ECLI:NL:RBAMS:2023:941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
13/215055-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorbedachten rade door een 43-jarige man

Op 27 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 43-jarige man, die op 22 augustus 2022 in Amsterdam een andere man met voorbedachten rade meermaals in zijn gezicht stompte. De verdachte is veroordeeld tot 8 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling, waarbij het slachtoffer een gebroken oogkas en kaak opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer onder valse voorwendselen naar zijn woning heeft gelokt, met de intentie om geweld te gebruiken. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument en concludeerde dat de verdachte de initiële agressor was. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de noodzaak van begeleiding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.215055.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/215055-22
Datum uitspraak: 27 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 en 13 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 augustus 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen poging doodslag (primair), dan wel medeplegen zware mishandeling met voorbedachten rade (subsidiair), dan wel medeplegen poging zware mishandeling met voorbedachten rade (meer subsidiair) van [slachtoffer] door met een mes te steken of te snijden;
2. medeplegen zware mishandeling met voorbedachten rade (primair), dan wel medeplegen poging zware mishandeling met voorbedachten rade (subsidiair) van [slachtoffer] door tegen zijn hoofd te slaan of stompen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde feiten. de officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het dossier volgt dat verdachte [slachtoffer] met een voorwendsel richting zijn woning heeft gelokt, omdat hij boos was dat [slachtoffer] met zijn ex-vrouw had geslapen. In de woning werd [slachtoffer] aangevallen door verdachte en [naam] samen, waarbij hij zowel in zijn gezicht is gesneden of gestoken (feit 1) als is gestompt (feit 2).
Inzake feit 1 primair gaat het Openbaar Ministerie ervan uit dat [naam] degene is geweest die [slachtoffer] met een mes in zijn gezicht en handen heeft gesneden. Het Openbaar Ministerie baseert zich hierbij op de verklaringen van [slachtoffer] en de video van 23 augustus 2023, waarin verdachte zegt dat [naam] een mes had. Er was sprake van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam] dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het steken/snijden. Van belang is dat het geweld is uitgeoefend vanwege verdachtes conflict met [slachtoffer] (niet dat van [naam] ), verdachte een actieve rol bij de voorbereiding heeft gehad (het ‘lokken’), hij lijfelijk aanwezig was en hij zelf [slachtoffer] (meermaals) gestompt heeft. Verdachte heeft gelet hierop een significante, wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld jegens [slachtoffer] . Het snijden/steken met een mes in het hoofd levert een aanmerkelijke kans op de dood op, want het hoofd is een kwetsbaar lichaamsdeel dat vitale delen bevat. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen hebben verdachte en [naam] de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel ook bewust aanvaard.
Inzake feit 2 primair heeft verdachte bekend dat hij [slachtoffer] harde vuistslagen in zijn gezicht heeft gegeven. Ook voor dit feit geldt dat – in het licht van hetgeen hiervoor is benoemd – sprake is van medeplegen. Er is sprake van zwaar lichamelijk letsel, namelijk botbreuken aan de rechteroogkas en de boven- en onderkaak. Nu verdachte [slachtoffer] met een voorwendsel heeft gelokt, acht het Openbaar Ministerie ook de voorbedachten rade aanwezig.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het is niet aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Hoewel uit het dossier volgt dat verdachte ook letsel heeft, is niet gebleken dat hij dit letsel voorafgaand aan zijn eigen handelen heeft opgelopen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de feiten uit het dossier de verklaring van verdachte ondersteunen. De twee later toegevoegde verklaringen van [naam] , de hij heeft afgelegd bij de rechter-commissaris en de raadkamer, zijn niet betrouwbaar en zouden om die reden niet gebruikt moeten worden voor het bewijs. [naam] heeft die afgelegd in zijn eigen zaak, als verdachte, op basis van een door hem gekozen strategie. Voor het geval de rechtbank die verklaringen van [naam] wel zou gebruiken, doet de raadsman een voorwaardelijk verzoek om [naam] als getuige te horen, op de zitting. De raadsman wijst er verder op de dat verklaringen van [slachtoffer] discrepanties bevatten en naarmate de tijd verstrijkt steeds belastender worden voor verdachte. Met die verklaringen moet daarom behoedzaam worden omgegaan.
Inzake feit 1 heeft [slachtoffer] nimmer verklaard dat verdachte hem heeft gestoken/gesneden. Verdachte kan evenmin als medepleger worden aangemerkt, alleen al omdat niet kan worden vastgesteld dat er een ‘pleger’ is geweest in de persoon van [naam] . De rechtbank heeft [naam] immers vrijgesproken. De bezwaren die de rechtbank heeft gezien in de zaak van [naam] zijn eveneens van belang in deze zaak. Ook voor het vereiste dubbele opzet zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig; uit het filmpje volgt juist dat verdachte het
nieteens was met het handelen van [naam] . Verdachte moet van het onder 1 tenlastegelegde – in alle varianten – worden vrijgesproken.
Inzake feit 2 heeft verdachte bekend dat hij [slachtoffer] vuistslagen heeft gegeven. Het dossier bevat geen bewijs waaruit volgt dat verdachte dit feit gezamenlijk heeft gepleegd met een ander. Ook is er geen sprake van voorbedachte rade. Dat [slachtoffer] – zo mogelijk – onder voorwendselen is bewogen om naar een woning te komen, veronderstelt niet dat er enig kalm beraad is geweest teneinde [slachtoffer] iets aan te doen. Er is bovendien geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. De aard van het medisch ingrijpen is gering geweest, de littekens lijken oppervlakkig te zijn en nergens blijkt uit dat er geen uitzicht is op volledig herstel.
De raadsman concludeert tot vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde en refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde, behalve wat betreft de onderdelen ‘in vereniging’ en ‘met voorbedachten rade’.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte voor het onder feit 2 ten laste gelegde een beroep toekomst op noodweer; althans noodweerexces en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Volgens de verdediging heeft verdachte zich moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Tegenover de wisselende verklaringen van [slachtoffer] staat een consistent verhaal van verdachte dat hij met een mes is aangevallen door [slachtoffer] en dat hij bij het afweren is geraakt in zijn rechterhand. Verdachte zijn letsel past bij dit scenario. Verdachte heeft zich, nadat hij is gestoken in zijn rechterhand, verdedigd door [slachtoffer] met zijn linker vuist in het gezicht te slaan teneinde hem te bewegen om het mes los te laten. Het letsel van [slachtoffer] bevindt zich aan de rechterzijde van het gezicht. Dat verdachte met zijn linkerhand heeft geslagen, terwijl hij rechtshandig is, ondersteunt verdachtes scenario. Verder is voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste. Toen [slachtoffer] – die een kop groter en gespierder is dan verdachte – verdachte in de kleine keuken met een mes aanviel, kon verdachte geen kant op. Hij heeft zijn geweld gestaakt toen [slachtoffer] het mes liet vallen.
Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van noodweer omdat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zouden zijn overschreden, beroept verdachte zich op noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging is het onmiddellijke gevolg van de hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door [slachtoffer] . Verdachte heeft bij de politie te kennen gegeven dat hij ‘doodsbang’ was voor [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde (snijden of steken)
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 1 (primair, subsidiair en meer subsidiair) ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wie op welk moment een mes heeft vastgehad en wat daar vervolgens mee is gebeurd. Verdachte, [naam] en [slachtoffer] verklaren hierover tegenstrijdig aan elkaar. Aldus kan de feitelijke toedracht van het snijletsel van [slachtoffer] niet worden vastgesteld. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2
Het onder 2 primair ten laste gelegde (zware mishandeling)
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] op 22 augustus 2022 meerdere harde vuistslagen in zijn gezicht heeft gegeven. Hierdoor heeft [slachtoffer] een gebroken oogkas en een gebroken kaak opgelopen. Dat deze breuken het gevolg zijn van de vuistslagen door verdachte wordt door verdachte niet betwist, en volgt ook uit het Forensisch Geneeskundig Onderzoek van 26 januari 2023 (waarin staat beschreven dat dergelijke botbreuken verklaard worden door tenminste twee krachtige stomp botsende geweldinwerkingen ter hoogte van de rechteroogkas en de linkerkaak). De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen, of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel en of dit letsel met voorbedachten rade is toegebracht.
Vrijspraak voor het onderdeel medeplegen
Zoals gezegd, is de feitelijke toedracht van de gebeurtenissen op 23 augustus 2023 in de woning van verdachte grotendeels onduidelijk gebleven. Op basis van de verklaring van verdachte en het letsel kan de rechtbank wel vaststellen dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen. Maar of [naam] daarbij een relevante rol heeft gespeeld, en zo ja welke, kan de rechtbank niet vaststellen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is bewezen dat sprake is van medeplegen. Verdachte wordt dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Zwaar lichamelijk letsel
Door het handelen van verdachte heeft [slachtoffer] een gebroken oogkas en een gebroken kaak opgelopen. Bij de beoordeling of dit als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, heeft de rechtbank volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad gekeken naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] vanwege het opgelopen letsel twee keer is geopereerd, namelijk de eerste keer aan zijn oog en de tweede keer aan zijn kaak, waarbij er zes pennen in zijn kaak zijn gezet. Uit de vordering benadeelde partij blijkt dat [slachtoffer] vanwege de fractuur aan zijn kaak een tijd alleen zacht voedsel heeft kunnen eten. [slachtoffer] ervaart tot op heden nog altijd dagelijks veel pijn. Daarnaast heeft hij sinds het ten laste gelegde niet meer kunnen werken. Gelet op voorgaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Voorbedachten rade en noodweer(exces)
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat uit het dossier blijkt dat verdachte vooraf het plan had opgevat geweld tegen [slachtoffer] te gaan gebruiken
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] inderdaad met kracht vuistslagen heeft gegeven, maar dat hij door hem met een mes werd aangevallen en bij het afweren daarvan is geraakt in zijn hand. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte op enig moment – mogelijk door het gebruik van een mes – behoorlijk letsel aan zijn hand heeft opgelopen. De rechtbank vindt het echter niet aannemelijk dat verdachte die vuistslagen heeft gegeven als reactie op een aanval van [slachtoffer] . Uit het dossier volgt niet dat er voor [slachtoffer] aanleiding bestond om verdachte aan te vallen. Ook verdachte zelf geeft hier geen verklaring voor. De rechtbank ziet in het dossier daarentegen wel voldoende aanknopingspunten om verdachte als de initiële agressor aan te merken. De rechtbank vind hiervoor ondersteuning in het volgende.
Uit het dossier volgt dat verdachte [slachtoffer] onder valse voorwendselen heeft bewogen om naar zijn woning te komen. De eigenlijke reden waarom verdachte [slachtoffer] uitnodigde was omdat hij boos op [slachtoffer] was vanwege diens (vermeende) relatie met verdachtes ex-vrouw. [slachtoffer] is daarop naar de woning van verdachte gegaan. Verdachte zegt dat hij van plan was [slachtoffer] op straat te spreken, maar toen hij voor de deur stond heeft hij hem binnengelaten. In de woning heeft vervolgens het geweldsincident plaatsgevonden. De dag hierna heeft verdachte telefonisch contact gehad met [naam vriend] (een vriend van [slachtoffer] ) via de telefoon van [slachtoffer] . Een verbalisant was bij dit gesprek aanwezig en verklaarde het volgende: ‘
Ik hoorde dat [naam vriend] aan [verdachte] vroeg of hij aangever [slachtoffer] had geslagen. Ik hoorde dat [verdachte] hierop zei dat hij dit inderdaad had gedaan, omdat hij had geslapen met zijn vrouw. “Gipsy’s doen dat op die manier. Jij als Egyptenaar begrijpt dat toch. (…)”’
Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar zijn woning heeft gelokt met het doel om geweld tegen hem te gebruiken. De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Uit voorgaande leidt de rechtbank af dat sprake was van voorbedachte rade.
Op dezelfde gronden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte heeft geslagen omdat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Zoals gezegd gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte de initiële aanvaller is geweest, en niet [slachtoffer] . Dat verdachte op enig moment zelf ook (flink) letsel heeft opgelopen maakt dit niet anders. Het beroep op noodweer(exces) wordt verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 22 augustus 2022 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en een gebroken kaak, heeft toegebracht door meermalen tegen het gezicht van die [slachtoffer] te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Zoals hiervoor onder 4.3.2 uiteengezet, vindt de rechtbank een noodweersituatie niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Het beroep op noodweer exces wordt verworpen. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en met een contactverbod met [slachtoffer] .
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij strafoplegging verzocht om een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachte rade. Door het toedoen van verdachte heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een gebroken oogkas en een gebroken kaak. Verdachte heeft door op deze manier te handelen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf kijkt de rechtbank naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een zware mishandeling met zwaar tot zeer zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van 3 tot 8 maanden. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van voorbedachten rade. In strafverminderende zin neemt de rechtbank mee dat verdachte op enig moment ook letsel aan zijn hand heeft opgelopen bij het gebeuren en hiervan ook nog altijd de gevolgen ondervindt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 28 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het reclasseringsadvies (Reclassering Nederland) van 24 november 2022. Daarin staat dat verdachte meermaals is veroordeeld vanwege geweldpleging in de relationele sfeer en dat de gebrekkige impulscontrole, verstandelijke beperking (beperkt in- en overzicht in situaties en oorzaak-gevolg relaties) en spanningen in de relationele sfeer in dit kader risicofactoren zijn. Positief is dat verdachte zich tijdens eerdere toezichten goed heeft ingezet bij de aangeboden hulpverlening en begeleiding. De toezichthouder van verdachte, die verdachte al jarenlang kent, meent dat verdachte praktische ondersteuning en ook begrenzing nodig heeft. Ondanks de recidive is de toezichthouder van mening dat hulpverlening in een voorwaardelijk kader een preventieve werking heeft en daardoor zinvol is. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling/begeleiding, een inspanningsverplichting om zijn medewerking te verlenen aan schuldhulpverlening en dagbesteding. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich wil houden aan de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De advocaat van benadeelde [slachtoffer] heeft expliciet verzocht om een contactverbod.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van de bijzonder voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en een contactverbod met [slachtoffer] passend en geboden. Het is van belang dat verdachte begeleiding krijgt om een oplossing te vinden voor zijn problematiek en om de kans op recidive te verminderen.
De rechtbank is verder van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank (anders dan de officier van justitie) niet tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde komt.
Verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en een contactverbod met [slachtoffer] .

9.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 3.848,65 aan vergoeding van materiële schade en € 12.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Primair omdat de raadsman vrijspraak heeft bepleit, subsidiair om dat sprake is van eigen schuld, en meer subsidiair omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd nu niet vastgesteld kan worden wat het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen wat zich na het uitdelen van de eerste vuistslag door verdachte aan [slachtoffer] tussen partijen nog meer heeft afgespeeld. Op basis daarvan kan de rechtbank niet vaststellen welk letsel door wie is veroorzaakt en bijgevolg welke letselschade voor vergoeding door verdachte in aanmerking komt. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 302, 303 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. veroordeelde zich binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, locatie Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. veroordeelde zich laat behandelen/begeleiden door Amsta, een hulpverleningsinstelling voor mensen met een verstandelijke beperking of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling/begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling/begeleiding;
3. veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
4. veroordeelde zich aan de afspraken en aanwijzingen van de afdeling WPI van de gemeente Amsterdam, of een nader te bepalen instantie, houdt zolang de reclassering dat nodig acht;
5. veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres] .
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart [slachtoffer]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en C. Mellema rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.L. Scheeren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2023.