ECLI:NL:RBAMS:2024:1043

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
13-291112-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 7 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Trier in Duitsland. De officier van justitie had op 14 december 2023 verzocht om de behandeling van het EAB, dat betrekking heeft op strafbare feiten die volgens Duits recht zijn gepleegd. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 en met de Nederlandse nationaliteit, is op de zitting van 24 januari 2024 verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de OLW en betreffen illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Staatsanwaltschaft Trier beoordeeld, die bevestigde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat deze garantie voldoende is. Ondanks de argumenten van de raadsman om de overlevering te weigeren, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende aanleiding was om de weigeringsgrond toe te passen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de relevante artikelen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-291112-23
Datum uitspraak: 7 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 14 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2023 door het Amtsgericht Trier, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 januari 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een Aanhoudingsbevel ten behoeve van de voorlopige hechtenis van
29 oktober 2023, uitgevaardigd door het Amtsgericht Trier, met referentie: 35a Gs 4196/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Staatsanwaltschaft Trierheeft op 17 januari 2024 de volgende garantie gegeven:
We / I guarantee, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, that, in case [opgeëiste persoon] after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- het onderzoek is reeds aangevangen in Duitsland;
- medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- drugs zijn in Duitsland ingevoerd;
- met name de Duitse rechtsorde is geschaad;
- het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om de opgeëiste persoon voor de feiten te vervolgen;
- in Nederland is sprake geweest van een onderzoek naar een medeverdachte, maar dit zag slechts op verboden vuurwapen- en vuurwerkbezit en deze vervolging is inmiddels gestaakt na een beslissing daartoe van de Minister van Justitie en Veiligheid.
De raadsman verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren omdat in Nederland, in [plaats] , een voorraad drugs is aangetroffen en het bewijs zich dus in Nederland bevindt. Voorts is er slechts met betrekking tot een klein aantal leveringen sprake van invoer in Duitsland, terwijl van de overige leveringen niet duidelijk is of de drugs in Duitsland zijn ingevoerd. Het gaat dus om een grotendeels Nederlandse zaak.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat om deze weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Amtsgericht Trier, Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.