ECLI:NL:RBAMS:2023:967

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
C/13/719015 / FA RK 22-3766
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht omtrent de rechtsgeldigheid van een religieus huwelijk gesloten in Saoedi-Arabië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzocht de rechtbank om te verklaren dat er geen rechtsgeldig huwelijk tussen hem en de vrouw is gesloten. De vrouw was niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De man en de vrouw waren volgens de burgerlijke stand op 17 januari 2023 in Saoedi-Arabië religieus met elkaar gehuwd, maar er was geen schriftelijke akte van het huwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op 27 november 2014 onder ede heeft verklaard gehuwd te zijn met de vrouw, maar dat er onvoldoende bewijs is dat er daadwerkelijk een rechtsgeldig huwelijk is gesloten volgens de regels van Saoedi-Arabië. De rechtbank concludeert dat, hoewel er een religieuze huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden, dit huwelijk niet rechtsgeldig is en niet voor erkenning in Nederland vatbaar is. De rechtbank heeft het verzoek van de man om te verklaren dat er geen huwelijk is gesloten, toegewezen en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/719015 / FA RK 22-3766
Beschikking d.d. 8 februari 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L. Scheffer, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
zonder bekende woon en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
hierna te noemen de vrouw.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 20 juni 2022;
- het betekeningsexploot;
- nadere uitlating van de kant van de man, per e-mail ontvangen ter griffie op
21 december 2022.
1.2.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de vrouw geen verweerschrift ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man en zijn advocaat. De man is bijgestaan door een tolk in de Arabische taal, de heer O. al Othmam.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn volgens het uittreksel van de burgerlijke stand met elkaar gehuwd op 17 januari 2023 te Maca (Mekka) (Saoedi-Arabië) De man heeft thans de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Het huwelijk van de man staat in de burgerlijk stand geregistreerd op grond van de verklaring onder ede van de man op 27 november 2014 ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand, dat hij is gehuwd met de vrouw.
2.3.
De man heeft bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een machtiging voor verblijf van de vrouw in Nederland aangevraagd, welke aanvraag bij beschikking van 18 juni 2015 is afgewezen. Bij beschikking op het bezwaar van de man tegen het besluit van 18 juni 2015 is het bezwaar op 28 januari 2016 afgewezen.
2.4.
De man heeft primair verzocht:
- Voor recht te verklaren dat er geen huwelijk tussen partijen is gesloten
En subsidiair:
  • De echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • Te bepalen dat de man met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking huurder zal zijn van de woning gelegen aan de [adres] .
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5.
Gebleken is dat de man en de vrouw op enig moment eind juni 2013 met elkaar in Saoedi-Arabië een religieuze huwelijksvoltrekking hebben gehad. Van dit huwelijk is geen akte of ander schriftelijk stuk opgemaakt. Het bestaan van het huwelijk volgt in Nederland enkel uit de door de man ten overstaan van de burgerlijke stand gedane verklaring onder eed dat hij getrouwd is met de vrouw en de aantekening van het huwelijk in de registers van de Burgerlijke Stand.
Uit de stukken die in het geding zijn gebracht, waaronder die van de procedure bij de IND, volgt dat naar het oordeel van de IND geen huwelijk is gesloten, nu voldoende bewijs hiervoor ontbreekt, dan wel de verklaringen van de man en de vrouw op essentiële punten niet met elkaar overeenkomen. Tevens volgt uit de verklaringen van de man en de vrouw in de procedures bij de IND dat naar de regels van Saoedi-Arabië geen rechtsgeldig huwelijk kan zijn voltrokken, onder meer omdat de noodzakelijke (huwelijks-)voogd van de vrouw en de benodigde getuigen niet aanwezig waren.
2.6.
Dit alles tezamen leidt de rechtbank tot het oordeel dat, hoewel er een (religieus) huwelijk tussen partijen is voltrokken, dit geen rechtsgeldig en voor erkenning in Nederland vatbaar huwelijk is. Dat de man ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand anders heeft verklaard maakt dit voorgaande niet anders. Uit de verklaringen van zowel de man als de vrouw volgt dat zij beiden in de veronderstelling verkeerden dat dit een rechtsgeldig huwelijk betrof en daarom ligt het in de lijn der verwachtingen dat zij in die lijn verklaren. Dat nu blijkt dat het huwelijk desalniettemin ongeldig is, kan de man niet worden aangerekend.
2.7.
Uit deze overweging vloeit dat het primair door de man verzochte als na te melden toewijsbaar is.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart voor recht dat er tussen partijen op enig moment eind juni 2013 te Maca, Saoedi-Arabië geen rechtsgeldig huwelijk is gesloten;
3.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.E. Meijer op 8 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.