ECLI:NL:RBAMS:2023:8931

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/723654 / HA ZA 22-801
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in een civiele zaak over aannemingsovereenkomst en vervangende schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een geschil tussen [eiser 1] en de besloten vennootschap Spruyt Waterwoningen Nederland B.V. over een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een waterwoning. De partijen hebben in februari 2020 een overeenkomst gesloten met een aanneemsom van € 461.500,-. Tijdens de bouw zijn er verschillende problemen en gebreken ontstaan, waaronder schade aan de PVC-vloer en onduidelijkheden over de gevelafwerking.

[eiser 1] heeft Spruyt in gebreke gesteld en vordert vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:87 BW, omdat Spruyt niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat Spruyt in verzuim is geraakt door de gebreken niet tijdig te herstellen. De vordering van [eiser 1] omvat onder andere een bedrag van € 32.915,- en de afgifte van de bijlbrief van de waterwoning.

Spruyt heeft verweer gevoerd en stelt dat [eiser 1] haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om de gebreken te herstellen, wat zou leiden tot schuldeisersverzuim. In reconventie vordert Spruyt betaling van openstaande facturen en ontbinding van afspraken over de schade aan de PVC-vloer. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiser 1], waarna Spruyt de gelegenheid krijgt om te reageren. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/723654 / HA ZA 22-801
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van:

1.1. [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiser 1] ,
advocaat: mr. C. Hofmans te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPRUYT WATERWONINGEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Spruyt,
advocaat: mr. J.A. Abma te Leeuwarden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 oktober 2022 met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
- het tussenvonnis van 31 mei 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 juli 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de akte vermindering van eis van [eiser 1] .
1.2.
Daarna is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In februari 2020 hebben [eiser 1] en Spruyt een aannemingsovereenkomst gesloten voor het bouwen van een waterwoning. De overeengekomen aanneemsom bedraagt € 461.500,-. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de sleepkosten voor het transport van de waterwoning van Heerenveen naar [woonplaats] door Spruyt gedragen zullen worden.
2.2.
Op 13 mei 2020 is Spruyt gestart met de bouw van de waterwoning.
2.3.
Bij e-mail van 26 mei 2020 heeft Spruyt aan [eiser 1] onder meer het volgende geschreven in verband met de gevelafwerking van de waterwoning:

(…) M.b.t. onderstaande hebben jullie helemaal gelijk.Ik heb de fout gemaakt, voorbij gelopen aan de keus voor optie 3. In mijn beleving en hoofd had ik alleen het rustige gevelbeeld ingeprent. (…) Mochten jullie afzien van bovenstaande. Dan is blijft het nog mijn fout en wil ik jullie op een andere manier ergens compenseren. Daar komen wij altijd uit. (…)
2.4.
Tijdens de bouw van de waterwoning is schade ontstaan aan de PVC-vloer op de begane grond. Bij e-mail van 11 januari heeft [eiser 1] aan Spruyt onder meer het volgende geschreven:

(…) Bij deze zoals beloofd de offerte voor de vloer. Wij zullen deze dan verrekenen met de afbouw nota.
2.5.
Bij e-mail van 11 januari 2021 heeft Spruyt aan [eiser 1] onder meer het volgende geschreven:

(…) Bedankt voor het mailen van de offerte. Heb inhoudelijk nog wel vragen hierover. Daar kom ik morgen nog even op terug. Zal e.e.a. bestuderen. (…)”
2.6.
Bij e-mail van 26 januari 2021 heeft [eiser 1] aan Spruyt onder meer het volgende geschreven:

(…) Bij deze hebben wij besloten om PK Waterbouw in te zetten voor het slepen van onze ark. Deze keuze is tot stand gekomen gezien het feit dat volgens planning de ark dit weekend overgaat naar [woonplaats] , waarbij Amstel en Y nog een klus heeft liggen en geen duidelijkheid geeft over verplaatsen van de ark. (…)
2.7.
De waterwoning is vervolgens op 30 januari 2021 door PK Waterbouw van Heerenveen naar [woonplaats] gesleept. De kosten daarvan waren € 7.260,-. Bij het transport is als gevolg van een aanvaring schade aan de waterwoning ontstaan.
2.8.
Op 28 april 2021 heeft Vereniging Eigen Huis een opleveringskeuring uitgevoerd en een rapport (hierna: VEH-rapport) opgesteld. Het VEH-rapport is door [eiser 1] en Spruyt ondertekend en houdt – voor hier zover van belang - het volgende in:

(…) De contractpartij [Spruyt, rechtbank] verklaart zich akkoord met de in dit proces-verbaal geregistreerde gegevens. Tevens verklaart de contractpartij dat hij bovenstaande tekortkomingen binnen de in de contractstukken bepaalde periode zal hebben hersteld. Indien en voor zover de contractstukken geen periode voorschrijven, zullen de genoemde tekortkomingen onverwijld, maar uiterlijk binnen 3 maanden na heden worden hersteld. (…)
2.9.
Op 25 mei 2021 heeft de advocaat van [eiser 1] Spruyt in gebreke gesteld, gesommeerd om de gebreken volgens het rapport van VEH (hierna: VEH-gebreken) te herstellen en verzocht de bijlbrief af te geven.
2.10.
[eiser 1] heeft de laatste factuur van Spruyt van € 20.000,- niet betaald.
2.11.
Volgens een eindafrekening van Spruyt voor onder andere meer- en minderwerk, compensatie voor de gemaakte fout met de gevelbekleding (zie rov. 2.3) en vergoeding van de sleepkosten van de waterwoning van Heerenveen naar [woonplaats] (zie rov. 2.1) dient [eiser 1] naast de overeengekomen aanneemsom daarboven per saldo nog € 4.197,75 te betalen.
2.12.
Op 26 mei 2021 heeft deskundige Arntz van Helden op verzoek van [eiser 1] een rapport opgesteld ten aanzien van de oplevergebreken en het causale verband daarvan met de eerder gerapporteerde transportschade tijdens de versleping van de woning.
2.13.
Op 9 augustus 2021 is Spruyt door de advocaat van [eiser 1] opnieuw in gebreke gesteld.
2.14.
Op 25 februari 2022 heeft deskundige Abricon op verzoek van [eiser 1] een rapport opgesteld, waarin, voor zover van belang, het volgende staat geschreven:

(…) Stukken waarvan de deskundigen kennis heeft genomen:
  • Expertise opdracht CKH Advocaten
  • Rapport Opleveringskeuring VEH
  • Expertise rapport Arntz / van Helden (…)
2.15.
Op 25 juli 2022 heeft deskundige Hanselman op verzoek van [eiser 1] een rapport opgesteld. In het rapport van Hanselman staat onder meer, voor zover van belang, het volgende geschreven:

(…)Eigen beschouwing deskundige:
Tijdens ons bezoek van 2 mei 2022 hebben wij het rapport van Abricon als leidraad genomen.
Inventarisatie
Tijdens de rondgang hebben wij de volgende gebreken en onvolkomenheden geconstateerd: (…)
2.16.
Bij e-mail van 26 augustus 2022 heeft de advocaat van [eiser 1] aan Spruyt onder meer het volgende geschreven:

(…) Hierbij deel ik u mede dat cliënten hun vordering tot nakoming van de overeenkomst om zullen zetten in vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:87 BW. (…)

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser 1] vordert na vermindering van eis – samengevat – dat Spruyt bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot:
I. betaling van € 32.915,00,
II. afgifte van de bijlbrief van de waterwoning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00,
III. betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser 1] legt aan zijn vordering – kort gezegd – ten grondslag dat Spruyt toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Het werk is niet conform de overeenkomst opgeleverd en Spruyt heeft de opleveringsgebreken niet hersteld. Na omzetting van de verbintenis tot nakoming vordert [eiser 1] vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:87 BW. Uit de rapporten Abricon en Hanselman volgt volgens [eiser 1] dat de schade moet worden begroot op € 45.655,00. [eiser 1] heeft de betaling van de laatste factuur van € 20.000,00 opgeschort. Die factuur moet worden verrekend met de geleden schade. Daarnaast geldt dat tussen partijen is overeengekomen dat de sleepkosten van de waterwoning voor rekening van Spruyt komen. Per saldo heeft [eiser 1] van Spruyt te vorderen:
€ 45.655,- schade
€ 7.260,- sleepkosten
------------ +
€ 52.915,-
€ 20.000,- laatste factuur
------------ -
€ 32.915,-
3.3.
Tot slot dient Spruyt over te gaan tot afgifte van de bijlbrief, omdat aan de voorwaarden voor afgifte van de bijlbrief is voldaan.
3.4.
Spruyt voert verweer en stelt daartoe de gebreken uit het VEH-rapport gedeeltelijk te hebben hersteld en herhaaldelijk te hebben aangeboden de overige VEH-gebreken te herstellen. [eiser 1] heeft Spruyt echter niet toegelaten om de VEH-gebreken volledig te herstellen en heeft onderaannemers van Spruyt weggestuurd. Daarnaast eiste [eiser 1] herstel van méér dan in het VEH-rapport is beschreven. Daarom is sprake van schuldeisersverzuim in de zin van artikel 6:58 BW. Tot slot is er geen sprake van verzuim aan de kant van Spruyt en is er geen rechtsgeldige omzetting van de verbintenis tot nakoming in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Spruyt concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser 1] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
Spruyt vordert – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat de afspraak met betrekking tot de PVC-vloer is vernietigd door Spruyt, althans deze afspraak te vernietigen,
II. Spruyt te ontslaan van haar herstelverplichtingen,
III. [eiser 1] te veroordelen tot betaling van:
- € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2021,
- € 3.197,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2022,
- € 5.860,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021,
- de proceskosten.
3.7.
Spruyt legt aan haar vordering – kort gezegd – ten grondslag dat [eiser 1] de laatste factuur van € 20.000,- ten onrechte niet heeft betaald. Ook heeft Spruyt op grond van de eindafrekening voor o.a. meer/minderwerk etc. (zie rov. 2.11) nog een vordering van € 3.197,75 op [eiser 1] . Verder heeft Spruyt onder invloed van dwaling een afspraak gemaakt met [eiser 1] wegens schade aan de PVC-vloer. De herstelkosten, uitgaande van vervanging van de PVC-vloer, zijn voor € 6.768,00 verrekend met een termijn van de aanneemsom. Gebleken is echter dat de vloer tegen veel lagere kosten kan worden hersteld en niet vervangen hoeft te worden. De vloer is tot op heden ook niet vervangen. Nu de schade aan de vloer kan worden hersteld voor een bedrag van € 907,50, heeft Spruyt na vernietiging van de afspraak met betrekking tot de vloer een vordering van (€ 6.768,00 - € 907,50) € 5.860,50 op [eiser 1] . Tot slot moet Spruyt, voor zover daarvan sprake is, worden ontslagen van herstelverplichtingen op grond van artikel 21 Rv wegens het vervalsen van producties aan de zijde van [eiser 1] , aldus steeds Spruyt.
3.8.
[eiser 1] voert verweer en stelt daartoe de betaling van de laatste factuur van
€ 20.000,- rechtsgeldig te hebben opgeschort ter verrekening met zijn aanspraak op vervangende schadevergoeding. Ook betwist hij dat de afspraak over de schade aan de PVC-vloer op basis van vervanging van die vloer onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. Verder betwist [eiser 1] de eindafrekening van Spruyt voor o.a. meer/minderwerk en dat hij om die reden per saldo nog een bedrag van € 3.197,75 verschuldigd is. [eiser 1] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Spruyt, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Spruyt, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Spruyt in de kosten van deze procedure.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Vervangende schadevergoeding?
4.1.
Vereniging Eigen Huis heeft een opleveringskeuring verricht. Zowel [eiser 1] en Spruyt waren daarbij betrokken en beiden hebben het VEH-rapport ondertekend. Daaruit volgt enerzijds dat [eiser 1] zich aan dat rapport heeft gecommitteerd. Niet gesteld of gebleken is dat na de opleveringskeuring door Vereniging Eigen Huis nog gebreken aan het licht zijn gekomen die niet ook bij de opleveringskeuring door Vereniging Eigen geconstateerd hadden kunnen worden. Dit alles betekent dat het bij de vordering tot het verkrijgen van vervangende schadevergoeding niet kan gaan om méér of andere opleveringsgebreken dan in het VEH-rapport zijn beschreven.
4.2.
Anderzijds heeft Spruyt zich door ondertekening van het VEH-rapport verplicht om die opleveringsgebreken onverwijld maar in ieder geval binnen drie maanden te herstellen. Spruyt is niet overgegaan tot herstel van de VEH-gebreken binnen drie maanden na het verschijnen van het VEH-rapport (21 april 2021), ook niet nadat zij daartoe op 9 augustus 2021– voor zover nodig – is gesommeerd. Daarmee raakte Spruyt in verzuim met haar verplichting de VEH-gebreken te herstellen. Het andersluidende standpunt van Spruyt treft geen doel.
4.3.
Spruyt voert aan dat [eiser 1] verhinderd heeft dat zij haar verplichting tot herstel van de VEH-gebreken nakwam en dat daarom sprake is van schuldeisersverzuim. Ook daarin kan Spruyt niet gevolgd worden. Uit hetgeen Spruyt naar voren heeft gebracht, blijkt niet (op voldoende concrete wijze) dat zij [eiser 1] heeft gesommeerd om haar in de gelegenheid te stellen de VEH-gebreken te herstellen en dat [eiser 1] haar desondanks niet in de gelegenheid heeft gesteld die verplichting na te komen.
4.4.
Het voorgaande betekent dat [eiser 1] haar bevoegdheden die voortvloeien uit het verzuim van Spruyt kon uitoefenen, waaronder haar recht om haar betalingsverplichtingen jegens Spruyt op te schorten en de verbintenis van Spruyt tot nakoming (dat wil zeggen: herstel van de VEH-gebreken) om te zetten in de verbintenis tot betaling van vervangende schadevergoeding. Die vervangende schadevergoeding treedt in de plaats van de niet-geleverde prestatie. Haar omvang is daarom gelijk aan de vermogensvermindering die ten tijde van de niet-nakoming door de schuldeiser ( [eiser 1] ) is geleden ten opzichte van de situatie waarin hij zou zijn geraakt bij behoorlijke nakoming door Spruyt.
4.5.
[eiser 1] begroot de omvang van de schade aan de hand van het deskundigenrapport van Abricon en het deskundigenrapport van Hanselman. De rechtbank oordeelt dat (zie ook rov. 4.1) het VEH-rapport tot uitgangspunt moet worden genomen. Het VEH-rapport geeft wel een opsomming van de opleveringsgebreken, maar geeft geen berekening van de daarmee samenhangende vervangende schadevergoeding. De stelling dat het rapport van Hanselman in dat opzicht een uitwerking vormt van, en correspondeert met het VEH-rapport, kan niet worden gevolgd. Het rapport van Hanselman beperkt zich namelijk niet tot de opleveringsgebreken die in het VEH-rapport zijn beschreven. In het rapport van Hanselman wordt het rapport van Abricon als leidraad genomen. Abricon heeft echter niet alleen gekeken naar de gebreken die voortvloeien uit het VEH-rapport (zie 2.14). In het rapport van Hanselman wordt een nieuwe inventarisatie gemaakt van opleveringsgebreken en onvolkomenheden. Ten slotte is het rapport van Hanselman niet bruikbaar om de omvang van de vervangende schadevergoeding vast stellen omdat voorbij wordt gegaan aan de afspraken die partijen al gemaakt hadden met betrekking tot bepaalde gebreken. Partijen hadden bijvoorbeeld namelijk al een afspraak gemaakt over een vergoeding van € 3.000 voor de verkeerde gevelkleding, terwijl in het rapport van Hanselman een kostenpost van € 8.655 wordt genoemd voor de gevelbekleding.
4.6.
Gelet op het voorgaande moet alsnog de omvang van de vervangende schadevergoeding op basis van het VEH-rapport worden vastgesteld. De stelplicht en de daarmee samenhangende bewijslast van de omvang van de vervangende schadevergoeding rust op [eiser 1] . [eiser 1] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over de omvang van de vervangende schadevergoeding. Daarbij moet het VEH-rapport en de daarin opgesomde opleveringsgebreken tot uitgangspunt worden genomen. Van belang is dus dat er geen andere (nieuwe) opleveringsklachten zullen worden opgevoerd ten opzichte van het VEH-rapport. Ook is bij de begroting van de omvang van de vervangende schadevergoeding van belang dat rekening wordt gehouden met reeds gemaakte afspraken over vergoedingen voor bepaalde VEH-gebreken. Voor zover Spruyt is overgegaan tot herstel van VEH-gebreken, dienen deze vanzelfsprekend ook buiten beschouwing te worden gelaten. Verder dient [eiser 1] er rekening mee te houden dat de beschadigingen die door Vereniging Eigen Huis zijn geconstateerd, maar die het gevolg zijn van de aanvaring tijdens het transport van de waterwoning (VEH-gebrek nr. 17) niet in de schadeberekening mogen worden meegenomen. Datzelfde geldt voor de verkeerde gevelbekleding (VEH-gebrek nr. 16) en ontbrekende rozetten/verkeerd tegelwerk (VEH-rapport nr. 17) omdat partijen daarover al zijn overeengekomen dat Spruyt in verband met die gebreken respectievelijk € 3.000,- en € 1.000,- (zie ook hierna) verschuldigd is. Het is aan [eiser 1] om met inachtneming van het voorgaande een gestructureerde en onderbouwde berekening te verstrekken van de kosten die gemoeid zijn met het herstel van de VEH-gebreken.
4.7.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door [eiser 1] . Spruyt zal daarop bij antwoordakte mogen reageren.
Kosten voor transport van de waterwoning
4.8.
Aanvankelijk zou de waterwoning door Amstel en Y worden versleept voor een bedrag van € 4.840,-. Amstel en Y kon echter geen duidelijkheid geven over de datum waarop het transport kon plaatsvinden. [eiser 1] stelt dat hij daarom in overleg met Spruyt PK Waterbouw heeft ingeschakeld. [eiser 1] verwijst in dat kader onder meer naar een e-mail van [eiser 1] aan Spruyt op 26 januari 2021 (zie 2.6). De kosten voor het verslepen van de woning door PK Waterbouw bedragen € 7.260,- inclusief btw en Spruyt is gehouden dit bedrag aan [eiser 1] te vergoeden, aldus [eiser 1] .
4.9.
Spruyt erkent dat is overeengekomen dat de kosten voor transport van de woning voor haar rekening komen. Dat [eiser 1] op eigen initiatief tegen hogere kosten een ander bedrijf heeft ingeschakeld om het transport te verzorgen, kan volgens Spruyt niet voor haar rekening komen. Spruyt heeft dan ook uitsluitend de door haar geaccepteerde offerte van Amstel en Y (€ 4.840,-) meegenomen bij de berekening van het eindsaldo (zie rov. 2.11), aldus steeds Spruyt.
4.10.
Tussen partijen bestond overeenstemming over de kosten van het transport die voor rekening van Spruyt zouden komen: € 4.840,-. Dat brengt met zich dat [eiser 1] met Spruyt in overleg diende te treden voor het geval het transport door een ander bedrijf en tegen hogere kosten wilde laten verzorgen. Uit het e-mailbericht 26 januari 2021 van [eiser 1] aan Spruyt blijkt dat Spruyt door [eiser 1] is geïnformeerd over de beslissing om het transport te laten verzorgen door PK Waterbouw en niet door Amstel en Y. Uit die e-mail blijkt niet dat [eiser 1] daarbij ook is geïnformeerd over de hogere kosten die met de keuze voor PK Waterbouw gepaard gingen. Dat Spruyt op een ander moment daarover door [eiser 1] is geïnformeerd is niet gesteld of gebleken, laat staan dat Spruyt met hogere kosten heeft ingestemd. Dit leidt tot de conclusie dat [eiser 1] uitsluitend aanspraak heeft op vergoeding van een bedrag van € 4.840,- aan transportkosten.
Bijlbrief
4.11.
Tot slot stelt [eiser 1] dat Spruyt moet overgaan tot afgifte van de bijlbrief. Spruyt betwist verplicht te zijn tot afgifte van de bijlbrief en stelt daartoe de verplichting tot afgifte rechtsgeldig te hebben opgeschort, omdat [eiser 1] financiële verplichtingen jegens Spruyt (nog) niet is nagekomen.
4.12.
In beginsel heeft Spruyt de verplichting om over te gaan tot afgifte van de bijlbrief. Spruyt is daartoe verplicht zodra is vastgesteld of [eiser 1] nog een betalingsverplichting heeft en hij aan die eventuele verplichting heeft voldaan.
in reconventie
De vordering tot betaling van de factuur van € 20.000,-
4.13.
Hiervoor is (in conventie) al overwogen dat het beroep van Spruyt op opschorting van zijn verplichting tot betaling van de factuur gegrond is en dat het factuurbedrag zal worden verrekend met de vordering van [eiser 1] op Spruyt.
De vordering tot betaling van € 3.197,75
4.14.
Deze vordering van Spruyt is gebaseerd op het overzicht meer- en minderwerk (zie rov. 2.10, overgelegd als productie 2 bij antwoord/eis). Volgens dat overzicht dient [eiser 1] bovenop de aanneemsom per saldo nog € 4.197,75 te betalen. In dat overzicht is naast meer- en minderwerk ook verdisconteerd € 3.000,- als vergoeding voor de fout die Spruyt heeft gemaakt bij het aanbrengen van de gevelbekleding en € 4.840,- als vergoeding voor de transportkosten van de waterwoning. Omdat Spruyt in reconventie geen betaling vordert van € 4.197,75 maar van € 3.197,75 wordt het ervoor gehouden dat Spruyt zelf ook van mening is dat zij € 1.000,- verschuldigd is wegens een gebrek aan de rozetten/tegelwerk waarvan in de processtukken melding wordt gemaakt.
4.15.
[eiser 1] betwist niet de verschuldigdheid van de kosten van het meerwerk van [naam] (€ 1.139,82) en de kosten voor schilderwerk/herstel beschadigde vloerplinten
(€ 305,-), in totaal dus € 1.444,82.
4.16.
De andere kosten die op het overzicht meer- en minderwerk door Spruyt aan [eiser 1] in rekening worden gebracht – het betreft een totaalbedrag van € 10.992,93 – zijn afzonderlijk en gemotiveerd door [eiser 1] weersproken en betwist. Spruyt heeft dit deel van zijn vordering vervolgens bij de mondelinge behandeling niet van een afdoende toelichting voorzien en heeft hetgeen [eiser 1] daartegen naar voren heeft gebracht dus niet weersproken of weerlegd. Om die reden zijn die kosten die door Spruyt aan [eiser 1] in rekening worden gebracht niet toewijsbaar.
De vordering tot betaling van € 5.860,50
4.17.
Spruyt vordert in reconventie een verklaring voor recht dat de afspraak tussen partijen over vervanging van de PVC-vloer is vernietigd door Spruyt, althans dat deze afspraak moet worden vernietigd. Spruyt stelt daartoe dat [eiser 1] haar in de veronderstelling heeft gebracht dat dat vervanging van de vloer noodzakelijk was omdat herstel van de beschadigingen niet mogelijk was. Achteraf is echter volgens Spruyt gebleken dat [eiser 1] de vloer niet heeft vervangen. Bovendien stelt Spruyt dat de beschadigde vloer tegen lage kosten hersteld kan worden. De afspraak over de schade aan de vloer op basis van vervangingskosten is daarom onder invloed van dwaling tot stand gekomen en vernietigbaar, aldus Spruyt.
4.18.
[eiser 1] betwist dat de afspraak over de compensatie voor de schade aan de vloer onder invloed van dwaling tot stand is gekomen.
4.19.
Tussen partijen staat vast dat de PVC-vloer in de woning is beschadigd gedurende de uitvoering van de werkzaamheden. Ook staat vast dat Spruyt daarom € 6.768,- heeft vergoed aan [eiser 1] door middel van verrekening met een termijn van de aanneemsom. Verder staat vast dat Spruyt er daarbij van uitging dat de vloer moest worden vervangen. De rechtbank overweegt als volgt. [eiser 1] heeft destijds een offerte opgevraagd voor het herstel van de vloer en deze offerte voorgelegd aan Spruyt. Uit e-mailcorrespondentie blijkt dat Spruyt aangeeft na inzage van de offerte nog inhoudelijke vragen te hebben over de offerte (zie 2.5). Uit niets blijkt echter dat Spruyt vervolgens daadwerkelijk vragen heeft gesteld over de offerte. Integendeel, partijen zijn overgegaan tot verrekening. Onder die omstandigheden kan niet gesproken worden van een verschoonbare dwaling. Dit leidt tot de conclusie dat de gevorderde verklaring voor recht in reconventie tot vernietiging van de afspraak met betrekking tot de vergoeding van de schade aan de vloer zal worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.20.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot het volgende:
[eiser 1] heeft aanspraak op:
- vervangende schadevergoeding op basis van het VEH-rapport, vast te stellen nadat partijen daarover aktes hebben genomen;
- € 4.840,-, transportkosten van de waterwoning;
- € 3.000,-, vergoeding voor de verkeerde gevelbeplating;
- € 1.000,-, vergoeding in verband met rozetten/tegelwerk;
- € 400,-, verrekening commissie leveranciers (zie overzicht meer/minderwerk, productie 2 bij antwoord/eis;
Spruyt heeft aanspraak op:
- € 20.000,-, factuur laatste termijn aanneemsom;
- € 1.444,82, meer/minderwerk;
4.21.
De stelling van Spruyt dat [eiser 1] (een) bewijsstuk(ken) heeft vervalst, brengt geen verandering in het voorgaande.
4.22.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 29 november 2023voor het nemen van een akte door [eiser 1] , waarna Spruyt gelegenheid zal worden gegeven een antwoordakte te nemen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.