ECLI:NL:RBAMS:2024:101

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
13/231828-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het voorhanden hebben van verdovende middelen en een vuurwapen

Op 11 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man, die op 11 september 2023 werd aangehouden tijdens een verkeerscontrole in Amsterdam. De verdachte had verschillende verdovende middelen, waaronder 38,35 gram cocaïne en ongeveer 336 gram hasjiesj, voorhanden en was in het bezit van een geladen vuurwapen. Tijdens de controle werd een joint in de auto van de verdachte aangetroffen, wat leidde tot een positieve drugstest. Bij de fouillering werden vuurwapenpatronen gevonden, en in zijn woning werd een geladen vuurwapen ontdekt. De verdachte heeft de feiten deels bekend, maar ontkent het voorhanden hebben van het vuurwapen en de voorbereiding van de handel in cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van het wapen en dat hij de beschikking had over de drugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank houdt rekening met de eerdere veroordeling van de verdachte voor vuurwapenbezit en de noodzaak van hulpverlening om recidive te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/231828-23
Datum uitspraak: 11 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in het [naam JC] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het voorhanden hebben van een vuurwapen op 11 september 2023 in Beverwijk;
2. het vervoeren van 38,35 gram cocaïne op 11 september 2023 in Amsterdam;
3. het voorbereiden van handel in cocaïne op 11 september 2023 in Amsterdam;
4. het voorhanden hebben van ongeveer 336 gram hasjiesj op 11 september 2023 in Beverwijk;
5. het voorhanden hebben van munitie op 11 september 2023 in Amsterdam en/of Beverwijk.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest het onder 1 ten laste gelegde vuurwapenmerk “Baretta” als “Beretta”. Het gaat hier om een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in zijn verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 11 september 2023 wordt verdachte in Amsterdam in zijn auto gecontroleerd door verbalisanten nadat zij hadden gezien dat hij geen gordel droeg. Verbalisanten zien vervolgens in de auto naast verdachte een joint liggen en onderwerpen hem aan een drugstest. Nadat sprake was van een ‘positieve’ drugstest (cannabis), is verdachte aangehouden. Bij de insluitingsfouillering zijn bij verdachte vervolgens drie kogelpatronen aangetroffen en verschillende zogenaamde ‘wikkels’. Hierop is verdachte’s auto doorzocht en hebben de verbalisanten een zwarte tas aangetroffen met daarin mannitol, een weegschaal met daarop wit poeder en diverse wikkelpapiertjes. Na een verhoor door de politie, is verdachte bij terugkomst in het arrestantencomplex opnieuw gefouilleerd en is bij hem een hoeveelheid wit poeder aangetroffen. Dit blijkt later cocaïne te zijn. Diezelfde dag is ook verdachte’s woning doorzocht en daar zijn drie op hasj gelijkende blokken aangetroffen. In een kledingrek in de slaapkamer lag bovendien een vuurwapen met daarin één patroon. Alle aangetroffen goederen zijn inbeslaggenomen. Verdachte heeft daar afstand van gedaan.
Verdachte heeft om te beginnen het vervoeren en het bezit van de drugs (hasjiesj en cocaïne) bekend (feit 2 en 4). Daarnaast heeft hij ook het bezit van de drie patronen bekend die zijn aangetroffen in zijn nektasje. Het bezit van deze drie patronen – die na onderzoek door de politie blijken te passen in het in de woning aangetroffen vuurwapen - is samen met het bezit van het patroon dat in het vuurwapen zat, in de tenlastelegging onder feit 5 opgenomen.
Verdachte heeft de voorbereiding van – kort gezegd – de handel in cocaïne (feit 3) en het bezit van het vuurwapen (feit 1) met daarin één patroon (feit 5) ontkend. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte in zijn woning een geladen vuurwapen voorhanden heeft gehad en of hij met de in zijn auto aangetroffen goederen de handel in cocaïne heeft voorbereid.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan. Hij heeft daarbij ten aanzien het vervoeren van cocaïne (feit 2) en het bezit van hasjiesj (feit 4) en drie patronen (feit 5), verwezen naar de processen-verbaal van bevindingen, het laboratoriumrapport met betrekking tot de cocaïne en de bekennende verklaring van verdachte. Verder vindt hij dat verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan de voorbereiding van handel in cocaïne (feit 3). Dit gelet op het samenstel van de aangetroffen voorwerpen en stoffen. Ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen met daarin één patroon (feit 1 en 5), wijst hij op de bekennende verklaring van verdachte bij de reclassering.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 1), bepleit dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Hij stelt zich op het standpunt dat niet is vast te stellen dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen in zijn woning. Op het wapen is geen DNA-spoor aangetroffen van verdachte. Er is wel DNA aangetroffen van een andere persoon, de heer [naam ander persoon] , die op het moment van de doorzoeking ook in de woning van verdachte aanwezig was. Verder is niet vast te stellen dat de munitie die bij verdachte in zijn nektasje is aangetroffen in het voornoemde wapen heeft gezeten en/of bij het wapen hoort. De bekennende verklaring van verdachte bij de reclassering over het voorhanden hebben van het vuurwapen is een valse bekentenis. Verdachte heeft die verklaring afgelegd, omdat hij dacht toch niet geloofd te zullen worden en een bekentenis tot een lagere straf zou leiden.
Ten aanzien van de overige feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden in de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte alle vijf de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van feit 2 en 4 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Om die reden wordt voor die feiten in de bijlage volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 5 overweegt de rechtbank, gelet op de verweren van de verdachte en zijn raadsman, in aanvulling op de gebruikte bewijsmiddelen nog het volgende.
Feit 1 (voorhanden hebben van een vuurwapen)
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat bij verdachte sprake was van bewustheid van de aanwezigheid van het wapen en dat verdachte hierover de beschikkingsmacht had.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn woning. Het wapen is om te beginnen aangetroffen tussen de kleding van verdachte in zijn slaapkamer. Dit betekent dat verdachte de beschikkingsmacht had over het wapen. Daarnaast zijn bij zijn aanhouding, op dezelfde dag van het aantreffen van het vuurwapen in zijn woning, drie patronen in verdachte’s schoudertas aangetroffen. Deze patronen komen qua kaliber (9mm kort -synoniem 9mm x 17) overeen met het patroon dat in het wapen zat. Dat verdachte die patronen nog zou hebben vanwege een vorig vuurwapenbezit, waarvoor verdachte ook is veroordeeld, vindt de rechtbank hiervoor geen aannemelijke verklaring. Verdachte heeft ook niet nader toegelicht of onderbouwd om welk merk en model vuurwapen het in dat geval ging, zodat niet kan worden vastgesteld of daarin patronen met hetzelfde kaliber zouden hebben gepast. De verdachte heeft bovendien ter zitting, geconfronteerd met wat hij over het wapen bij de reclassering heeft gezegd, erkend dat hij daar begin december 2023 heeft verteld dat het aangetroffen wapen van hem was. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn woning en dat hij hierover ook kon beschikken. Zijn verklaring dat hij bij de reclassering slechts dit verhaal zou hebben verteld omdat hij dacht dat hij toch niet geloofd zou worden en in aanmerking wilde komen voor een lagere straf, vindt de rechtbank in het licht van het voorgaande onaannemelijk. Ook het feit dat een – kort voor de zitting beschikbaar gekomen – deskundigenrapport heeft uitgewezen dat geen DNA-sporen van verdachte op het wapen zijn aangetroffen, zodat verdachte zich, naar eigen zeggen, gesterkt voelde om zich op zitting weer op zijn initiële ontkennende verklaring zoals afgelegd bij de politie te beroepen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Feit 3 (voorbereiding van de handel in drugs)
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan – kort gezegd – de voorbereiding van handel in cocaïne (feit 3). Bij verdachte zijn in zijn auto in een tas een hoeveelheid cocaïne, het versnijdingsmiddel mannitol, een weegschaal (met daarop wit poeder) en diverse wikkels aangetroffen. Dat zijn stoffen en voorwerpen die naar hun aard bestemd zijn om te handelen in cocaïne. Verdachte heeft verklaard dat de spullen van hem waren. Gelet op het vervoer in de auto, en met name gelet op de hoeveelheid cocaïne van 38,35 gram, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zich bezighield met het voorbereiden van het verkopen van cocaïne en zijn opzet daarop gericht was. De verklaring van verdachte dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor eigen gebruik, vindt de rechtbank in dat licht volstrekt onaannemelijk.
Feit 5 (ten aanzien van het bezit van het patroon dat in het wapen is aangetroffen)
Nu de rechtbank bewezen vindt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen onder feit 1, kan ook het bezit van het patroon dat in het wapen zat bewezen worden.
1.
4.4.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen opgave van bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 11 september 2023 te Beverwijk een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Beretta, model 1934, kaliber 9mm Kort (9mm x 17) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Feit 2
op 11 september 2023 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd 38,35 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Feit 3
op 11 september 2023 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, te weten, het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne de volgende voorwerpen en stoffen:
- cocaïne en
- een hoeveelheid mannitol en
- een weegschaal en
- diverse wikkelpapiertjes
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
Feit 4
op 11 september 2023 te Beverwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 336 gram hasjiesj;
Feit 5
op 11 september 2023 te Amsterdam en Beverwijk munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vier stuks kogelpatronen van het kaliber 9mm Kort (9mm x 17) voorhanden heeft gehad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Primair is de raadsman van mening dat een straf lager dan de duur van het voorarrest op zijn plaats is, nu hij tot een vrijspraak voor het voorhanden hebben van het vuurwapen komt. De raadsman heeft dan ook verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen op grond van artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering. Indien de rechtbank komt tot een veroordeling van alle ten laste gelegde feiten, verzoekt de raadsman de straf die is gevorderd door de officier van justitie te matigen. De gevorderde straf is namelijk hoger dan de straf die de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor deze strafbare feiten indiceren. Daarnaast heeft de raadsman verwezen naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook verzoekt de raadsman om bij de oplegging van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft werk en verblijft in een huurwoning en de vraag is of hij daar kan blijven wanneer hij nog langer vast blijft zitten.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
In verdachte’s slaapkamer is een geladen vuurwapen aangetroffen. Verdachte heeft zich daarmee om te beginnen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Een vuurwapen vormt in handen van een daartoe niet bevoegde persoon een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving en kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Tegen dit soort feiten moet dan ook streng worden opgetreden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van cocaïne en het voorhanden hebben van hasjiesj. In totaal heeft verdachte 38,35 gram cocaïne en ongeveer 336 gram hasjiesj voorhanden gehad. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen in verband met de handel in cocaïne. Drugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving. De ervaring leert dat de handel in drugs allerlei vormen van criminaliteit met zich brengt. Achter de wereld van drugshandel gaat een illegale wereld schuil, die draait op een eigen economie en waarin geweld niet wordt geschuwd. In dit geval had verdachte zelf daarvoor ook de middelen aanwezig; een vuurwapen en munitie. Het handelen van verdachte is een onmisbare schakel in deze vorm van criminaliteit.
De persoon van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder dit jaar ook al is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een vuurwapen in zijn bezit te hebben. Verdachte is in verband met deze eerdere veroordeling in juli 2023 vrijgekomen en vervolgens is op 11 september 2023 alweer een vuurwapen bij hem aangetroffen. De rechtbank houdt hier bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening mee.
Rapportage deskundigen
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 6 december 2023, opgesteld door mevrouw D.A.V. Drieskens van GGZ Fivoor Haarlem (hierna: Fivoor). Uit dit rapport komt het volgende naar voren.
De sociaal-maatschappelijke omstandigheden van verdachte zijn goed te noemen. Verdachte beschikt over huisvesting, dagbesteding, een toereikend inkomen, een steunend netwerk bestaande uit familie en ook zou geen sprake zijn van schulden. In het middelengebruik, het sociale netwerk en de houding van verdachte worden enige risico’s op delictgedrag gezien. Verdachte’s cannabisverslaving staat in directe relatie tot de verdenking. Ook zijn lidmaatschap bij motorclub Hardliners roept vragen op. Volgens Fivoor is sprake van een enigszins pro-criminele houding. Niet uit te sluiten is dat deze keuzes verband zouden kunnen houden met problemen op psychosociaal vlak. Er zijn voldoende aanknopingspunten om te komen tot een plan van aanpak en om verdachte te begeleiden in het kader van een reclasseringstoezicht. Door middel van een gedragsinterventie (leefstijltraining) kan verdachte inzicht worden geven in zijn middelengebruik en de risico’s hiervan, met als doel het behouden van abstinentie en recidivevermindering. Fivoor vindt het noodzakelijk dat meer onderzoek gedaan wordt naar het delictgedrag van verdachte en de vraag of hier psychosociale problematiek aan ten grondslag ligt. Daarbij ziet Fivoor meerwaarde in het maken van een delictanalyse in het kader van een ambulante behandelverplichting. Door middel van urinecontroles kan zicht worden houden op het middelengebruik van verdachte.
Fivoor adviseert bij een (deels) voorwaardelijke straf dan ook de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, een ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole. Gelet op de problematiek zou – aldus het rapport – onder de ambulante behandeling ook het innemen van medicijnen moeten kunnen vallen.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering grotendeels over. De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak van het verplicht innemen van medicatie onvoldoende is gebleken. Om die reden maakt deze voorwaarde een te vergaande inbreuk op de persoonlijke integriteit van verdachte. Dit onderdeel van het advies neemt de rechtbank niet over.
Op te leggen straf
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging. De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat een deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd zodat verdachte aan de slag kan gaan met de reclassering en aan hem in dat kader passende hulp wordt geboden. Die hulp, met het voorwaardelijke strafdeel als stok achter de deur, strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank heeft de LOVS-oriëntatiepunten in verband met opiumdelicten in acht genomen en ten aanzien van het wapenbezit heeft zij gekeken naar de Amsterdamse oriëntatiepunten voor bezit van een geladen vuurwapen. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk en met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Voor het voorwaardelijk strafdeel stelt de rechtbank een proeftijd van twee jaren vast. Het verzoek van de raadsman om de voorlopige hechtenis op te heffen, wijst de rechtbank af.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Telefoontoestel (goednummer: G6393662)
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen goed terug te geven aan verdachte. De raadsman heeft eveneens om teruggave van het goed verzocht.
De rechtbank oordeelt als volgt. Nu met betrekking tot het voorwerp niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, moet de telefoon worden teruggegeven aan verdachte. De rechtbank gelast dan ook de teruggave aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.
10.
Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Ten aanzien van feiten 2 en 3:
De eendaadse samenloop van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van de in het vuurwapen aangetroffen munitie (1x):
De eendaadse samenloop van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. de veroordeelde zich zal melden bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Zijlweg 148C te Haarlem. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde zich zal laten behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Gelast de teruggave aan verdachte, van:
1 STK Telefoontoestel (goednummer: G6393662)
Wijst af het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en L. Noyon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. Spaander, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 januari 2024.