In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een boete die haar was opgelegd door het CAK wegens het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering. Eiseres had op 3 januari 2022 een boete van € 426,24 ontvangen omdat zij niet binnen de gestelde termijn een zorgverzekering had afgesloten, ondanks dat zij op 31 december 2021 een zorgverzekering had afgesloten. Eiseres betwistte de boete en voerde aan dat zij tijdig een aanvraag voor een collectieve zorgverzekering had ingediend bij de gemeente Amsterdam, maar dat deze aanvraag vertraging had opgelopen door omstandigheden zoals de coronamaatregelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgelegde boete in onevenredige verhouding staat tot het doel van de Zorgverzekeringswet, die beoogt dat inwoners van Nederland een zorgverzekering afsluiten. De rechtbank oordeelde dat de eerdere boetes die aan eiseres waren opgelegd, samen met de omstandigheden van haar situatie, maakten dat het opleggen van een derde boete niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de boete niet in stand kon blijven. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van de geleden schade.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de boete niet in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de betrokkenen bij het opleggen van boetes in het kader van de Zorgverzekeringswet.