ECLI:NL:RBAMS:2024:1006

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
13/002618-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor vervolging in Duitsland met betrekking tot handel in verdovende middelen

Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Trier in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1994, wordt verdacht van het leiden van een bende die zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen, met in totaal 911 strafbare feiten gepleegd tussen 31 mei 2022 en 30 november 2023. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 7 februari 2024 voortgezet, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De officier van justitie, mr. S.J. Wirken, heeft de zaak gepresenteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de informatie in het EAB voldoende is om de overlevering toe te staan, ondanks dat niet alle afzonderlijke daden van de handel in verdovende middelen in detail zijn uitgewerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gehele bendeoperatie, ook al zijn niet alle feiten individueel benoemd.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon aan Duitsland zal worden overgeleverd voor de strafbare feiten zoals beschreven in het EAB. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/002618-24
Datum uitspraak: 21 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 december 2023 door het
Amtsgericht Trier(Duitsland, hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [J.C.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB was eerst gepland op de zitting van 25 januari 2024, gelijktijdig met de behandeling van een ander EAB (13/291120-23) gedateerd op 25 november 2023, eveneens van het
Amtsgericht Trieruit Duitsland. De opgeëiste persoon is toen niet op de zitting verschenen, omdat hij ziek was. De rechtbank heeft de officier van justitie op 25 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het andere EAB, omdat dit andere EAB inmiddels was ingetrokken. De rechtbank heeft op 25 januari 2024 het onderzoek ter zitting ten aanzien van de behandeling van het EAB in deze zaak (van 14 december 2023) geschorst, om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen de behandeling van dit EAB bij te wonen.
De behandeling van het EAB heeft vervolgens plaatsgevonden op de zitting van 7 februari 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam.
2.
Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Triervan 14 december 2023 (dossiernummer: 35c Gs 4815/23).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [2]
3.1.
Genoegzaamheid
Inleiding
In onderdeel e) van het EAB is het volgende vermeld, kort samengevat:
Het EAB heeft betrekking heeft op 911 strafbare feiten, gepleegd in de periode van 31 mei 2022 tot en met 30 november 2023 in Prüm, Nideggen en elders. De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht leider te zijn van een bende die vanuit Nederland handelt in verdovende middelen. De klanten komen de verdovende middelen vanuit Duitsland in Nederland afhalen en vanaf een hoeveelheid van 100 gram zou de opgeëiste persoon koeriers ingeschakeld hebben die de middelen naar Duitsland brachten en de opbrengsten terug brachten naar Nederland. De opgeëiste persoon wordt verdacht van minstens 911 afzonderlijke daden van de handel in verdovende middelen, waarbij in 379 gevallen sprake was van aanzetten tot ongeoorloofde invoer en in 94 gevallen van gewapende handel.
In het dossier is ook een stuk in de Duitse taal van 13 december 2023 gevoegd. Dit stuk is op zitting besproken. De raadsman en de officier van justitie hebben geen bezwaar gemaakt tegen het ontbreken van een vertaling in de Nederlandse of Engelse taal van het stuk. Het stuk behelst voornamelijk een tabel met data. Gelet hierop en omdat de rechtbank de Duitse taal ook voldoende machtig is, zal de rechtbank dit stuk bij de beoordeling betrekken.
De rechtbank begrijpt dat in het stuk, dat in totaal 24 bladzijden omvat, een toelichting wordt gegeven op het onderzoek tegen de opgeëiste persoon en op de verdenkingen tegen hem. In het stuk wordt ook een toelichting gegeven op een aantal van de 911 afzonderlijke daden van de handel in verdovende middelen, waarbij onder meer is aangegeven per transactie hoeveel heroïne en hoeveel cocaïne werd verkocht en welke koerier betrokken was en wat het koeriersloon was.
Verweer van de raadsman
De raadsman vindt dat de informatie in het stuk van 13 december 2023, dat hij als aanvulling op het EAB ziet, niet genoegzaam is. Niet alle 911 afzonderlijke daden van de handel in verdovende middelen zijn daarin namelijk uitgewerkt. Verder zijn meerdere afzonderlijke daden van de handel in verdovende middelen slechts genoemd in het stuk zonder dat er nadere informatie is verstrekt.
Verder vindt de raadsman dat niet duidelijk is waarom gewapende handel aan de opgeëiste persoon wordt verweten. Er is namelijk geen connectie tussen de opgeëiste persoon en wapens beschreven. Het wapen is bij een medeverachte aangetroffen. Ook op dit punt is de informatie ongenoegzaam, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de feiten in het EAB, in het licht van het nog lopende onderzoek in Duitsland, genoegzaam zijn omschreven. De pleegperiode en pleegplaatsen zijn duidelijk genoemd en er is vermeld dat het om handel in cocaïne en heroïne gaat. De beschermende werking van het specialiteitsbeginsel is voldoende gewaarborgd en voor de opgeëiste persoon is duidelijk waartegen hij zich moet verdedigen. De informatie van 13 december 2023 is niet nodig om te voldoen aan het genoegzaamheidsvereiste.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan. De pleegplaatsen, pleegperiode en de rol van de opgeëiste persoon zijn duidelijk vermeld. Dat niet álle afzonderlijke daden van de handel in verdovende middelen nader zijn toegelicht in het stuk van 13 december 2023, maakt de beschrijving van de verdenkingen niet ongenoegzaam. Van belang is in dat verband dat het onderzoek nog loopt. Verder is wel in algemene zin de betrokkenheid van de opgeëiste persoon beschreven. Hij zou namelijk de leider van de bende zijn, die vanuit Nederland handelt in verdovende middelen en wordt in die zin voor alle afzonderlijke daden van de handel in verdovende middelen in de genoemde periode, ook al zijn die (nog) niet allemaal benoemd, verantwoordelijk gehouden.
Verder leidt het ontbreken van een connectie tussen de opgeëiste persoon en wapens, terwijl hij wel verantwoordelijk wordt gehouden voor gewapende handel in verdovende middelen, niet tot de conclusie dat de informatie ongenoegzaam is. De verdenking is kennelijk gestoeld op het feit dat verdachte als leider van de bende is aangemerkt. Verder is het een bewijskwestie, die in de Duitse strafzaak aan de orde moet worden gesteld.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Staatsanwaltschaft Trierheeft bij e-mail van 17 januari 2024 de volgende garantie gegeven:
“2. Furthermore, we/I guarantee pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, that, in case Mr. [opgeëiste persoon] after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende. Anders dan gesteld door de raadsman is duidelijk dat deze garantie ziet op het EAB in deze zaak. In dezelfde e-mail verklaart de Duitse officier van justitie namelijk eerst, onder 1, dat het andere EAB (van
2 november 2023) is ingetrokken en de overlevering alleen wordt verzocht op basis van het EAB in de onderhavige zaak. Vervolgens geeft de Duitse officier van justitie onder 2 deze garantie. Nu er geen sprake is van andere EAB’s uitgevaardigd tegen de opgeëiste persoon, kan er geen misverstand over bestaan dat de garantie is verstrekt ten aanzien van de strafzaak die ten grondslag ligt aan het EAB in deze zaak.

6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [3]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • Nederland is niet voornemens de opgeëiste persoon te vervolgen voor de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB;
  • Het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • Twee medeverdachten zijn overgeleverd en worden in Duitsland vervolgd;
  • Het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • De Duitse autoriteiten hebben een EAB uitgevaardigd.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de rechtbank de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Daartoe heeft hij aangevoerd dat:
  • De opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft;
  • De verdenking ziet op het vanuit Nederland handelen in verdovende middelen;
  • Er een Europees onderzoeksbevel is uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten;
  • De opgeëiste persoon liever in Nederland wil worden vervolgd.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. Verder is de gedachte achter de facultatieve weigeringsgrond van artikel 13 OLW, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In het licht van de door de officier van justitie aangedragen argumenten, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Trier(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.