In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen [verzoeker] en [verweerder]. [Verzoeker] heeft [verweerder] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een mishandeling op 3 februari 2019, waarvoor [verweerder] strafrechtelijk is veroordeeld. [Verzoeker] stelt dat hij door de mishandeling een hersenschudding heeft opgelopen, wat heeft geleid tot studievertraging van 12 maanden. De rechtbank heeft de procedure gestart op basis van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat partijen in staat stelt om geschilpunten te laten beoordelen die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] voldoende bewijs heeft geleverd dat hij een hersenschudding heeft opgelopen, maar heeft geoordeeld dat het causaal verband tussen het letsel en de studievertraging niet voldoende is aangetoond. De rechtbank heeft de omkeringsregel niet van toepassing verklaard, omdat de norm die door [verweerder] is geschonden niet specifiek gericht is op het voorkomen van studievertraging. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel [verzoeker] in de weken na het incident niet goed kon studeren, niet is aangetoond dat dit heeft geleid tot een jaar studievertraging.
Daarnaast heeft de rechtbank de kosten van het deelgeschil begroot op € 5.347,60, inclusief btw, en [verweerder] veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker]. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] om een verklaring voor recht dat hij studievertraging heeft opgelopen afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de hersenschudding daadwerkelijk tot de gevraagde studievertraging heeft geleid.