaarde schade heeft geleden. De gevorderde schade met betrekking tot de bakfiets en het statiegeld is voldoende onderbouwd. Dat geldt niet voor de gevorderde schade met betrekking tot de voedselwaren. De factuur in bijlage 2 is onvoldoende leesbaar en ook volgt uit de vordering of het procesdossier niet welke voedselwaren zijn weggenomen. De rechtbank zal die schadepost van € 485,- daarom niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.000,00 (zegge tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 15 oktober 2023. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat deze nog bij burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 7] ., naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 5 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.000,00 (zegge tweeduizend euro).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak A, feit 2 primair:
diefstal;
Ten aanzien van zaak A, feit 3, 4 en 6:
telkens: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van zaak A, feit 5:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van zaak B:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
Ten aanzien van zaak C, primair:
poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van zaak D:
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
acht (8) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
vier (4) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
twee (2) jarenvast.
Als voorwaarden gelden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- bij de naleving van de bijzondere voorwaarden ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, zoals bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich bij Reclassering Inforsa op de [straat 3] te Amsterdam wanneer hij wordt opgeroepen voor een gesprek. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Verdachte laat zich behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
- Dagbesteding
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- Meewerken aan schuldhulpverlening
Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden, en indien geïndiceerd werkt hij mee aan een budgetcoach.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd:

5. 1 STK Slijpmachine (goednummer 6411061, Slijptol).

Gelast de teruggave aan [slachtoffer 9] van:

1. 1 STK Fietstas (goednummer: 6411110);

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:

2. 1 STK Pas (goednummer: 6410983, American Express);

3. 1 STK Pas (goednummer 6410992, ING CC);

4. 1 STK Afstandsbediening (6411009, van auto JEEP);

6. 1 STK Sleutel (goednummer 6411001, Sleutels van fietsen).

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 4.348,07 (zegge vierduizend driehonderdachtenveertig euro en zeven eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 27 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 4.348,07 (zeggen vierduizend driehonderdachtenveertig euro en zeven eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 27 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 53 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 914,97 (zegge negenhonderdveertien euro en zevenennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 15 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 914,97 (zegge negenhonderdveertien euro en zevenennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 15 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 18 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] . toe tot een bedrag van € 2.000,00 (zegge tweeduizend euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 15 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 7] . voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 7] . aan de Staat € 2.000,00 (zegge tweeduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 15 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. H.B.W. Beekman en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2024.
[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]

[.....]