ECLI:NL:RBAMS:2024:1014

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
1316837723
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europese Aanhoudingsbevel en gelijktijdige tenuitvoerlegging van straf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Wrocław, Polen, op 26 juni 2023. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988, die wordt verdacht van een strafbaar feit waarvoor een vrijheidsstraf van één jaar is opgelegd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 februari 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.V. Paniagua, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis in Polen, maar dat hij wel op de hoogte was van de zitting en de mogelijkheid om te verschijnen. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) verworpen, omdat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was gesteld van de procedure. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, omdat hij meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en er geen verwachting is dat hij zijn verblijfsrecht verliest door de opgelegde straf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.168377-23
Datum uitspraak: 22 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 1 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2023 door
the District Court in Wrocław(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 februari 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.V. Paniagua, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Regional Court in Oławavan 5 december 2019, referentie:
II K 698/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB moet de gehele straf nog worden uitgezeten. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden. De opgeëiste persoon is tijdens zijn vakantie in Polen in 2019 aangehouden, maar kort daarop weer in vrijheid gesteld. Hij wist niet dat er nog een procedure tegen hem liep. Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon twee keer in persoon zou zijn opgeroepen voor een zitting, maar de opgeëiste persoon ontkent dit. Het EAB vermeldt tevens dat de opgeëiste persoon is bijgestaan door een gemachtigde raadsman, maar ook dit wordt betwist. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten hierover om opheldering te vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon op de zitting is bijgestaan door een gemachtigde raadsman die de verdediging heeft gevoerd, waarmee sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De rechtbank gaat op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van de informatie in het EAB. De rechtbank stelt dan ook vast dat – zoals volgt uit het EAB – de opgeëiste persoon op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de zitting die tot de beslissing heeft geleid en ervan in kennis is gesteld dat er ook een vonnis kon worden gewezen als hij niet op die zitting zou verschijnen. Daarmee is sprake van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 niet van toepassing is.
De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij de dagvaarding niet heeft ontvangen, is onvoldoende om aan de juistheid van het EAB te twijfelen. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon met de overgelegde stukken voldoende heeft aangetoond dat er bij hem sprake is van een duurzame binding met Nederland en dat hij minstens vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland verblijft. Dientengevolge moet de overlevering worden geweigerd op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW met gelijktijdige overname van de straf door Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij minstens vijf jaar een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De inschrijvingen in de Basisregistratie Personen vanaf 2019 tot halverwege 2020 zijn niet in orde en ook ontbreken er stukken met betrekking tot de verblijfplaats van de opgeëiste persoon in 2019. Daarnaast is het de vraag of de opgeëiste persoon voldoende inkomsten heeft gehad in 2022 en 2023. De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de door de opgeëiste persoon kort voor de zitting overgelegde rekeningafschriften en een verzekeringsbericht, en meer specifiek de vraag of met deze stukken wel tot een gelijkstelling kan worden gekomen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Op basis van de overgelegde stukken komt de rechtbank tot de conclusie dat de opgeëiste persoon vanaf 2019 tot en met 2023 voldoende inkomsten heeft gehad.
De opgeëiste persoon staat daarnaast vanaf 16 juni 2020 ingeschreven in de Basisregistratie Personen op zijn huidige adres in Nederland. De stelling van de opgeëiste persoon dat hij ook in 2019 al in Nederland woonde en werkte, vindt steun in de belastingaangifte van 2019 en, met name, het overzicht van het arbeidsverleden in 2019 van het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen). Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de opgeëiste persoon vanaf 2019 in Nederland zijn feitelijke verblijfplaats heeft gehad. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 8 januari 2024 volgt dat de veroordeling voor het feit er naar verwachting niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Hiermee is ook aan de tweede voorwaarde voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 8 in verbinding met artikel 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Wrocław(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.