Op 22 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Wrocław, Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar een vrijheidsstraf van twee jaar moet ondergaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 1 en 8 februari 2024, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
Tijdens de zittingen is gebleken dat de officier van justitie niet op de hoogte was van bepaalde stukken die door de verdediging waren overgelegd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om de officier in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van deze stukken. De verdediging heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet voldoende op de hoogte was van de strafprocedure en dat de overlevering daarom geweigerd moet worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de procedure en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen.
De rechtbank heeft ook de genoegzaamheid van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende informatie heeft verstrekt over zijn verblijf in Nederland. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander voldoet, maar dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW moet worden geweigerd. De rechtbank heeft besloten de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen en de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis te houden tot de tenuitvoerlegging van de straf plaatsvindt.