ECLI:NL:RBAMS:2024:1052

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
13-334159-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Halle in Duitsland. De officier van justitie had op 28 december 2023 verzocht om de behandeling van het EAB, dat op 28 november 2023 was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1976 in Suriname, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, tijdens de zitting op 7 februari 2024. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de verdenking niet op handel maar op het kweken en aanwezig hebben van cannabis zou zijn gericht. De rechtbank oordeelde echter dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten als een zogenoemd lijstfeit heeft aangemerkt, wat betekent dat de rechtbank aan dit oordeel gebonden is. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW vallen.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Chief District Prosecutor van Halle in Duitsland beoordeeld, die waarborgde dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank oordeelde dat deze garantie voldoende was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen belemmeringen waren en de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, wat zijn sociale re-integratie in Nederland bevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-334159-23
Datum uitspraak: 21 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 28 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 november 2023 door het Amtsgericht Halle, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste pers] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 februari 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat in Haarlem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
investigative custody arrest warrantvan 16 november 2023, uitgevaardigd door het Amtsgericht Halle, met kenmerk 394 Gs 642/22.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat ten onrechte het lijstfeit ‘illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen’ is aangekruist. De verdenking ziet immers niet op handel maar enkel op het kweken en aanwezig hebben van cannabis, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4]
Op basis van wat de raadsman aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank merkt hierbij overigens op dat in het EAB is omschreven dat de verdenking tevens ziet op het met winstoogmerk verkopen van de opbrengsten van de cannabisplantage (“to sell the proceeds to various customers for profit”). Tevens merkt de rechtbank (ten overvloede) op dat pas wanneer ook naar Nederlands recht de strafbaarheid van de feiten ontbreekt, de vraag rijst of de rechtbank gebruik moet maken van de haar in de OLW geboden facultatieve weigeringsgrond. In dit verband is van belang dat de raadsman niet heeft aangevoerd – en dus ook niet aannemelijk heeft gemaakt – dat de strafbaarheid op basis van het Nederlandse recht ontbreekt.
De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, vallen aldus op de hiervoor genoemde lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Chief District Prosecutorin Halle heeft op 2 januari 2024 de volgende garantie gegeven:
It is hereby assured that, in the event that a legally effective sentence is imposed on [opgeëiste pers] , born on [geboortedag] 1976 in [geboorteplaats] , within the Federal Republic of Germany on the basis of the currently valid version of the Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union (Official Journal of the European Union L 327 dated 5 December 2008, p. 27), he will be returned to the Kingdom of the Netherlands for further prosecution.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste pers]aan het Amtsgericht Halle, Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.