ECLI:NL:RBAMS:2023:906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
13.268503.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; winkelovervallen met geweld en bedreiging; voortgezette handeling; strafmaat en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van twee winkelovervallen op 18 oktober 2022 in Weesp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een geldbedrag van 460 euro heeft gestolen uit een opticien en heeft geprobeerd brillen te stelen uit een naastgelegen winkel, waarbij geweld en bedreiging met een alarmpistool zijn gebruikt. De rechtbank heeft de feiten als een voortgezette handeling beschouwd, omdat de overvallen in nauwe samenhang met elkaar stonden. De verdachte heeft schuld bekend en er zijn geen bewijsverweren gevoerd door de raadsvrouw. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en poging tot afpersing, en heeft hem veroordeeld tot een jeugddetentie van vijf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan hulpverlening. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers van de overvallen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet hoofdelijk toegewezen, maar verdeeld over de verdachten, gezien de jonge leeftijd en beperkte financiële draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.268503.22
Datum uitspraak: 2 februari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende op het adres [adres 1]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. de Vos, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), mevrouw [naam 3] , namens IFA (Levvel) en door de moeder en zus van verdachte naar voren is gebracht.
Als benadeelde partijen zijn de heer [benadeelde partij 1] en mevrouw [benadeelde partij 2] verschenen, bijgestaan door mevrouw [naam 4] en mevrouw [naam 5] , namens Slachtofferhulp Nederland.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] worden ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [naam 4] en mevrouw [naam 5] , namens Slachtofferhulp Nederland.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 18 oktober 2022 te Weesp diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging uit een winkel van een geldbedrag van 460 euro toebehorende aan [naam winkel 1] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 18 oktober 2022 te Weesp poging afpersing in vereniging uit een winkel van brillen toebehorende aan [naam winkel 2] ,
subsidiair een poging diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging uit een winkel van brillen toebehorende aan [naam winkel 2] ;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 18 oktober 2022 te Weesp in vereniging voorhanden hebben van een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de onder 1, onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft geen bewijsverweer gevoerd.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 18 oktober 2022 zijn twee naast elkaar gelegen winkels overvallen. Verdachte en één van zijn medeverdachten hebben bekend deze overval te hebben gepleegd. Het was de bedoeling om Cartier brillen weg te nemen uit de brillenwinkel [naam winkel 2] , maar verdachten waren eerst de naastgelegen opticien binnengelopen.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 sprake is van een voortgezette handeling. Tussen de feiten bestaat een zodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling. Er is immers sprake geweest van één ongeoorloofd wilsbesluit. Verdachten zijn naar Weesp gegaan met het doel om Cartier brillen weg te nemen bij een vooraf uitgekozen brillenwinkel. Zij zijn vervolgens eerst de naastgelegen opticien binnengegaan, alvorens er door de medewerkers op te zijn gewezen dat zij bij de winkel ernaast moesten zijn, waar zij toen ook naartoe zijn gegaan en hebben gepoogd de Cartier brillen weg te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de feiten gelijksoortige en elkaar in tijd opvolgende gedragingen betreffen, die ook ten aanzien van het wilsbesluit zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 18 oktober 2022 te Weesp, gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een winkel gelegen aan de [adres 2] een geldbedrag van ongeveer 460 euro, dat aan opticien [naam winkel 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
-die winkel binnen te gaan en
-tegen die [benadeelde partij 3] te roepen: "opstaan" en "openmaken" en
-een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te pakken en
-dat vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het gezicht van die [benadeelde partij 3] te zetten en
-achter die [benadeelde partij 3] richting de kassa te lopen en
-tegen die [benadeelde partij 3] te roepen: "brillen?" en "vraag dan" en "loop dan" en
-dat vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde partij 4] ter hoogte van zijn buik te richten en
-tegen die [benadeelde partij 4] te roepen: "brillen, brillen" en "Cartier";
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
op 18 oktober 2022 te Weesp, gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een winkel gelegen aan de [adres 3] met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [medewerker 3] te dwingen tot de afgifte van brillen die geheel aan brillenwinkel [naam winkel 2] toebehoorden,
-die winkel zijn binnengegaan en
-op die [benadeelde partij 1] zijn afgelopen en
-een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getrokken en
-dat vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en die [medewerker 3] hebben gericht en
-steeds dichter op die [benadeelde partij 1] zijn afgelopen en
-met die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in een worsteling is geraakt en
-zich daarbij heeft losgerukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 18 oktober 2022 te Weesp, gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, merk BBM (Bruni Bruno Milano), model GAP, kaliber 8 mm, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 32 dagen, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door hulpverlening, waaronder een enkelband voor de duur van 6 maanden. Het door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gevorderde locatie- en contactverbod kan in de vorm van een bijzondere voorwaarde worden opgelegd, zoals ook is geadviseerd. De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf voor de duur van 200 uren op te leggen, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen .
De raadsvrouw van verdachteheeft geen strafmaatverweer gevoerd. Verdachte is bereid aan de geadviseerde hulpverlening mee te werken. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht aan verdachte niet opnieuw de enkelband op te leggen, omdat voetbal erg belangrijk voor hem is en dit niet mogelijk is met de enkelband.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan twee winkelovervallen. Hij heeft onder bedreiging van een alarmpistool een geldbedrag weggenomen en heeft geprobeerd meerdere Cartier brillen weg te nemen. Dit gebeurde op klaarlichte dag, in het bijzijn van personeel en toevallige aanwezigen. Een groot aantal omstanders heeft de verdachten voor én na de overvallen gezien, omdat het markt was in de straat waaraan de winkels gelegen zijn. Op deze bijzonder ernstige feiten dient in beginsel te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke jeugddetentie, ook omdat slachtoffers van dergelijke overvallen vaak langdurig psychische klachten ondervinden van wat hen is overkomen. Ook dragen gewapende overvallen er aan bij dat mensen zich minder veilig voelen op straat en als ze in een winkel werken. Dit blijkt ook uit de ingediende vorderingen benadeelde partij en de slachtofferverklaringen. Verdachte heeft daar op geen enkele manier rekening mee gehouden en wilde snel geld verdienen. Dat zijn moeder financiële problemen heeft, onder andere vanwege de toeslagenaffaire, mag nooit een reden zijn om andere onschuldige mensen daarin te betrekken. Verdachte heeft ter zitting oprechte spijt betuigd en ziet wel in dat zijn handelen grote gevolgen heeft gehad. De ter zitting aanwezige slachtoffers hebben dat op een respectvolle manier ook aan verdachte en zijn moeder duidelijk gemaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een alarmpistool. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen levert een ernstige aantasting van de maatschappelijke veiligheid, omdat dergelijke wapens niet van echt te onderscheiden zijn. Voor onschuldige mensen die daarmee geconfronteerd worden is zo’n wapen levensecht. Dat komt ook omdat er tegenwoordig ontzettend veel omgebouwde alarmpistolen in omloop zijn waarmee wel dodelijke slachtoffers vallen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 9 december 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad van 12 januari 2023;
  • rapport van JBRA van 9 januari 2023.
JBRAheeft ter zitting aangegeven dat verdachte zich gedurende zijn schorsing goed aan de voorwaarden heeft gehouden. De voorwaarde van schoolgang is niet expliciet opgenomen in de voorwaarden, omdat dit binnen het weekschema valt. Het is echter gelet op het eerdere verzuim niet onverstandig om de schoolgang als aparte voorwaarde op te leggen.
De coach van
IFAheeft ter zitting verklaard dat zij nog in de beginfase zijn. Verdachte stelt zich open en leerbaar op. De coach heeft er daarom vertrouwen in dat het traject kans van slagen heeft.
De moeder van verdachteheeft ter zitting verklaard dat zij voorafgaand aan de zitting een goed en open gesprek hebben gevoerd, waarin verdachte eerlijk is geweest. Sinds verdachte is geschorst doet hij het goed en houdt hij zich aan de voorwaarden.
De rechtbankoverweegt als volgt.
In principe is de rechtbank van oordeel dat bij zulke ernstige bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor langere duur dan verdachte heeft vastgezeten passend en geboden is. In de persoon van verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie gelijk te stellen aan de tijd die verdachte al vast heeft gezeten en verdachte een langere voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank acht het namelijk van groter belang dat gewerkt gaat worden aan het verlagen van het recidiverisico en daarin is de geadviseerde hulpverlening noodzakelijk. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke jeugddetentie dan ook de bijzondere voorwaarden koppelen die zijn geadviseerd door de Raad en JBRA. De rechtbank heeft ter zitting vernomen dat de hulpverlening tot nu toe nog onvoldoende is opgestart en hoopt dan ook dat de begeleiding zo spoedig mogelijk wordt geïntensiveerd, vooral nu ter zitting is gebleken dat verdachte van een ander zeer ernstig strafbaar feit wordt verdacht dat een paar dagen voor de in deze zaak bewezenverklaarde feiten zou zijn gepleegd.
Ter zitting is tevens gebleken dat verdachte een positieve vrijetijdsbesteding heeft in de vorm van voetbal. Hij traint vier keer per week en heeft op zaterdag een wedstrijd. Dit is heel belangrijk voor hem, geeft hem ook structuur en discipline en daarom werkt dit ook recidive verlagend. De rechtbank ziet hierin dan ook aanleiding om de voorwaarde van elektronisch toezicht niet op te leggen. Verdachte heeft zich goed aan de voorwaarden gehouden en het wordt tijd om te laten zien dat het ook met meer vrijheden goed gaat. Gelet op de vele trainingen per week zal de rechtbank aan verdachte ook geen avondklok opleggen. Dit betekent echter niet dat verdachte tot laat in de avond buiten kan zijn, omdat tevens de voorwaarde geldt dat verdachte zich houdt aan het weekrooster dat door de jeugdreclassering wordt opgesteld. Dit houdt dus ook in dat verdachte thuis moet zijn op de tijden die door de jeugdreclassering in het weekrooster zijn vastgelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 200 uren. De rechtbank overweegt dat zij het grootste recidiverisico ziet in de geldproblemen binnen het gezin. Zoals verdachte ter zitting ook heeft aangegeven is hij tot deze feiten gekomen omdat er thuis sprake was van geldproblemen, waardoor er soms geen geld was om eten te kopen. Gelet op de hierna toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen, acht de rechtbank het van groter belang dat verdachte kan gaan werken om deze vorderingen te betalen, in plaats van daarnaast ook nog een taakstraf uit te voeren. De rechtbank zal daarom aan verdachte geen werkstraf opleggen.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Uit het rapport van de Raad blijkt echter dat sprake is van een laag recidiverisico. Daarnaast is verdachte een first offender en heeft hij zich gedurende zijn schorsing goed aan de voorwaarden gehouden. Er is daarom niet aan de vereisten voldaan om de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden te bevelen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij te matigen tot een bedrag van € 2.000,-, omdat uit de vordering niet blijkt dat psychische hulp is gezocht waaruit een diagnose voortvloeit. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de vordering betwist. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen tot € 500,-, zoals in gelijke zaken ook is toegewezen wanneer geen sprake was van (onderbouwd) psychisch letsel. Tevens heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de vordering van de benadeelde partij niet hoofdelijk toe te wijzen, maar het bedrag te delen door het aantal verdachten.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De aard en de ernst van de normschending (een overval waarbij een niet van echt te onderscheiden wapen op je hoofd is gezet) brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft in zijn vordering duidelijk verwoord wat de psychische gevolgen van het feit voor hem zijn geweest en ook dat hij naar aanleiding daarvan gesprekken heeft gevoerd met een vertrouwenspersoon en medewerker van slachtofferhulp.
Zowel de benadeelde partij als de raadsvrouw hebben voorbeelden aangehaald van vergelijkbare zaken waar de toegewezen bedragen uiteenlopen. Ook de rechtbank heeft naar deze zaken en meer recente zaken gekeken en komt daarbij tot de conclusie dat het in deze zaak redelijk is om een bedrag van € 2.000,- toe te kennen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. Het toelaten van nadere bewijslevering zou immers betekenen dat de behandeling van de strafzaak zou moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vorderingen niet hoofdelijk toe te wijzen, maar de bedragen te verdelen tussen de drie verdachten. Nu de zaak tegen de medeverdachten nog niet op zitting staan gepland en zij zich dus niet op korte termijn voor de rechter zullen moeten verantwoorden, zal dit bij het toewijzen van de hoofdelijkheid mogelijk ingewikkeldheden meebrengen met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen verdachte en de medeverdachten. Ook is het, nog afgezien van de geldende contactverboden, onwenselijk dat verdachte bij zijn medeverdachten moet aankloppen om de onderlinge betalingen te regelen. Zeker nu verdachte beïnvloedbaar is en lijkt te worden aangestuurd door oudere medeverdachten. Gelet op de jonge leeftijd en de beperkte financiële draagkracht van verdachte (waaruit een recidiverisico voortvloeit) is het onwenselijk dat verdachte verantwoordelijk is voor het betalen van het gehele bedrag. Dat geldt temeer nu de Staat geen onderscheid maakt bij het innen van een dergelijke vordering en de boeterentes disproportioneel hoog zijn. De rechtbank ziet hierin aanleiding de vorderingen van de benadeelde partijen niet hoofdelijk toe te wijzen. De rechtbank zal daarom de vordering tot een derde (de rechtbank gaat uit van twee medeverdachten) van bovengenoemd bedrag toewijzen en verdachte veroordelen tot het betalen van een derde van het toegewezen bedrag, te weten € 666,66 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [benadeelde partij 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij te matigen tot een bedrag van € 2.000,-, omdat uit de vordering niet blijkt dat psychische hulp is gezocht waaruit een diagnose voortvloeit. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de vordering betwist. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen tot € 500,-, zoals in gelijke zaken ook is toegewezen wanneer geen sprake was van (onderbouwd) psychisch letsel. Tevens heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de vordering van de benadeelde partij niet hoofdelijk toe te wijzen, maar het bedrag te delen door het aantal verdachten.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De aard en de ernst van de normschending (een overval waarbij een niet van echt te onderscheiden wapen op je is gericht) brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft in zijn vordering aangegeven dat hij gelijk weer aan het werk is gegaan, omdat hij zich niet wilde laten leiden door angst. Sindsdien is hij wel alert en op zijn hoede.
Afgezien van het feit dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat nadelige gevolgen voor de benadeelde voor de hand liggen, dienen deze nadelige gevolgen wel voldoende concreet te worden gemaakt. Nu bij de benadeelde partij (anders dan bij de andere benadeelde partijen) slechts sprake lijkt van beperkte psychische gevolgen, zal het toegewezen bedrag dan ook lager uitvallen dan bij de andere benadeelde partijen. Een heftig incident kan voor de ene persoon zwaardere gevolgen hebben dan voor de ander, maar ook de beleving op dat moment kan anders zijn geweest. Met dat onderscheid dient bij het toekennen van schadevergoedingen ook rekening te worden gehouden.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,- .
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. Het toelaten van nadere bewijslevering zou immers betekenen dat de behandeling van de strafzaak zou moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid
Zoals hierboven besproken zal de rechtbank de vordering tot een derde van bovengenoemd bedrag toewijzen en verdachte veroordelen tot het betalen van een derde van het toegewezen bedrag, te weten € 250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [benadeelde partij 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de vordering betwist. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen tot € 1.000,-, zoals in gelijke zaken ook is toegewezen. Tevens heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de vordering van de benadeelde partij niet hoofdelijk toe te wijzen, maar het bedrag te delen door het aantal verdachten.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in haar persoon is aangetast.
De aard en de ernst van de normschending (een overval waarbij een niet van echt te onderscheiden wapen op jou en jouw familie is gericht) brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft in haar vordering en haar schriftelijke slachtofferverklaring duidelijk verwoord wat de psychische gevolgen van het feit voor haar zijn geweest en zij is voor haar psychische klachten tevens doorverwezen naar de praktijkondersteuner. Ook heeft de benadeelde partij slaapmedicatie voorgeschreven gekregen, omdat zij als gevolg van onderhavig feit slaapproblemen had ontwikkeld.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. Het toelaten van nadere bewijslevering zou immers betekenen dat de behandeling van de strafzaak zou moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid
Zoals hierboven besproken zal de rechtbank de vordering tot een derde van bovengenoemd bedrag toewijzen en verdachte veroordelen tot het betalen van een derde van het toegewezen bedrag, te weten € 666,66 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.634,28 aan materiële schadevergoeding en € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijheeft ter zitting aangevoerd dat de aankoopbon van de broek niet op zijn naam staat, omdat hij een personal shopper heeft. De broek wordt nu niet meer gedragen, omdat de plek waar de broek is gerepareerd zichtbaar is.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade toe te wijzen, met uitzondering van de schade aan de broek. De broek is beschadigd, maar hersteld, zodat een vergoeding van € 100,- redelijk is. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering ten aanzien van de immateriële schade volledig toe te wijzen. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de vordering betwist. De vordering ten aanzien van de reis- en parkeerkosten komt voor vergoeding in aanmerking en kan worden toegewezen. Ten aanzien van de polijstkosten voor het horloge blijkt niet dat deze schade is ontstaan door de worsteling met verdachte. Mogelijk is sprake van gebruikssporen. Deze schade is immers ook niet in de aangifte vermeld, zodat deze schadepost dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de broek heeft de raadsvrouw van verdachte opgemerkt dat de broek is gerepareerd, terwijl de aankoopwaarde van de broek wordt gevorderd. Een vergoeding van € 100,- voor de reparatiekosten is redelijk.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen tot € 1.000,-, zoals in gelijke zaken ook is toegewezen. Tevens heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de vordering van de benadeelde partij niet hoofdelijk toe te wijzen, maar het bedrag te delen door het aantal verdachten.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering ten aanzien van de reis- en parkeerkosten is niet betwist en voldoende onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de polijstkosten van het horloge overweegt de rechtbank dat uit verklaringen van de benadeelde partij in het dossier niet is gebleken van schade aan het horloge dat is ontstaan door het strafbare feit. De vordering is tegenover de onderbouwing ook voldoende betwist. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de schade aan het horloge, waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit deel van de vordering.
Ten aanzien van de kosten van de broek overweegt de rechtbank dat uit de vordering blijkt dat de broek is gerepareerd, terwijl de benadeelde partij het aankoopbedrag van de broek vordert. Dat de benadeelde partij de broek minder mooi vindt nu deze is gerepareerd, maakt niet dat deze daardoor onbruikbaar is geworden. De rechtbank acht een vergoeding voor de reparatiekosten, geschat op € 100,-, passend en redelijk. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De vordering ten aanzien van de materiële schade zal in totaal worden toegewezen tot een bedrag van € 139,28.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De aard en de ernst van de normschending (een overval waarbij een niet van echt te onderscheiden wapen op jou en jouw familie is gericht) brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft in zijn vordering en zijn schriftelijke slachtofferverklaring duidelijk verwoord wat de psychische gevolgen van het feit voor hem zijn geweest en hij is voor zijn psychische klachten tevens doorverwezen naar de psycholoog in verband met klachten die mogelijk verband houden met een posttraumatische stressstoornis.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. Het toelaten van nadere bewijslevering zou immers betekenen dat de behandeling van de strafzaak zou moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid
Zoals hierboven besproken zal de rechtbank de vordering tot een derde van bovengenoemd bedrag toewijzen en verdachte veroordelen tot het betalen van een derde van het toegewezen bedrag, te weten € 46,43 aan materiële schadevergoeding en € 666,66 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 56, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde:
de voorgezette handeling van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich houdt aan het weekschema dat is opgesteld door de jeugdreclassering, waaronder de thuiskomtijden;
  • dat veroordeelde volgens rooster naar school en/of stage gaat;
  • dat veroordeelde een positieve vrijetijdsbesteding heeft en behoudt;
  • dat veroordeelde meewerkt aan begeleiding vanuit IFA of soortgelijke instelling;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de overige hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht;
  • dat veroordeelde meewerkt aan controles van zijn kamer (op onder andere wapens) en aan controles van zijn online activiteiten (smartphone en laptop), welke controles worden uitgevoerd door de moeder en zus van veroordeelde;
  • dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers [benadeelde partij 3] , geboren op [geboortedatum 1] , [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum 2] [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum 3] en [benadeelde partij 4] , geboren op [geboortedatum 4] ;
  • dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 5] en [medeverdachte 2] , [geboortedatum 6] ;
  • dat veroordeelde zich (gedurende de eerste twaalf maanden van de proeftijd) niet zal bevinden in [plaats] (tenzij dat voor een voetbalwedstrijd is).
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van € 666,66 (zegge: zeshonderd zesenzestig euro en zesenzestig cent) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 3] ter hoogte van € 666,66 (zegge: zeshonderd zesenzestig euro en zesenzestig cent). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe tot een bedrag van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 4] ter hoogte van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van € 666,66 (zegge: zeshonderd zesenzestig euro en zesenzestig cent) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 2] ter hoogte van € 666,66 (zegge: zeshonderd zesenzestig euro en zesenzestig cent). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 713,09 (zegge: zevenhonderd dertien euro en negen cent), waarvan € 46,43 (zegge: zesenveertig euro en drieënveertig cent) voor materiële schade en € 666,66 (zegge: zeshonderd zesenzestig euro en zesenzestig cent) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 1] ter hoogte van € 713,09 (zegge: zevenhonderd dertien euro en negen cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. Jeltes en E.J. Verster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2023.
[...]