ECLI:NL:RBAMS:2023:989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
13-332861-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor gewoontewitwassen en computervredebreuk met betrekking tot meerdere banken

Op 24 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen en computervredebreuk. De man werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en 143 dagen gevangenisstraf, waarvan 60 dagen voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de man tussen september 2020 en februari 2022 zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van geld en luxe goederen, en aan computervredebreuk bij verschillende banken. Tijdens de zitting op 10 februari 2023 werd de vordering van de officier van justitie, mr. L. Bertels, besproken, evenals de verdediging door zijn advocaat, mr. D. Wiedeman. De rechtbank vond de tenlastelegging voldoende feitelijk en oordeelde dat de man opzettelijk en wederrechtelijk toegang had verkregen tot de servers van ABN AMRO, Volksbank, ING en Rabobank. De rechtbank sprak de man vrij van de oplichtingen en het voorhanden hebben van phishingpanels, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de man, zoals zijn aanstaande vaderschap en zijn motivatie om zijn leven te beteren, in overweging werden genomen. De rechtbank oordeelde dat de man een gewoonte had gemaakt van het witwassen en dat hij geen verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld en de luxe goederen. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde banken, die verband hielden met de computervredebreuk en de schade die hun klanten hadden geleden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-332861-21 (Promis)
Datum uitspraak: 24 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] .
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Bertels en van wat verdachte en zijn advocaat mr. D. Wiedeman naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van:
Feit 1 het samen met anderen (gewoonte)witwassen van geld en luxe goederen in de periode van 1 september 2020 tot en met 1 februari 2022 in Amsterdam;
Feit 2 het samen met anderen oplichten van meerdere slachtoffers in de periode van 25 september 2020 tot en met 25 juni 2021 in meerdere plaatsen in Nederland;
Feit 3 het voorhanden hebben van phishingpanels en smishingpanels om daar computervredebreuk mee te plegen in de periode van 1 september 2020 tot en met 1 februari 2022 in Amsterdam;
Feit 4 het samen met anderen plegen van computervredebreuk met technische hulpmiddelen in de periode van 1 september 2020 tot en met 1 februari 2022 in Amsterdam.
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Geldigheid van de dagvaarding

De verdediging heeft aangevoerd dat de tenlastelegging van de feiten 1, 3 en 4 onvoldoende feitelijk is. De officier van justitie vindt de tenlastelegging voldoende specifiek en feitelijk. De tenlastelegging moet worden gelezen in samenhang met het dossier. Verdachte weet waar hij zich tegen moet verdedigen.
De rechtbank vindt de tenlastelegging voldoende feitelijk. Gelet op de beschuldiging in samenhang met het dossier is het voor verdachte voldoende duidelijk waarvan hij wordt verdacht en waartegen hij zich dus moet verdedigen. De dagvaarding is geldig.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Voor het witwassen (feit 1) geldt dat verdachte moest vermoeden dat het geld en de goederen van misdrijf afkomstig waren en dat hij daarvan doelbewust de herkomst heeft verhuld. Daarnaast kan bewezen worden dat verdachte vanaf zijn IP-adres betaallinks stuurde naar de slachtoffers, waarna er wederrechtelijk bankapplicaties zijn geïnstalleerd en banktransacties zijn verricht. Er zijn meerdere aangiften gedaan en verdachte wordt herkend op camerabeelden. Uit de fraudedossiers van de banken en de telefoongegevens van verdachte blijkt dat verdachte technische hulpmiddelen (phisingpanels) heeft gebruikt om aan de hand daarvan gegevens te verkrijgen en misbruiken. Verdachte heeft zich voorgedaan als rechtmatige gebruiker van de bankapplicaties en heeft hiermee een valse hoedanigheid aangenomen waarbij hij de beveiliging van de banken doorbroken heeft met behulp van een valse sleutel. Hiermee kunnen de feiten 2, 3 en 4 worden bewezen, met uitzondering van de oplichting van [slachtoffer 1] , omdat het daar bij een poging is gebleven. Voor alle feiten geldt dat medeplegen niet bewezen kan worden. Daarvan moet verdachte dus worden vrijgesproken.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht verdachte vrij te spreken het witwassen (feit 1), het voorhanden hebben van phishingpanels (feit 3) en de computervredebreuk (feit 4). Er is daarvoor onvoldoende bewijs. Van de oplichtingen (feit 2) moet verdachte worden vrijgesproken wat betreft de slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , omdat uit het dossier niet valt af te leiden dat verdachte betrokken is bij deze oplichtingen. Bovendien gaat het bij [slachtoffer 1] om een poging oplichting. Voor de computervredebreuk (feit 4) geldt dat het vermoeden van computervredebreuk alleen volgt uit de aangiften van de banken. Die banken hebben niet vast kunnen stellen welke handelingen er verricht zijn vanaf het IP-adres dat aan verdachte wordt toegeschreven. Bovendien worden deze aangiften niet ondersteund door een ander bewijsmiddel, waardoor niet wordt voldaan aan het bewijsminimum.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte computervredebreuk heeft gepleegd (feit 4) en geld en goederen heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt (feit 1). De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichtingen (feit 2) en het voorhanden hebben van pishingpanels (feit 3). Hij wordt daarvan vrijgesproken.
Computervredebreuk (Feit 4)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte opzettelijk wederrechtelijk de servers van ABN AMRO, Volksbank, ING en Rabobank is binnengedrongen. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II het volgende vast. De banken hebben aangifte gedaan, omdat meerdere van hun klanten zeggen het slachtoffer te zijn geworden van fraude. Daarbij zouden de fraudeurs hun inloggegevens hebben bemachtigd en daadwerkelijk hebben ingelogd op de bankomgevingen van de klanten. Uit onderzoek van de banken blijkt dat de bankomgevingen van de klanten zonder toestemming benaderd zijn vanaf IP-adres [IP-adres] . Verdachte heeft 314 keer op zijn eigen bankomgeving bij ABN AMRO ingelogd vanaf dit IP-adres. Verdachte woonde bij zijn moeder en zij maakte voor haar eigen ING-bankrekening ook veelvuldig gebruik van dit IP-adres. De rechtbank leidt daaruit af dat in de bewezenverklaarde periode de internetaansluiting in de woning van verdachte aan dit IP-adres kan worden gekoppeld. Dat vanaf dit IP-adres waarvan verdachte vanuit zijn woning vaak gebruik maakte, is ingelogd op de bankomgevingen van slachtoffers, schreeuwt om een verklaring van verdachte, die hij niet heeft gegeven. Op basis van deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die vanaf genoemd IP-adres heeft ingelogd op de bankomgevingen van de klanten.
Gewoontewitwassen (feit 1)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II het volgende vast. [slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan van fraude met haar bankrekening. Op 25 juni 2021 is zonder haar toestemming € 250,- van haar rekening overgeschreven naar een Duitse bankrekening op naam van verdachte. In de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 is op een andere Duitse bankrekening van verdachte bij N26 in totaal € 32.497,11 bijgeboekt en € 32.760,40 afgeboekt. Verdachte had ook een rekening bij ABN AMRO. In de periode van 18 januari 2021 tot en met 17 januari 2022 wordt op de ABN AMRO-rekening van verdachte totaal € 38.722,54 bij en € 35.107,73 afgeschreven. Verdachte ontvangt studiefinanciering, zorgtoeslag en een bijdrage van zijn moeder. Daarnaast zijn er geen legale inkomsten bekend. In de tenlastegelegde periode is verdachte meerdere keren door de politie gezien in luxe kleding. In zijn huis zijn lege schoenendozen van designermerken aangetroffen.
Bij witwassen gaat het om uit misdrijf verkregen geld of spullen. De rechtbank kan op basis van het dossier geen concreet misdrijf vaststellen waarmee verdachte het geld heeft verdiend of waardoor hij de spullen heeft verkregen. Ook als een concreet misdrijf niet kan worden vastgesteld kan witwassen onder omstandigheden worden bewezen. Er moet dan op basis van de feiten en omstandigheden sprake zijn van een ernstig vermoeden dat het geld en de spullen van misdrijf afkomstig zijn. Als dat vermoeden er is, dan mag van verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft over de herkomst ervan. Die verklaring moet concreet zijn en verifieerbaar. De verklaring mag niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als verdachte geen verklaring geeft die aan deze eisen voldoet, kan worden bewezen dat de goederen van misdrijf afkomstig zijn. Als verdachte een verklaring geeft die wel aan de eisen voldoet, dan is het Openbaar Ministerie aan zet om die verklaring te bevestigen of te ontkrachten.
De rechtbank vindt dat de omstandigheden waaronder verdachte het geld en de spullen voorhanden heeft gehad een ernstig vermoeden van witwassen opleveren. Behalve de hiervoor genoemde omstandigheden neemt de rechtbank ook mee dat verdachte wordt veroordeeld voor computervredebreuk in dezelfde periode. Dat is een strafbaar feit dat op zichzelf niet meteen geld oplevert, maar vaak samenhangt met oplichting of diefstal vanaf de bankrekeningen van slachtoffers, waar door de fraudeurs wel geld mee wordt verdiend en waarbij vaak gebruik gemaakt wordt van meerdere bankrekeningen. Van verdachte mag dus een verklaring over de legale herkomst van het geld en de spullen worden verwacht.
Verdachte heeft geen verklaring willen afleggen over het geld. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij de luxe kleding en tassen van vrienden had geleend. Die verklaring vindt de rechtbank onvoldoende concreet en verifieerbaar. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld en de luxe goederen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist. Omdat het om veel transacties gaat gedurende anderhalf jaar vindt de rechtbank dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte dit samen met een ander of anderen heeft gedaan. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van medeplegen.
Vrijspraak oplichtingen (feit 2) en voorhanden hebben van pishingpanels (feit 3)
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte de slachtoffers op de tenlastelegging heeft opgelicht of dat hij phishingpanels voorhanden heeft gehad. Weliswaar heeft hij van [slachtoffer 6] geld op zijn rekening ontvangen, maar niet duidelijk wordt wie de oplichtingshandelingen heeft verricht. Ook van de andere slachtoffers ontbreekt bewijs om verdachte als (een van) de oplichter(s) aan te merken. Dat het IP-adres van verdachte betrokken is geweest bij het inloggen op de bankrekeningen is onvoldoende om te kunnen bewijzen dat verdachte bij de oplichtingen zelf betrokken is geweest. Hetzelfde geldt voor het voorhanden hebben van de phishingpanels, een van de oplichtingsmiddelen waar aangevers melding van maken. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank dat uit het dossier onvoloende blijkt dat de frauduleuze betaallinks vanaf het IP-adres van verdachte zijn verzonden. Ook uit zijn telefoon blijkt niet dat hij phishingpanels voorhanden heeft gehad.
Verdachte wordt dus voor beide feiten vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode 1 september 2020 tot en met 1 februari 2022 te Amsterdam, geld en luxe goederen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl verdachte, van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
en
Feit 4
in de periode van 1 september 2020 tot en met 1 februari 2022 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk in geautomatiseerde werken, te weten servers toebehorende aan ABN AMRO, Volksbank, ING bank en Rabobank, waarop meerdere bankrekeningen en internetbankierenaccounts, digitale bankomgevingen en mobiele internetbankierenapplicaties bereikbaar zijn, is binnengedrongen
c. met behulp van een valse sleutel en
d. door het aannemen van een valse hoedanigheid,
door zich met behulp van inloggegevens toegang te verschaffen tot de internetbankierenomgevingen van die banken, waarbij verdachte zich heeft voorgedaan als de rechtmatige gebruikers van die inloggegevens.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Motivering van de straffen

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarbij zouden de bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd die zijn geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de HackRight training. Die training is niet geschikt voor verdachte, omdat hier simpelweg sprake is van oplichting en niet blijkt dat verdachte bijzondere computervaardigheden heeft die hij op een juiste wijze wil leren inzetten.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een straf op te leggen die niet langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten, zodat hij niet terug hoeft naar de gevangenis. Verdachte volgt een opleiding en wordt dit jaar vader. Hij is gemotiveerd om iets van zijn leven te maken. Verdachte heeft een goede klik met de medewerker van de reclassering en wil zich aan de geadviseerde voorwaarden houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij het opleggen van een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegenomen.
Verdachte heeft zich in een periode van anderhalf jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en computervredebreuk bij verschillende banken. Door witwassen worden criminele gelden in het legale betalingsverkeer gebracht en buiten het zicht van justitie gehouden. Door zonder toestemming in te loggen op de online bankomgeving van verschillende mensen, heeft verdachte het vertrouwen dat iedereen moet kunnen hebben in het gebruik van online bankieren en de integriteit van het elektronisch betalingsverkeer geschaad.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken over straffen die de rechtbanken onderling hebben gemaakt. Voor het witwassen zoekt de rechtbank aansluiting bij de uitgangspunten voor fraudedelicten. Het door verdachte witgewassen bedrag ligt onder de € 70.000,-. Bij een fraudebedrag van tussen de € 10.000,- en € 70.000,- geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of vergelijkbare taakstraf. Voor de computervredebreuk heeft de rechtbank gekeken naar (taak)straffen in vergelijkbare zaken.
Op basis hiervan neemt de rechtbank voor de bewezenverklaarde feiten gezamenlijk als vertrekpunt een gevangenisstraf van vijf maanden (150 dagen).
Verdachte is eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Dat weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank zijn persoonlijke omstandigheden mee. Verdachte is bij zijn vriendin in [woonplaats] gaan wonen en wordt dit jaar vader. Hij is weg uit [woonplaats] , de omgeving waar hij eerder in de problemen kwam. In het reclasseringsadvies van 31 januari 2023 staat dat het contact met verdachte goed is en hij zich houdt aan zijn schorsingsvoorwaarden. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht bij de reclassering, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan de gedragsinterventie Hack_Right.
De rechtbank vindt het gedrag van verdachte zeer zorgelijk. Hoewel verdachte van een aantal feiten wordt vrijgesproken, kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat phishing en vergelijkbare zaken de interesse van verdachte hebben (of hadden). De rechtbank vindt het vooral belangrijk dat verdachte een flinke stok achter de deur krijgt om niet opnieuw in de fout te gaan. Gelet op het voorgaande legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, zodat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Verdachte krijgt een gevangenisstraf van 143 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het meewerken aan gedragsinterventie Hack_Right. Verdachte lijkt onvoldoende intrinsiek gemotiveerd om hieraan mee te werken. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de voorwaardelijke straf een langere proeftijd te koppelen dan de gebruikelijke twee jaar. De rechtbank vindt dat verdachte gezien de ernst van de feiten, naast het voorarrest en het voorwaardelijke deel ook nog een straf verdient waar hij nu iets van merkt. De rechtbank legt hem daarom een taakstraf op van 120 uur.

7.Beslag

Onder verdachte is beslag gelegd op een horloge, een snorfiets, een telefoon en vorderingen op twee van zijn bankrekeningen.
Het horloge, de telefoon en de snorfiets moeten teruggegeven worden aan verdachte, omdat er onvoldoende relatie is tussen de spullen en de bewezen feiten. Het horloge is een namaak Rolex, op de telefoon zijn geen bijzonderheden aangetroffen en – ondanks dat de snorfiets als bouwjaar 2021 heeft – vindt de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte deze snorfiets heeft gekocht met geld verkregen uit de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank weet niet wat de hoogte was van de vorderingen op de bankrekeningen ten tijde van de inbeslagname. De officier van justitie heeft dit op zitting ook niet kunnen verduidelijken. De vorderingen op de bankrekeningen moeten teruggegeven worden aan verdachte, omdat niet duidelijk is geworden of, en zo ja in hoeverre de bedragen daarop terug te voeren zijn op de witgewassen bedragen.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen

ING
ING vordert € 22.803,23 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. ING verzoekt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
ABN AMRO
ABN AMRO vordert € 1.048,99 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. ABN AMRO verzoekt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Rabobank
Rabobank vordert € 4.329,89 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Rabobank verzoekt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Volksbank
Volksbank vordert € 2.398,75 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Volksbank verzoekt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[slachtoffer 5]
vordert € 70,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. [slachtoffer 5] verzoekt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de vorderingen van ING, ABN AMRO, Rabobank en Volksbank kunnen worden toegewezen. Bij Rabobank gaat de officier van justitie uit van het schadebedrag van € 3.369,89 zoals in de aangifte van de bank staat. Rabobank zou voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard. De vordering van [slachtoffer 5] kan ook worden toegewezen, omdat niet blijkt dat hij door Rabobank schadeloos is gesteld. De officier van justitie verzoekt de vergoedingen van de materiële schade te verhogen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert aan dat uit het dossier zou blijken dat [slachtoffer 5] schadeloos is gesteld. [slachtoffer 5] zou dan feitelijk geen directe schade (meer) hebben. Daarom moet [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De vorderingen van de banken moeten worden gematigd tot de onderzoekskosten. Als de rechtbank tot een veroordeling voor feit 4 komt, meent de verdediging dat de onderzoekskosten van de vier banken kunnen worden toegewezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Vorderingen ING, ABN AMRO, Rabobank en Volksbank
De vorderingen van de banken zijn gebaseerd op het schadeloos stellen van hun klanten en kosten voor het doen van onderzoek. De rechtbank stelt vast dat er dat er voldoende verband is tussen de bewezenverklaarde computervredebreuk en de door de banken aan hun klanten vergoede schade in die gevallen waarbij vanaf het IP-adres van verdachte op de bankomgevingen van de slachtoffers van de oplichtingen is ingelogd. Verdachte wordt weliswaar vrijgesproken van oplichting (feit 2), maar de rechtbank vindt dat er een nauwe relatie bestaat tussen de computervredebreuk en die oplichtingen. Verdachte kon alleen inloggen op de bankomgevingen van klanten, nadat zij als slachtoffers van phising hun inloggegevens hadden prijsgegeven. Vervolgens zijn deze inloggegevens misbruikt om daarmee zonder hun toestemming uitgaven te doen en/of geld over te schrijven. Daarom is het uitgangspunt dat deze schade van de banken voor vergoeding in aanmerking komt. De banken hebben kosten gemaakt voor het onderzoeken van de computervredebreuk en de daarmee nauw samenhangende oplichtingen. Ook deze kosten komen, zoals hierna vermeld, als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking.
ING
ING vordert materiële schade van € 22.803,23, bestaande uit
€ 20.981,10 voor het schadeloosstellen van klanten en € 2.250,- voor onderzoekskosten (blijkens de dossierstukken: 21 uur van € 120 per uur, bestaande uit 13 uur administratieve verwerking en 8 uur voor onderzoek naar modus-operandi, IT-onderzoek en het opmaken van de aangifte). De rechtbank verklaart de vordering voor het schadeloosstellen van de klanten van ING niet-ontvankelijk. Uit de aangifte, de vordering en de bijlagen wordt niet duidelijk bij welke door ING vergoede schades het IP-adres van verdachte betrokken was. Om dat vast te kunnen stellen is nader onderzoek nodig en de rechtbank vindt dat dat een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De rechtbank wijst 13 uur administratieve verwerking (€ 1.560,-) en 4 uur aan onderzoekskosten (€ 480,-), totaal € 2.040,- toe, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van de hele voldoening. ING wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De kosten die ING heeft gemaakt voor het opstellen van de aangifte beschouwt de rechtbank – ondanks dat ING dit niet als zodanig heeft gevorderd – als proceskosten. De rechtbank sluit hiervoor aan bij het liquidatietarief. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op
€ 199,- (1 punt in categorie tot € 2500,- voor het opstellen van de aangifte), vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van de hele voldoening.
ABN AMRO
ABN AMRO vordert materiële schade van € 1.048,99, bestaande uit € 88,99 voor het schadeloosstellen van een klant en € 960,- voor onderzoekskosten (8 uur onderzoek van
€ 120,- per uur). De rechtbank wijst de vordering geheel toe, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van de hele voldoening.
Rabobank
De Rabobank vordert materiële schade van € 4.329,89, bestaande uit € 2.529,89 voor het schadeloosstellen van klanten en € 1.800,- voor onderzoekskosten (8,5 uur dossierbehandeling, 4,5 uur opstellen aangifte en 2 uur opstellen voeging). De rechtbank ziet aanleiding om de vergoeding voor dossierbehandeling te beperken tot 7 uur (€ 840,-), zijnde de hoeveelheid uren die Rabobank blijkens de aangifte hieraan zou hebben besteed. De rechtbank kan uit de stukken niet opmaken waar de extra 1,5 uur op zou zien. Om dat vast te kunnen stellen is nader onderzoek nodig, wat een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De rechtbank wijst de vordering toe voor € 3.369,89, vermeerderd met de wettelijke rente, tot aan de dag van de hele voldoening. Rabobank wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De kosten die Rabobank heeft gemaakt voor het opstellen van de aangifte en de vordering tot schadevergoeding beschouwt de rechtbank – ondanks dat de Rabobank dit niet als zodanig heeft gevorderd – als proceskosten. Ten aanzien van deze proceskosten dient er bij het liquidatietarief te worden aangesloten. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op
€ 264,- (1 punt in categorie tot € 5.000,- voor het opstellen van de aangifte en opmaken en indienen van het voegingsformulier), vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van de algehele voldoening
Volksbank
Volksbank vordert materiële schade van € 2.398,75, bestaande uit € 478,75 voor het schadeloosstellen van klanten en € 1.920,- voor onderzoekskosten. Namens Volksbank is op de zitting van 10 februari 2023 toegelicht dat de onderzoekskosten zien op 8 uur voor dossieronderzoek en 8 uur voor ander onderzoek, het doen van aangifte en het opstellen van de voeging.
De schadeloosstelling van de heer [slachtoffer 7] voor € 358,75 komt voor vergoeding in aanmerking, omdat uit de aangifte blijkt dat bij de fraude gebruik is gemaakt van het IP-adres van verdachte. De schadeloosstelling van de heer [slachtoffer 8] van € 120,- komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat uit de aangifte, de vordering en de bijlagen niet blijkt dat het IP-adres van verdachte bij de fraude was betrokken. De rechtbank matigt de onderzoekskosten tot 8 uur x € 120 = € 960. De rechtbank wijst de vordering toe voor € 1.318,75, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van de hele voldoening. Volksbank wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De kosten die Volksbank heeft gemaakt voor het opstellen van de aangifte en de vordering tot schadevergoeding beschouwt de rechtbank – ondanks dat Volksbank dit niet als zodanig heeft gevorderd – als proceskosten. Ten aanzien van deze proceskosten dient er bij het liquidatietarief te worden aangesloten. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op
€ 398,- (2 punten in categorie tot € 2.500,- voor het opstellen van de aangifte, het opmaken en indienen van het voegingsformulier en het bijwonen van de zitting), vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank vindt de schadevergoedingsmaatregel aan de banken die zich als benadeelde partij hebben gevoegd niet passend. De banken zijn grote professionele organisaties die goed in staat zijn om zelf de toegewezen vorderingen te innen. Bovendien zijn de voordelen voor de benadeelde partij bij deze maatregel in dit geval relatief gering, omdat zij geen aanspraak kunnen maken op de voorschotregeling.
Vordering [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert de schade van het niet ontvangen van een kledingstuk nadat hij is opgelicht. Omdat verdachte wordt vrijgesproken van de oplichting (feit 2) wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 138ab en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Feit 4
computervredebreuk
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
143 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden meldt bij Reclassering Nederland, Middendreef 293, 8233 GT in Lelystad . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de reclassering inzicht geeft in zijn inkomsten, uitgaven en (eventuele) schulden.
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het (zo nodig) treffen van afbetalingsregelingen.
- meewerkt aan het krijgen en/of houden van een structurele dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk.
Voorwaardendaarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk vindt.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht, als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslag
Gelast de teruggave aan veroordeelde van:
  • 1 STK Horloge (omschrijving: PL1300-2021251179-G6204721);
  • 1 STK Snorfiets (omschrijving: PL1300-2021251179-G6079751);
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2021251179-G6201481);
  • 1 STK Vorderingen (omschrijving: PL1300-2021251179-G6232334);
  • 1 STK Vorderingen (omschrijving: PL1300-2021251179-G6232335).

De benadeelde partijen

ING
Wijst de vordering van ING toetot een bedrag van
€ 2.040,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2022 tot de dag van de hele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot vandaag begroot op € 199,-.
ABN AMRO
Wijst de vordering van ABN AMRO toetot een bedrag van
€ 1.048,99te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot vandaag begroot op nihil.
Rabobank
Wijst de vordering van Rabobank toetot een bedrag van
€ 3.369,89te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot vandaag begroot op € 264,-.
Volksbank
Wijst de vordering van Volksbank toetot een bedrag van
€ 1.318,75te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot vandaag begroot op € 398,-.
[slachtoffer 5]
Verklaart [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mr. J. Huber en mr. C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2023.