ECLI:NL:RBAMS:2024:1047

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
13-328315-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor vervolging in Duitsland

Op 7 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Trier in Duitsland. De officier van justitie had op 14 december 2023 verzocht om de behandeling van het EAB, dat betrekking heeft op strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd tussen 1 april 2023 en 13 september 2023. De opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, werd bijgestaan door zijn raadsman tijdens de zitting op 24 januari 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die betoogde dat het EAB onvoldoende genoegzaam was en dat er niet duidelijk was waar en wanneer de feiten zich hadden voorgedaan. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, waaronder de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft ook de garantie van de Staatsanwaltschaft Trier in aanmerking genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering van het verzoek. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-328315-23
Datum uitspraak: 7 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 14 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 december 2023 door het Amtsgericht Trier, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats],
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres], [plaats],
nu gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 januari 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat in Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een Aanhoudingsbevel ten behoeve van de voorlopige hechtenis van
11 december 2023, uitgevaardigd door het Amtsgericht Trier, met referentie: 35a Gs 4783/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat het EAB ten aanzien van de feiten 1 tot en met 46 niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, OLW en daarmee onvoldoende genoegzaam is. Er is slechts sprake van een zeer summiere en cryptische beschrijving van de periode tussen 1 april 2023 en 13 september 2023. Er is niet per feit gespecificeerd waar en wanneer dit feit zou zijn gepleegd en wat de rol van de opgeëiste persoon zou zijn geweest. De overlevering moet voor deze feiten worden geweigerd, dan wel dient er nadere informatie te worden verstrekt door de Duitse autoriteiten. De raadsman heeft tevens betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd voor feit 94 nu niet duidelijk is of de Duitse autoriteiten de overlevering ook verzoeken voor het - kort gezegd - voorhanden hebben van een boksbeugel, vuurwerk, lachgas en een geldbedrag. Omdat enkel het lijstfeit "illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen" is aangekruist, is deze beschrijving niet toereikend, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan. In het EAB is immers ook ten aanzien van de feiten 1 tot en met 46 genoegzaam omschreven waar de verdenking op ziet, namelijk – kort gezegd – betrokkenheid als “dader en aanzetter” bij de handel in heroïne en cocaïne (verpakken, verkopen, verstrekken en via een koerier vanuit Heerlen invoeren in Duitsland, 46 leveringen) in de periode 1 april 2023 tot 13 september 2023. Met de omschrijving is ook het specialiteitsbeginsel voldoende gewaarborgd. Ditzelfde geldt voor de omschrijving van feit 94, waarin duidelijk is vermeld dat de verdenking van het voorhanden hebben van de beschreven voorwerpen en het contant geld deel uitmaakt van de verdenking van illegale handel in verdovende middelen: “Het wapen en andere bovenstaand genoemde voorwerpen dienden daarbij op z'n minst ook ter verdediging van de verdovende middelen alsook van de opbrengsten in contanten door de verkoop daarvan.”
De rechtbank verwerpt de verweren.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Onder verwijzing naar hetgeen hierover onder punt 3.1 al is overwogen, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat een deel van de onder feit 94 beschreven verdenking niet onder het bovengenoemde lijstfeit kan worden gebracht. Hierbij overweegt de rechtbank dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4] Ditzelfde geldt voor het verweer dat de “gewapende handel in verdovende middelen” niet onder het aangekruiste lijstfeit zou kunnen vallen. Op basis van wat de raadsman aanvoert – het lijstfeit ziet niet expliciet op het voorhanden hebben van een wapen – ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Staatsanwaltschaft Trierheeft op 17 januari 2024 de volgende garantie gegeven:
We / I guarantee pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, that, in case [opgeëiste persoon] after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier een vordering tot inbewaringstelling (ten behoeve van de opgeëiste persoon) bevindt van de Nederlandse officier van justitie van 4 december 2023 met betrekking tot het voorhanden hebben van een vuurwapen en 5 stuks zwaar vuurwerk. Deze feiten maken ook deel uit van het overleveringsverzoek (feit 94). Tevens bevindt zich in het dossier een beslissing van de Minister van Justitie en Veiligheid van 22 januari 2024 waarbij opdracht wordt gegeven aan de officier van justitie om de hiervoor genoemde Nederlandse strafrechtelijke vervolging te staken. Gelet op artikel 9, derde lid, OLW staat de weigeringsgrond van het eerste lid, onder a, daarom niet aan overlevering in de weg.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- het onderzoek is reeds aangevangen in Duitsland;
- medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- het Nederlands Openbaar Ministerie heeft de zaak met betrekking tot verboden vuurwapen- en vuurwerkbezit geseponeerd;
- het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om de opgeëiste persoon voor de feiten te vervolgen.
De raadsman verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren omdat de opgeëiste persoon een Nederlander is, terwijl de feiten vanuit de woning van de opgeëiste persoon in Nederland zouden zijn gepleegd. Bovendien is ook een vervolging in Nederland aangevangen in verband met het aangetroffen vuurwapen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat om deze weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen. Ten aanzien van het verweer dat in Nederland ook een vervolging is aangevangen in verband met het aangetroffen vuurwapen en vuurwerk, verwijst de rechtbank naar hetgeen in punt 6 is overwogen met betrekking tot de stakingsbeslissing van de Minister van Justitie en Veiligheid van 22 januari 2024.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Amtsgericht Trier, Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.