ECLI:NL:RBAMS:2024:1054

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
13-315923-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van schending van verdedigingsrechten in Europees aanhoudingsbevel

Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een opgeëiste persoon, geboren in 1966 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen tijdens de procedure in hoger beroep, wat heeft geleid tot de vraag of zijn verdedigingsrechten zijn geschonden. De officier van justitie had verzocht om de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden, opgelegd bij een arrest van het Circuit Court in Gorzów Wielkopolski.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of de adresinstructie die aan hem was gegeven, ook van toepassing was op de procedure in hoger beroep. De rechtbank concludeert dat uit de verstrekte informatie niet blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het hoger beroep en dat de adresinstructie niet expliciet vermeldde dat deze ook gold voor het hoger beroep. Hierdoor is de rechtbank van mening dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de verdediging van de opgeëiste persoon niet adequaat kon worden uitgeoefend.

De rechtbank heeft de beslissing om de overlevering te weigeren gemotiveerd en heeft de overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-315923-23
Datum uitspraak: 21 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 1 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 mei 2023 door
the Circuit Court in Gorzów Wielkopolski, 2nd Criminal Department, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 februari 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Wel verschenen is zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Strzelce Krajeńskievan 22 februari 2022, met kenmerk II K 405/20, waarna de zaak in hoger beroep is behandeld bij
the Circuit Court in Gorzów Wielkopolskiresulterend in het arrest van 7 juni 2022, met kenmerk IV Ka 224/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze straf moet volgens het EAB nog geheel worden uitgezeten. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit het dossier volgt dat dit geldt voor het arrest van 7 juni 2022. Dit brengt met zich dat de procedure in hoger beroep bij
the Circuit Court in Gorzów Wielkopolskigetoetst wordt aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden afgezien van weigering van de overlevering, gelet op de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 januari 2024 en 2 februari 2024, waarin is meegedeeld dat de zogenaamde adresinstructie die de opgeëiste persoon in het strafrechtelijk vooronderzoek, voorafgaand aan de procedure in eerste aanleg, heeft gekregen, zich ook uitstrekt over de procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft – zo blijkt eveneens uit de aanvullende informatie– in de voorfase van de procedure in eerste aanleg – een adres in Strzelce Kraj opgegeven. Toen hij Polen verliet, heeft hij nagelaten zijn nieuwe adres op te geven. Hij is op het Poolse adres opgeroepen voor de zitting in hoger beroep. Hierbij is verwezen naar de eerder meegestuurde tekst van de adresinstructie (als bijlage bij de aanvullende informatie van 26 januari 2024). In deze tekst staat weliswaar niet expliciet dat de instructie ook geldt voor de procedure in hoger beroep, maar de mededeling hierover in de aanvullende informatie van 2 februari 2024 is wel helder, aldus de officier van justitie. Hij is derhalve van oordeel dat het aan de opgeëiste persoon zelf te wijten is dat hij zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen nu hij de oproep niet ontvangen had.
De raadsvrouw heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon hierover gezegd heeft dat hij zijn adres in Moerkapelle had opgegeven, maar daar geen post heeft ontvangen. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Weliswaar staat in de aanvullende informatie van 26 januari 2024 dat het hoger beroep is ingesteld door de advocaat van de opgeëiste persoon, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat sprake is geweest van een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat. In zowel het EAB als de aanvullende informatie staat steeds dat sprake was van een ‘
court-appointed defence counsel’. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het ingestelde hoger beroep.
De rechtbank volgt de officier van justitie verder niet in zijn standpunt dat de adresinstructie zich ook zou uitstrekken over de procedure in hoger beroep. Dat de adresinstructie die aan de opgeëiste persoon is gegeven, zich ook uitstrekt over de procedure in hoger beroep, volgt volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit uit de op 26 januari 2024 meegestuurde instructie. Hierin is onder meer meegedeeld:
“failure to specify the address or the address of a designated post office box may also render it impossible to file a motion, complaint or appeal due to the expiration of deadlines”
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat uit de verstrekte aanvullende informatie niet uitdrukkelijk blijkt dat de adresinstructie zich ook uitstrekt over de procedure in hoger beroep. Dat het niet doorgeven van een adreswijziging gevolgen kan hebben voor de termijn van het instellen van onder meer hoger beroep, is daartoe onvoldoende. Hieruit blijkt namelijk niet dat het niet verstrekken van een adreswijziging gevolgen kan hebben voor het geval hoger beroep wórdt ingesteld. Uit de verstrekte informatie blijkt dus niet dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek er specifiek op gewezen is dat de adresinstructie voor de gehele procedure, inclusief hoger beroep, geldt, noch is gebleken hoe de opgeëiste persoon dit wel zo had moeten begrijpen.
De rechtbank ziet ook in de overige omstandigheden geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Aldus kan niet worden vastgesteld dat overlevering niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon leidt.
De rechtbank stelt vast dat het IRC al uitdrukkelijk aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gevraagd of het aan de opgeëiste persoon duidelijk is gemaakt dat de verplichting om een adreswijziging door te geven tevens zag op de procedure in hoger beroep. Nu hierop de aanvullende informatie van 26 januari 2024 en 2 februari 2024 is ontvangen (en de beslistermijn zeer binnenkort verloopt), ziet de rechtbank geen aanleiding deze vraag opnieuw aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te (laten) stellen.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gorzów Wielkopolski, 2nd Criminal Department, Polen.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (