ECLI:NL:RBAMS:2023:976

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
13.100131.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot verkrachting, bewezen aanranding en overwegingen omtrent bewijsminimum en DNA-onderzoek

Op 23 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot verkrachting en aanranding. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot verkrachting, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan aanranding. De zaak kwam voort uit een incident op 1 januari 2022, waarbij de aangeefster, [persoon 1], na een nieuwjaarsfeest door de verdachte werd benaderd en naar een steegje werd getrokken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent en betrouwbaar waren, en dat deze werden ondersteund door getuigenverklaringen en DNA-bewijs. De verdachte had aanvankelijk ontkend de aangeefster te kennen, maar later verklaarde hij dat hij haar had gekust en een nieuwjaarsknuffel had gegeven. De rechtbank vond echter dat de handelingen van de verdachte niet konden worden gekwalificeerd als een poging tot verkrachting, omdat er geen bewijs was dat hij van plan was om de aangeefster te verkrachten. Wel werd bewezen dat hij haar had gedwongen tot ontuchtige handelingen, wat leidde tot de veroordeling voor aanranding. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 100 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en oordeelde dat de verdachte ook schadevergoeding moest betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.100131.22
Parketnummers vorderingen TUL: 13.143736.20 en 13.193669.20
Datum uitspraak: 23 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, naar voren hebben gebracht.
Benadeelde partij [persoon 1] , bijgestaan door haar advocaat mr. N.J. Hoogenboom, en benadeelde partij [persoon 2] , bijgestaan door [persoon 3] van Slachtofferhulp Nederland, waren ter terechtzitting aanwezig.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [persoon 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 1] ,
  • die [persoon 1] heeft vastgepakt en/of omarmd en/of meegetrokken, in elk geval heeft meegenomen naar een steegje en/of
  • tegen die [persoon 1] heeft gezegd: "Je bent een mooie meid, ik heb je altijd al willen pakken. Dit is het moment, eindelijk.", althans woorden van dergelijke aard of strekking, en/of
  • eenmaal of meermalen de hand van die [persoon 1] heeft vastgepakt en op zijn stijve en/of ontblote penis gelegd, in elk geval heeft gehouden en/of
  • de blouse en/of het t-shirt en/of de BH van die [persoon 1] heeft losgescheurd en/of heeft opengetrokken en/of
  • zijn hand(en) onder de bovenkleding van die [persoon 1] heeft gedaan en/of
  • zijn hand in de BH van die [persoon 1] heeft gedaan en/of
  • de borst(en) van die [persoon 1] heeft betast, in elk geval aangeraakt en/of
  • zijn broek heeft laten zakken en/of
  • die [persoon 1] eenmaal of meermalen heeft gezoend en/of heeft getongzoend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te [plaats] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [persoon 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
  • die [persoon 1] vastgepakt en/of omarmd en/of meegetrokken, in elk geval meegenomen naar een steegje en/of
  • tegen die [persoon 1] gezegd: "Je bent een mooie meid, ik heb je altijd al willen pakken. Dit is het moment, eindelijk.", althans woorden van dergelijke aard of strekking, en/of
  • eenmaal of meermalen de hand van die [persoon 1] vastgepakt en op zijn stijve en/of ontblote penis gelegd, in elk geval gehouden en/of
  • de blouse en/of het t-shirt en/of de BH van die [persoon 1] losgescheurd en/of opengetrokken en/of
  • zijn hand(en) onder de bovenkleding van die [persoon 1] gedaan en/of
  • zijn hand in de BH van die [persoon 1] gedaan en/of
  • de borst(en) van die [persoon 1] betast, in elk geval aangeraakt en/of
  • zijn broek laten zakken en/of
  • die [persoon 1] eenmaal of meermalen gezoend en/of getongzoend.
3.
hij op of omstreeks 14 april 2022 te [plaats] [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 1] (hard) tegen haar linkerbovenarm en/of linkerschouder, in elk geval haar lichaam, te duwen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden, feit 1 en 2
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Uit de aangifte van [persoon 1] (hierna: aangeefster) leidt de rechtbank het volgende af.
Op de vroege ochtend van nieuwjaarsdag, op 1 januari 2022 rond 02.30 uur was aangeefster na een feest op weg naar haar huis in [plaats] . Zij werd aangesproken door verdachte, die zij kende als een buurman die ongeveer 140 meter van haar huis woonde. Zijn zoon was een vriend van haar en heet [zoon verdachte] . Aangeefster zag verdachte uit zijn huis komen. Hij liep op haar af en zei: “Happy New Year”. Hij vroeg om een knuffel en ze gaf die ook. De knuffel duurde langer dan normaal en voelde niet goed. Verdachte vroeg vervolgens of hij een kus kreeg, waarop aangeefster zei dat hij haar wel een kus mocht geven. Verdachte gaf haar toen een kus op de wang. Aangeefster merkte dat verdachte haar een beetje meetrok.
Zij vond het prima toen hij zei “laat me je naar huis brengen”. Daarna ging het snel. Verdachte trok haar mee van de straat een steegje in. Daar vroeg hij of hij een kus kon krijgen. Verdachte hield aangeefster de hele tijd vast aan haar arm en later met een arm om haar rug heen. Aangeefster reageerde geschrokken op zijn “kus”-vraag. Ze zei dat zij hem niet wilde kussen. Verdachte probeerde haar te kussen en aangeefster probeerde hem van zich af te houden.
Aangeefster weet zeker dat zij “nee nee” heeft geroepen. Zij was overmand door de snelle handelingen van verdachte en hij blokte haar toen zij probeerde weg te komen. Verdachte zei: “Je bent een mooie meid, ik heb je altijd al willen pakken. Dit is het moment, eindelijk". Verdachte trok aan haar T-shirt, ging met zijn hand onder haar BH en zat aan haar borsten. Hij scheurde haar T-shirt uit. Het ging heel snel. Aangeefster probeerde te vluchten maar hij hield haar tegen. Verdachte had al twee keer heel kort haar hand op zijn penis gelegd, maar die trok zij steeds weg. Dat was over de kleding. Aangeefster dacht dat de penis stijf was.
Het “gevecht” ging door. Aangeefster bleef worstelen om weg te komen. Op een gegeven moment is de broek van verdachte naar beneden gegaan. Verdachte deed haar hand op zijn blote harde penis. Hij probeerde haar een tuin in te trekken. Verdachte deed de tuindeur open, trok aangeefster in de richting van de tuindeur en zei hierbij: “Alleen hand”. Hij smeekte haar om met hem die tuin in te gaan en zei “alsjeblieft kom mee alsjeblieft alleen je hand”. Aangeefster zei: “Nee nee, u bent de vader van [zoon verdachte] ”. Verdachte probeerde haar hand te krommen om zijn penis vast te pakken en smeekte haar om iets met zijn penis te doen.
Net voordat hij daarmee stopte zei verdachte een paar keer: “Je bent boos he”. Hij hield haar vast en wilde een kus. Aangeefster wilde dat niet en zei dat hij haar een kus op de wang mocht geven. Verdachte pakte hierop haar hoofd met twee handen vast en stak zijn tong in haar mond. Het lukte aangeefster vervolgens om weg te komen.
Aangeefster is meteen naar haar vriendin [getuige] gegaan en heeft haar alles huilend verteld. Daarna heeft zij tegen haar vriendin [getuige 2] verteld wat haar zojuist was overkomen. [2]
Door getuige [getuige] is verklaard dat zij die avond met onder meer aangeefster oud en nieuw heeft gevierd bij een vriendin thuis. Zij zijn daar rond 02.00 – 02.30 uur weggegaan. Getuige en aangeefster zijn tot het einde van de straat samen opgelopen en toen liep aangeefster alleen verder naar haar eigen huis, dat was ongeveer nog een minuut lopen. Getuige werd 10 à 15 minuten later door aangeefster gebeld. Aangeefster klonk overstuur. Zij vertelde heel emotioneel en aangeslagen dat verdachte aan haar had gezeten. Zij vertelde onder meer dat haar hand aan zijn geslachtdeel moest en dat hij haar bij de borsten had aangeraakt. [3]
Getuige [getuige 2] heeft aangeefster die nacht om 02.49 uur via Facetime gesproken. Aangeefster vertelde dat zij de vader van een vriend was tegengekomen die bij haar in de straat woont. De man wilde een knuffel, omdat het nieuwjaar was en dat heeft ze ook gedaan. De man wilde met haar meelopen en zei dingen als: “Je bent zo mooi, ik heb je altijd willen pakken”. De man nam haar mee. Hij zat aan haar borsten en probeerde haar een tuin in te krijgen. Hij deed zijn broek open en deed de hand van haar om zijn lul. Zij was heel erg geschrokken. De man liet haar gaan als ze hem een kusje gaf. Dat heeft zij gedaan en ze kon naar huis. [4]
Op 1 januari 2022 heeft met aangeefster een informatief gesprek zeden plaatsgevonden en is de kleding van aangeefster in
breathable bagsgedaan voor het geval aangifte zou worden gedaan. [5]
Ten behoeve van een in te stellen DNA-onderzoek is, na de aangifte, op 6 januari 2022 de kleding van het slachtoffer [persoon 1] door de politie in beslag genomen, te weten:
goednummer 6138704 (SIN AAOY1873NL): een broek,
goednummer 6138710 (SIN AAOY1871NL): ondergoed (een BH), en
goednummer 6138715 (SIN AAOY1872NL): een blouse. [6]
Vervolgens heeft ‘ The Maastricht Forensic Institute ’ (TMFI) deze kleding als onderzoeksmateriaal van de politie ontvangen om onderzoek naar biologische sporen en/of vergelijkend DNA-onderzoek te verrichten. Daartoe heeft TMFI de kleding bemonsterd op aanraaksporen.
AAOY1871NL:
De BH is onder meer aan de binnenzijde linker cup (#02) en bovenzijde rand rechter cup (#06), bemonsterd.
AAOY1872NL:
De blouse is aan de linkervoorzijde van de kraag (#01), de rechter voorzijde van de kraag (#02) en over de gehele breedte van het midden van de voorzijde (#03) bemonsterd.
AAOY1873NL:
De broek is aan de buitenzijde van de linkerheup (#01), de buitenzijde van de rechterheup (#02) en de buitenzijde ter hoogte van de billen #03, bemonsterd.
Bij het vergelijkende DNA-onderzoek zijn de DNA-profielen van de verdachte en het slachtoffer vergeleken met de van het sporenmateriaal verkregen DNA-profielen.
Uit de bemonstering AAOY1872NL#02 is een DNA-hoofdprofiel afgeleid dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] . Gelet op de bewijskracht van deze DNA-match (de frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard) en de overige informatie in het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat het hier DNA van verdachte betreft.
Uit de bemonsteringen AAOY1871NL#02 en #06 en AAOY1873NL#01 zijn mengprofielen verkregen van minimaal twee donoren van wie zeker één man, waarbij sprake is van een match met het slachtoffer en, een match met verdachte. De bewijskracht van de match met verdachte is niet berekend.
Uit de bemonsteringen AAOY1872NL#01 en #03 en AAOY1873NL#02 en #03 zijn mengprofielen verkregen van minimaal drie donoren van wie zeker één man, waarbij sprake is van een match met het slachtoffer en met verdachte. De bewijskracht van de match met verdachte is niet berekend. [7]
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan. Van het onder 3 ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken vanwege de bewijsminimumregel. De verklaring van de aangeefster voor dat feit wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft aangevoerd dat het DNA-spoor van de verdachte en de DNA-mengsporen niet tot het bewijs kunnen bijdragen. Zowel aangeefster als verdachte heeft verklaard dat er een nieuwjaarsknuffel is gegeven. Daarnaast heeft verdachte gezegd dat er ’s middags ook een knuffel aan aangeefster zou zijn gegeven door hem én zijn vrouw.
Verder heeft de raadsman erop gewezen dat voor bewezenverklaring van een voltooide verkrachting, feit 1, sprake moet zijn van seksueel binnendringen en dat de essentie van een poging is dat het verweten voornemen door een begin van uitvoering zichtbaar wordt. Daarvan is blijkens de verklaring van aangeefster geen sprake geweest en verdachte betwist dat zijn opzet op een poging tot verkrachting was gericht.
Voor de aanranding, feit 2, betwist de verdachte de feitelijke handelingen en het opzet. Er zijn geen objectieve getuigen die zelf de feitelijkheden hebben gezien, zodat niet kan worden vastgesteld wat er daadwerkelijk is gebeurd en wiens verklaring op welk onderdeel juist is.
Voor de mishandeling, feit 3, wordt de aangifte niet ondersteund door overige bewijsmiddelen. Verdachte betwist de verklaring van de aangeefster.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat dit feit, de mishandeling van aangeefster [persoon 2] niet kan worden bewezen, nu de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel.
3.4.2.
Poging tot verkrachting (feit 1) en aanranding (feit 2)
Zedenzaken kenmerken zich over het algemeen door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen. Degene die de aangifte heeft gedaan en degene tegen wie aangifte is gedaan. Het is dan ook vaak het woord van de een tegen het woord van de ander.
In deze zaak is dat niet anders. Nadat verdachte aanvankelijk het hele voorval had ontkend, en zelfs had verklaard aangeefster niet te kennen, heeft hij uiteindelijk verklaard dat hij haar op 1 januari 2022 heeft gekust en een nieuwjaarsknuffel heeft gegeven. De lezingen lopen uiteen of dat in het park is gebeurd, zoals verdachte heeft verklaard, of in de straat bij het huis van de verdachte, zoals aangeefster heeft verklaard. Ook verschillen de verklaringen van aangeefster en verdachte over wat er die nacht nog meer is gebeurd.
Artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, houdt in dat de rechter niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kan aannemen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Niet vereist is dat het bedoelde steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. De feiten en omstandigheden die in een getuigenverklaring (aangifte) worden genoemd, kunnen ook voldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal als dat geen betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. Er mag evenwel geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring en dat overige bewijsmateriaal. Het vereiste van voldoende steun wordt wel omschreven als een eis van inhoudelijk verband die er vooral toe strekt dat de rechter in het concrete geval feiten en omstandigheden benoemt die op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de verklaring van de getuige.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in de onderhavige zaak kan worden bewezen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot verkrachting (feit 1) en/of aanranding (feit 2) van aangeefster [persoon 1] .
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank vindt de gedetailleerde verklaringen van aangeefster consistent en betrouwbaar. Zij heeft enkele dagen na het informatieve gesprek bij de zedenpolitie op 1 januari 2022, aangifte gedaan van aanranding en/of verkrachting door verdachte, een buurman en de vader van een vriend, die zij respecteerde en vertrouwde toen hij zei dat hij haar in de nacht van 1 januari 2022 thuis zou brengen. [8] Haar verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige] en [getuige 2] , de vriendinnen die zij kort na het voorval in de vroege ochtend van nieuwjaarsdag heeft gezien en gesproken, en door de aangetroffen DNA-sporen op de kleding van aangeefster. De getuigen verklaren over wat aangeefster hen, elk los van elkaar, zeer kort na het voorval daarover vertelde. Getuige [getuige] heeft bovendien waargenomen dat aangeefster aangeslagen, overstuur en zeer emotioneel was toen ze vertelde over wat er zojuist gebeurd was.
Het staat vast dat DNA van verdachte op de kleding van aangeefster is aangetroffen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in het voorgaande over bemonstering AAOY1872NL#02 heeft overwogen. Dat er ook op andere plekken DNA-mengprofielen zijn aangetroffen die matchen met verdachte, vindt de rechtbank, hoewel voor deze profielen geen bewijskracht is berekend, ondersteunend voor de verklaring van aangeefster. Daarvoor vindt de rechtbank redengevend dat de plekken waarop dat DNA is aangetroffen, overeenkomen met de plekken waarover aangeefster heeft verklaard, dat zij door verdachte is betast. Het dossier bevat verder geen enkel aanknopingspunt dat die sporen desondanks van een andere, tot op heden onbekend gebleven persoon afkomstig zouden zijn. Dat het DNA van verdachte op de kleding van aangeefster is gekomen enkel door een nieuwjaarsknuffel of een troostende knuffel eerder die dag, vindt de rechtbank niet geloofwaardig, gelet op de verschillende plaatsen, namelijk op de BH, blouse en broek van aangeefster, waar de sporen zijn aangetroffen.
Tijdens de verhoren bij de politie heeft verdachte de beschuldiging ontkend en zelfs verklaard dat hij de aangeefster, zijn buurmeisje, niet kende. Verdachte kon geen reactie geven op de vraag hoe de DNA-sporen die waren aangetroffen op de kleding van aangeefster. Pas bij de rechter-commissaris op 22 april 2022 heeft hij verklaard dat hij op nieuwjaarsdag in het park is geweest om met anderen oud en nieuw te vieren. Aangeefster was daar ook. Zij hebben elkaar gefeliciteerd met het nieuwe jaar en hij heeft een hand op haar schouder gelegd. Hij was naar eigen zeggen toen dronken en kan zich verder niets meer herinneren. Tijdens de zitting van 9 februari 2023 heeft verdachte ook verklaard dat hij die nacht te veel had gedronken en dat hij haar rond 01.00 – 01.30 in het park een nieuwjaarsknuffel heeft gegeven. Tijdens deze zitting heeft verdachte verder verklaard dat hij de middag voor nieuwjaarsdag aangeefster ook geknuffeld zou hebben, net als zijn vrouw, in verband met het overlijden van haar oma, maar verdachte weet niet meer precies op welke plaatsen hij zijn handen heeft gehouden tijdens deze knuffels. De rechtbank vindt de door verdachte afgelegde verklaringen ongeloofwaardig en inconsistent en gaat uit van de juistheid van de aangifte.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de handelingen van verdachte niet worden gekwalificeerd als een poging tot verkrachting. In dit verband is het volgende van belang.
Vastgesteld kan worden dat aangeefster door verdachte met expliciet seksuele intenties werd benaderd, door hem werd meegetrokken naar een afgelegen plek in een steegje, door hem werd vastgehouden en tegengehouden toen ze weg wilde, hij met zijn handen in haar BH ging en haar borsten betastte, hij op enig moment zijn broek naar beneden en zijn stijve penis ontbloot had en tegen de wil van aangeefster haar hand om zijn stijve en ontblote penis legde. Aangeefster heeft vervolgens van verdachte weten weg te komen. Dit is voor aangeefster ongetwijfeld zeer beangstigend geweest, zeker omdat verdachte had gezegd: ”Je bent een mooie meid, ik heb je altijd al willen pakken. Dit is het moment, eindelijk”. Uit deze feiten en omstandigheden kan echter niet worden afgeleid dat verdachte op dat moment van plan was haar te verkrachten.
De rechtbank acht daarbij van belang dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte had gezegd: “Alleen hand”, dat hij had geprobeerd haar hand te krommen om zijn penis en dat verdachte haar had gesmeekt om “iets met zijn penis te doen”. Deze uitingen van verdachte duiden erop dat hij op dat moment kennelijk seksueel opgewonden was en door aangeefster wilde worden aangeraakt of vastgepakt bij zijn penis. Niet kan hieruit worden opgemaakt dat hij van plan was handelingen te verrichten die (ook) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, wat nodig is om tot bewezenverklaring van poging verkrachting te komen, zodat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden wel bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen en zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde aanranding.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, op grond van de in rubriek 3 vervatte redengevende feiten en omstandigheden, bewezen dat verdachte:
op 1 januari 2022 te [plaats] door geweld en een andere feitelijkheid [persoon 1] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
  • die [persoon 1] vastgepakt en omarmd en meegetrokken naar een steegje en
  • tegen die [persoon 1] gezegd: “Je bent een mooie meid, ik heb je altijd al willen pakken. Dit is het moment, eindelijk.” en
  • de hand van die [persoon 1] vastgepakt en op zijn stijve en ontblote penis gelegd en
  • het T-shirt en de BH van die [persoon 1] losgescheurd en/of opengetrokken en
  • zijn hand onder de bovenkleding van die [persoon 1] gedaan en
  • zijn hand in de BH van die [persoon 1] gedaan en
  • de borsten van die [persoon 1] betast en
  • zijn broek laten zakken en
  • die [persoon 1] gezoend en getongzoend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie en de impact en nasleep van deze ernstige feiten op het leven, de studie en het werk van het slachtoffer, zoals zij dat onder woorden heeft gebracht tijdens het uitoefenen van haar spreekrecht ter zitting. Haar vertrouwen is weg. Vanwege de omstandigheid dat de reclassering geen oordeel kan vormen over een nadere invulling van de strafmodaliteit van de verdachte acht de officier van justitie het niet nodig om naast de algemene voorwaarde ook bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen LOVS-oriëntatiepunt is voor een aanranding door een volwassene en dat de rechtbank Amsterdam in een vergelijkbare zaak een taakstraf van 100 uur heeft opgelegd. In geval van een bewezenverklaring verzoekt de raadsman de straf te beperken tot een straf gelijk aan de ruim 2 maanden die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. In geval van een voorwaardelijke straf is de verdachte bereid om zijn medewerking te verlenen aan bijzonder voorwaarden. Verdachte is niet eerder voor een zedenmisdrijf veroordeeld. Hij heeft zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de voorwaarden gehouden. De raadsman verzoekt het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen bij de einduitspraak.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het seksueel aanranden van aangeefster [persoon 1] , die al jaren dicht bij hem in de buurt woonde en die hij kende als een leeftijdgenoot en vriendin van zijn zoon. De verdachte heeft zich, ’s nachts en op de openbare weg, seksueel aan aangeefster opgedrongen, haar vastgepakt en meegetrokken een steegje in, zijn stijve en ontblote penis aan haar opgedrongen en haar proberen te dwingen tot seksuele handelingen. Daarbij heeft verdachte alleen aan zichzelf en het bevredigen van zijn eigen lusten gedacht.
Verdachte heeft een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het vertrouwen van aangeefster gemaakt, dat nog zeer lang nadelige gevolgen voor haar kan hebben. Naast de nare gevolgen voor aangeefster leiden zedenzaken als de onderhavige tot onrust en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij en in deze zaak met name in de wijk waar verdachte en aangeefster wonen. Zoals ook uit het uitgeoefende spreekrecht van aangeefster naar voren is gekomen, blijkt dat verdachte geen enkel respect heeft getoond voor het vertrouwen dat zij in hem, als oudere buurtgenoot die ze al sinds haar jeugd kende, had gesteld.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 8 februari 2023, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Uit een reclasseringsrapport van 10 augustus 2022 aangaande verdachte blijkt onder meer het volgende. De reclassering acht, hoewel het recidivegevaar laag is volgens een door haar gehanteerd risicotaxatie-instrument voor plegers van zedenfeiten, een behandeltraject geïndiceerd. Met name vanwege de ernst van de ten laste gelegde feiten, het gegeven dat betrokkene wederom met justitie in aanraking is gekomen voor een zedenfeit en het vastgestelde delictpatroon in het plegen van agressiedelicten. Een forensisch psychologisch behandelcontact kan bij medewerking tevens meer inzicht geven in eventuele risicofactoren. Daarnaast kan een reclasseringstoezicht betrokkene ondersteunen in onder meer het leren bespreekbaar maken van het delictgedrag met naasten.
De reclassering adviseert daarom als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden een ambulante behandeling door Forensisch support van Family Supporters (ggz) of een soortgelijke instelling.
Verdachte heeft geen medewerking verleend aan een Pro Justitia psychologisch onderzoek en hoewel de reclassering een ambulante behandeling geïndiceerd acht, ziet de rechtbank, gelet op de ontkennende en ontwijkende houding van de verdachte, op dit moment onvoldoende aanknopingspunten voor een succesvolle behandeling. Om die reden zal de rechtbank geen behandelverplichting opleggen als bijzondere voorwaarde. Wel stelt de rechtbank vast dat er sprake is van een zeker gevaar voor herhaling van zedendelicten.
De rechtbank heeft bij het vaststellen van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke zaken door deze rechtbank worden opgelegd. De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan geëist door de officier van justitie, vanwege de vrijspraak van feit 1.
De rechtbank vindt, gelet op de ernst en aard van het feit, dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden is. De rechtbank zal daarnaast een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met een langere proeftijd dan gebruikelijk, zodat verdachte nog drie jaar de zogeheten stok achter de deur heeft die hem er mede van moet weerhouden weer een (zeden)delict te plegen.
7.4.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen (vorderingen TUL)
Door de officier van justitie is aangevoerd dat de vorderingen TUL kunnen worden toegewezen. De raadsman heeft bepleit om de vorderingen TUL bij gebreke van opportuniteit af te wijzen.
Bij de stukken bevinden zich de op 26 augustus 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummers 13.143736.20 en 13.193669.20.
Het betreft respectievelijk een onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van 30 juli 2020, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken, en een vonnis van de politierechter van 14 september 2020, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 15 uur, subsidiair 7 dagen hechtenis, met telkens het bevel dat deze straffen niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich het geschrift waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straffen te gelasten.
7.5.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
7.5.1.
Benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. N.J. Hoogenboom, heeft in totaal € 33.201,26 aan schadevergoeding gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 30.701,26 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
De gevraagde schade bestaat uit de volgende posten:
Medische kosten € 367,92
Toekomstige medische (reis/parkeer) kosten - 3.000,00
Studievertraging - 22.475,00
Gederfde inkomsten - 2.264,35
Toekomstige medische kosten - 2.500,00
Kleding - 93,99
Immateriële schade - 2.500,00
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de toekomstige kosten (2 en 5) in eerste aanleg niet toewijsbaar zijn, zodat de benadeelde partij voor het bedrag van € 5.500,00 niet ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard.
7.5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en met uitzondering van de toekomstige kosten kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente. Ten aanzien van de toekomstige kosten moet de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
7.5.3.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite integrale vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsman aangegeven geen opmerkingen te hebben over de medische kosten (1) en de kleding (6). De toekomstige kosten (2 en 5) dienen te worden afgewezen. De kosten voor studievertraging (3) en gederfde inkomsten (4) zijn, onder verwijzing naar zijn pleitnotitie, door de raadsman betwist, met als conclusie niet-ontvankelijkheid. De immateriële schadevergoeding (7) zou niet meer dan € 500,00 moeten bedragen en dient voor het overige te worden afgewezen.
7.5.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Aangezien de vordering voor een deel is betwist zal de rechtbank de schadeposten hieronder per post bepreken.
De vordering voor de medische kosten (1) en de kleding (6) is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen.
De vordering voor de toekomstige kosten (2 en 5) wordt, zoals verzocht door de raadsvrouw van de benadeelde partij, niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering voor vergoeding van de schade die is ontstaan door de studievertraging (3) is betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd en daardoor niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank acht het op zich niet onaannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde haar bachelor opleiding aan de ‘ [naam universiteit 1] ’ niet binnen de beoogde termijn van 4 jaar zal kunnen afronden, maar in hoeverre zij een achterstand heeft opgelopen en welke financiële schade daaraan dient te worden verbonden, kan op dit moment onvoldoende worden vastgesteld. De benadeelde partij heeft dat niet met relevante stukken onderbouwd, zoals een verklaring van de hogeschool over de studievoortgang, een verzuimoverzicht en een cijferlijst met overzicht van de vakken die de benadeelde partij niet heeft gehaald en wat de herkansingsmogelijkheden zijn.
De vordering voor de gederfde inkomsten (4) is betwist en zal eveneens vanwege een onvoldoende onderbouwing en toelichting niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank heeft kennisgenomen van de arbeidsovereenkomst tussen de benadeelde partij en de Stichting [naam stichting] met ingang van 17 augustus 2020 en met een arbeidsduur van gemiddeld drie uur per week. De benadeelde partij heeft in haar vordering toegelicht dat zij altijd meer werkte dan deze drie uur. Zij heeft dat echter niet onderbouwd met een verklaring van de werkgever. Nu de loonstroken van de eerste helft van 2021 ontbreken, kan de rechtbank het inkomen uit deze periode niet vergelijken met die van de periode van augustus 2021 tot en met september 2022. Gelet op de stevig wisselende maandelijkse inkomsten kan zonder dat er door de benadeelde partij nadere inlichtingen worden verstrekt geen afgewogen berekening van de gederfde inkomsten worden gemaakt.
Het voorgaande betekent dat de behandeling van de vordering voor wat betreft de studievertraging (3) en de gederfde inkomsten (4) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu deze posten niet voldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen als zij deze schade alsnog vergoed wil krijgen van de verdachte.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde persoonlijke omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Zij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte dient voorts te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het toegewezen bedrag van € 1.961,91 (post 1 € 367,92, post 6 € 93,99 en post 7 € 1.500,00) wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 1 januari 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
7.5.5.
Benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij, bijgestaan door [persoon 3] van Slachtofferhulp Nederland, heeft € 441,17 aan schadevergoeding gevorderd, bestaande uit € 41,17 aan materiële schadevergoeding en
€ 400,00 aan immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie en de raadsman van de verdachte hebben aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, omdat het onder 3 ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren, omdat aan verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
100 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
35 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
3 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Vorderingen TUL
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 30 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
2 wekengevangenisstraf.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 14 september 2020 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
15 uur taakstraf, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
7 dagen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [persoon 1] (feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot € 1.961,91, bestaande uit een bedrag van € 461,91 (post 1 € 367,92 en post 6 € 93,99) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 1 januari 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 1.961,91 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 1 januari 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [persoon 2] (feit 3)
Verklaart benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [persoon 1] van 6 januari 2022 (p. 4-7).
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 31 januari 2022 (p. 26-27).
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 27 januari 2022 (p. 23-25).
5.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 1 januari 2022 (p. 1-3).
6.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming (p. 10-11).
7.Een verslag, te weten een rapport van ‘The Maastricht Forensic Institute” van 7 april 2022, opgemaakt door deskundige Dr. P.J. Herbergs (p. 41-47).
8.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 1 januari 2022 (p. 1-3).