ECLI:NL:RBAMS:2023:8898

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
C/13/722089 HA ZA 22-675
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verschuldigdheid van earn outvergoeding en verstrekking van informatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil over de verschuldigdheid van een earn-outvergoeding in het kader van een koopovereenkomst tussen Groendus Holding en de aandeelhouders van RTE Groep. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S.L. Boersen, vordert dat Groendus Holding, nu NPM Investments XVII B.V., wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.026.160, vermeerderd met rente en kosten. De eiser stelt dat de earn-outvergoeding verschuldigd is omdat de voorwaarden voor de uitbetaling zijn vervuld, terwijl Groendus Holding dit betwist en stelt dat de earn-out niet is behaald. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 28 juni 2023 vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de definitie van de 'Installed Base' en de 'Profitability Requirement' die van invloed zijn op de berekening van de earn-out. De rechtbank heeft besloten dat een deskundige moet worden benoemd om te onderzoeken welke projecten tot de Installed Base behoren en of deze voldoen aan de Profitability Requirement. Daarnaast is er een incidentele vordering van de eiser om informatie te verkrijgen die nodig is om de omvang van de Installed Base vast te stellen. De rechtbank heeft de behandeling van deze incidentele vordering aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het deskundigenonderzoek. De zaak zal opnieuw worden behandeld op 26 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/722089 / HA ZA 22-675
Vonnis van 28 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] , gemeente Zeist,
eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident,
advocaat mr. S.L. Boersen te Amsterdam
tegen

1.NPM INVESTMENTS XVII B.V. (voorheen Groendus Holding B.V.),

te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
2.
GROENDUS GROEP B.V.,
te Utrecht,
verweerster in het incident,
3.
RTE GROEP B.V.,
te Utrecht,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. G.J.R. Kalsbeek te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Groendus c.s. genoemd worden. Groendus c.s. zullen hierna ieder afzonderlijk Groendus Holding, Groendus Groep en RTE Groep genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 augustus 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord inzake incidentele vordering tot overlegging van bescheiden, tevens houdende incident van gedaagde sub 1 tot het verkrijgen van afschrift van de bevestigingen van de volmacht van eiser;
  • de akte uitlating op verzoek van eiser tot afhandeling incidenten gelijk met de hoofdzaak van Groendus c.s.;
  • het e-mailbericht van 31 oktober 2022 van de griffier;
  • de akte overlegging bevestiging van volmacht van [eiser] , met productie;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 11 januari 2023;
  • de akte overlegging producties, tevens houdende bewijsaanbod van [eiser] , met producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 april 2023;
  • de reactie op het proces-verbaal aan de zijde van [eiser] van 9 mei 2023;
  • de brief naar aanleiding van de reactie op het proces-verbaal aan de zijde van Groendus c.s. van 11 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
RTE Groep richt zich onder meer op de ontwikkeling van zonnecentrales in Nederland. RTE Groep is opgericht door [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [eiser] .
2.2.
Groendus Holding is een investeringsvehikel van NPM Capital N.V. (hierna: NPM Capital). Groendus Groep is een dochtermaatschappij van Groendus Holding en een zustermaatschappij van RTE Groep.
2.3.
Op 20 juni 2019 is een koopovereenkomst (‘Share Purchase Agreement’, hierna: SPA) tot stand gekomen tussen Groendus Holding en de aandeelhouders van RTE Groep (hierna ook: de Sellers), waarbij deze aandeelhouders alle aandelen in RTE Groep aan Groendus Holding hebben verkocht. De aandelen zijn diezelfde dag aan Groendus Holding overgedragen.
2.4.
In de SPA is bepaald dat Groendus Holding aan de Sellers voor de aandelen een vaste koopprijs betaalt van € 16 miljoen. Dit bedrag is betaald bij de overdracht van de aandelen. De SPA bepaalt verder dat in aanvulling op de vaste koopprijs de Sellers gerechtigd kunnen worden tot een zogeheten ‘earn outvergoeding’ van maximaal € 9 miljoen indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in Schedule 3 bij de SPA.
2.5.
Schedule 3 definieert vier ‘earn-outs’: (i) Earn-out 1, (ii) Catch-up Earn-out, (iii) Earn-out 2, en (iv) SDE earn out. Earn-out 1 en de Catch-up Earn-out bedragen samen maximaal € 5 miljoen, Earn-out 2 bedraagt maximaal 3,2 miljoen en de SDE earn-out bedraagt maximaal € 800.000. De criteria voor de SDE earn-out zijn in 2020 bereikt en deze earn-out is uitgekeerd aan de Sellers. De Earn-out 1, de Catch-up Earn-out en de Earn-out 2 worden hierna tezamen ook aangeduid als de Earn-out.
2.6.
Schedule 3 bepaalt dat de Sellers aanspraak hebben op de Earn-out indien, kort gezegd, zonnecentrales die aan bepaalde voorwaarden voldoen (de ‘Installed Base’) op bepaalde meetmomenten een bepaald minimum aan Mega Wattpiek (MWp) hebben bereikt en voldoen aan een voorwaarde voor winstgevendheid (‘Profitability Requirement’).
2.7.
Artikel 1.2 van Schedule 3 geeft de volgende definitie van Installed Base:
Installed Basemeans a photo-voltaic (PV) solar system:
(a) which is in operation; or
(b) with respect to which (i) a SDE subsidy has been granted, (ii) an agreement has been signed with the customer, (iii) a turnkey installation and service agreement has been signed and (iv) the photo-voltaic (PV) solar system is under construction.
2.8.
Artikel 1.3 van Schedule 3 geeft de volgende definitie van Profitability Requirement:
Profitability Requirementmeans that the relevant project may reasonably be expected to achieve an unlevered IPR of 6% or more over the 20-year lifetime of such project taking into account the acquisition price of the relevant project, as calculated by example in the model attached as Part III of the Schedule 3 (Earn-out).
2.9.
Artikel 20. 9 van de SPA bepaalt het volgende:
This Agreement can only be amended, if such amendment is in writing and signed by all Parties.
2.10.
[naam 1] was op het moment van de overname door Groendus Holding bestuurder van RTE Groep (CEO). Na de overname is hij in deze positie aangebleven. Hij werd per 21 juni 2019 tevens bestuurder van Groendus Holding. [eiser] is na de overname aangebleven als consultant van RTE Groep.
2.11.
Eind december 2019 heeft de raad van commissarissen van Groendus Holding [naam 1] verzocht zijn functie als bestuurder van Groendus Holding en van RTE Groep neer te leggen. Hierop heeft overleg plaats gevonden tussen NPM Capital enerzijds en [naam 1] en [eiser] anderzijds. Dit overleg heeft geresulteerd in een ‘Hoofdlijnen van akkoord tussen NPM en RS/LF’ van 28 januari 2020. Als gevolg van de hierin gemaakte afspraken is [naam 1] per 26 februari 2020 afgetreden als bestuurder van Groendus Holding en per 30 juni 2020 als bestuurder van RTE Groep, en is [eiser] in de periode vanaf 26 februari 2020 tot 30 juni 2020 bestuurder van RTE Groep geweest. In het document van 28 januari 2020 is verder vastgelegd dat nadere afspraken zouden worden gemaakt over de earn-outregeling, als opgenomen in de SPA.
2.12.
In een verklaring van Groendus Holding van 17 april 2020, gericht aan de Sellers, is onder meer het volgende opgenomen:
(…) In het licht van het voorgaande bevestigen wij hierbij onderstaande (nieuwe en, vanuit het oogpunt van de verkopers, verbeterde) afspraken ten aanzien van de (toekenning en betaling) van de earn-out betalingen, zoals opgenomen in Schedule 3 van de koopovereenkomst d.d. 20 juni 2019 gesloten tussen NPM XVII en verkopers met betrekking tot RTE Group.
A. De onderneming van RTE Group blijft zich primair richten op het vergroten van de “Installed Base”.
B. De doelstelling van NPM XVII is en blijft, dat er in 2023 in totaal 1GWp Installed Base dient te zijn gerealiseerd. Er zullen geen beleidswijzigingen ten aanzien van RTE Group worden doorgevoerd, waarvan in redelijkheid voorzienbaar is dat deze de ontwikkeling en realisatie van de Installed Base zullen vertragen, totdat een Installed Base van tenminste 188MWp is bereikt.
C. NPM XVII zal acquisities kunnen blijven effectueren, die zullen bijdragen aan uitbreiding van de Installed Base. (…) Ondersteuning bij acquisities door medewerkers van RTE Group behoeft in 2020 de goedkeuring van de directie van RTE Group, welke goedkeuring niet op onredelijke gronden zal worden onthouden en waarbij de directie wordt geacht de Installed Base als prioriteit te zien.
(…)
In deze verklaring zijn verder onder meer de termijnen voor het behalen van de Earn-out verlengd tot 1 juli 2021 en is de drempel voor Earn-out 2 verlaagd van 150,4 MWP naar 128 MWp. Aan het slot van de verklaring is het volgende opgenomen:
De overige voorwaarden zoals opgenomen in Schedule 3 van de Koopovereenkomst blijven onverminderd van toepassing.
2.13.
In de periode tussen eind april en eind juni 2020 is tussen [eiser] en [naam 2] van NPM Capital gecorrespondeerd over onder meer de definitie van de Installed Base. Op 21 juni 2020 stuurde [eiser] een e-mail aan [naam 3] (destijds bestuurder van Groendus Holding en RTE Groep) met kopie aan [naam 4] (destijds bestuurder van Groendus Holding), [naam 5] (destijds commissaris van Groendus Holding) en [naam 2] . In deze e-mail is onder meer het volgende vermeld:
(…) Onderstaand de tussen NPM ( [naam 5], toev. rechtbank]
en [naam 2], toev. rechtbank]
) en mij gemaakte afspraken t.b.v. voormalig aandeelhouders van RTE Groep:wat wordt wel/niet tot de installed base gerekendTen behoeve van de earn out wordt de volgende definitie van installed base gehanteerd: (…)
De afspraak is dat tot de installed base (IB) wordt gerekend:100%van
a. Alle projecten die door RTE reeds waren gerealiseerd op het moment dat NPM aandeelhouder werd.
b. Alle projecten waarvoor: een SDE beschikking is verworven (of overdracht is overeengekomen), een overeenkomst met een klant is overeengekomen en een TKS overeenkomst is ondertekend.
c. Alle projecten van de bestaande 4 VoF’s.
d. Alle projecten van de JV met Adamant
e. Alle projecten gekocht van derden waarbij, rekening houdend met de acquisitiesom (incl koopsom), er sprake is van een unlevered project return > 6% conform het standaard exploitatiemodel en op voorwaarde dat deze projecten uit de eigen Cash Flow van de onderneming worden betaald (geen extra eigen vermogen wordt aangetrokken).
De afspraak is duidelijk dat projecten die zijn verworven via acquisities van ondernemingen en waarbij die acquisities worden gefinancierd door uitgifte van aandelen (bijv. Greenspread en Solaris Industria) wordenniettot de IB gerekend. Ten behoeve van de integratie gelden een aantal bijzondere afspraken:(…)
● Indien in 2020 sinds de acquisitie nieuwe SDE aanvragen (voor de eerste keer aangevraagd) door de overgenomen organisatie waren of worden verzorgd maar de verdere afwikkeling (contractconversie, financiering, realisatie, O&M) deels of geheel door RTE wordt opgepakt dan vallen deze projecten voor66,7%onder de installed base definitie volgens de earn-out regeling.
(…)
● Ter voorkoming van misverstanden: projecten die gezamenlijk worden geacquireerd zullen voor 100% tot de installed base definitie volgens de earn-out regeling gerekend (bijv projecten zoals Corum en Makro)
● Indien in 2021 SDE aanvragen door de overgenomen organisatie worden verzorgd en de verdere afwikkeling (contractconversie, financiering en realisatie) deels of geheel door RTE wordt opgepakt dan vallen deze projecten voor75%onder de installed base definitie volgens de earn-out regeling.
● SDEs die binnengehaald werden via het partnertraject van Solaris in 2021 en die door RTE tot installed base worden geconverteerd zullen voor slechts50%meetellen in de installed base definitie van de earn-out.
(…)
2.14.
[eiser] heeft op 28 oktober 2021 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor en afschrift van bescheiden, gericht tegen Groendus Holding. Groendus Holding heeft zich tegen deze verzoeken verweerd en een zelfstandig verzoek gedaan tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht. Bij beschikking van 17 maart 2022 heeft deze rechtbank alle verzoeken afgewezen.
2.15.
Groendus Holding heeft in mei 2022 de Groendus groep (waartoe onder meer RTE Groep behoort) verkocht. Na de verkoop heeft zij haar naam gewijzigd in NPM Investments XVII B.V.
2.16.
Alle aandeelhouders van RTE Groep, op drie na, hebben [eiser] gevolmachtigd om namens hen de vorderingen in deze procedure in te stellen. De bedoelde drie aandeelhouders hadden ieder een belang van 0.74% in RTE Groep (gezamenlijk dus 2,22%). Wanneer de rechtbank hierna spreekt over de Sellers bedoelt zij waar nodig de verkopende aandeelhouders van RTE Groep die aan [eiser] een volmacht hebben verstrekt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
- i
n het incident:Groendus c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na het vonnis aan zijn advocaat afschriften te verstrekken van verschillende door [eiser] nader aangeduide bescheiden op straffe van een dwangsom;
-
in de hoofdzaak: Groendus te veroordelen tot betaling van € 8.026.160, vermeerderd met wettelijke handelsrente althans wettelijke rente vanaf 31 juli 2021, en buitengerechtelijke incassokosten;
-
in het incident en in de hoofdzaak: Groendus te veroordelen in de proceskosten, met nakosten en rente en het vonnis zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser] legt, kort weergegeven, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Hij meent dat de Sellers aanspraak hebben op betaling van het volledige bedrag van de Earn-out. De partijen bij de SPA zijn in het voorjaar van 2020 een gewijzigde definitie van de Installed Base overeengekomen en daarbij is de Profitability Requirement vrijwel geheel losgelaten. De verschuldigdheid van de Earn-out is daarom vooral afhankelijk van de omvang van de Installed Base. Bij gebrek aan informatie kunnen de Sellers echter niet precies berekenen wat de omvang van de Installed Base was op 1 juli 2021. Op die datum was de Installed Base volgens [eiser] ten minste 136,1 MWp, waardoor Groendus Holding minimaal € 5,4 miljoen aan Earn-out betalingen aan de Sellers verschuldigd is. Voor zover de drempelwaarde van de Installed Base die nodig is voor het volledige bedrag van de Earn-out (188MWp) niet is behaald, is dit te wijten aan Groendus Holding. Deze heeft zich niet gehouden aan de verplichting ervoor te zorgen dat RTE Groep zich primair blijft richten op het vergroten van de Installed Base en geen beleidswijzigingen door te voeren die daaraan in de weg staan. Indien zij dat wel had gedaan, dan was de drempelwaarde van 188 MWp zeker gehaald. Groendus Holding is aansprakelijk voor de schade die de Sellers als gevolg hiervan hebben geleden. De vordering van [eiser] in de hoofdzaak is gebaseerd op nakoming van de Earn-outbepaling dan wel schadevergoeding, voor het maximale bedrag aan Earn-out waarop de Sellers nog aanspraak konden maken (€ 8,2 miljoen). Omdat [eiser] geen volmacht heeft van drie Sellers, met een totaalbelang van 2,22%, vordert hij 97,8% van € 8,2 miljoen (= € 8.026.160). De vordering in het incident is erop gericht om informatie te verkrijgen die nodig is om de exacte Installed Base per 1 juli 2021 te bepalen. Deze vordering is er verder op gericht informatie te verkrijgen waarmee [eiser] zijn stelling dat Groendus Holding zich niet heeft gehouden aan de verplichting ervoor te zorgen dat RTE Groep zich primair blijft richten op het vergroten van de Installed Base en geen beleidswijzigingen door te voeren die daaraan in de weg staan, nader kan onderbouwen. Groendus Holding is op grond van de SPA, en Schedule 3 in het bijzonder, en anders op grond van artikel 843a Rv, verplicht om deze informatie aan [eiser] ter beschikking te stellen. Voor zover informatie zich bij Groendus Groep of RTE Groep bevindt, beroept [eiser] zich op artikel 843a Rv.
3.3.
Groendus c.s. voeren verweer, zowel in de hoofdzaak als in het incident.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak:
4.1.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de hoofdzaak te behandelen. [eiser] baseert zijn vordering in de hoofdzaak zowel op nakoming door betaling van verschuldigde Earn-out als op vergoeding van schade wegens schending door Groendus Holding van contractuele en wettelijke plichten. De rechtbank zal eerst de vordering gebaseerd op nakoming beoordelen.
Profitability Requirement (nagenoeg) losgelaten?
4.2.
Volgens [eiser] hoeft bij de beoordeling van de Installed Base die meetelt voor de berekening van de Earn-out niet getoetst te worden of een bepaald project voldoet aan de Profitability Requirement opgenomen in Schedule 3 bij de SPA, omdat de partijen bij de SPA dit vereiste nagenoeg hebben losgelaten toen zij in het voorjaar van 2020 een gewijzigde definitie van de Installed Base overeenkwamen. De Profitability Requirement zou volgens [eiser] alleen nog gelden voor projecten uit categorie (e) in de e-mail van [eiser] van 21 juni 2020, kort gezegd projecten gekocht van derden.
4.3.
Groendus Holding heeft gemotiveerd betwist dat de partijen bij de SPA in het voorjaar van 2020 zijn overeengekomen de Profitability Requirement nagenoeg los te laten. Volgens Groendus Holding moet voor de berekening van de Earn-out eerst vastgesteld worden of een project behoort tot de Installed Base. Indien dat het geval is, moet vervolgens beoordeeld worden of het project voldoet aan de Profitability Requirement. Pas als dat zo is, telt het project mee voor de berekening van de Earn-out. De nadere afspraken die de partijen bij de SPA in het voorjaar van 2020 hebben gemaakt, zien volgens Groendus Holding alleen op het eerste punt, de definitie en berekening van de Installed Base.
4.4.
Omdat [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van de nadere afspraken in het voorjaar van 2020 draagt hij op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en (gelet op de gemotiveerde betwisting door Groendus Holding) de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de partijen bij de SPA deze nadere afspraken hebben gemaakt.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de partijen bij de SPA deze nadere afspraken hebben gemaakt. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
4.6.
Tussen partijen staat vast dat met de verklaring van Groendus Holding van 17 april 2020 (zie rov. 2.12) de afspraken uit de SPA over de Earn-out op een aantal punten zijn gewijzigd. In deze verklaring is geen wijziging opgenomen over het (nagenoeg) loslaten van de Profitability Requirement. [eiser] heeft dat overigens ook niet gesteld. Tussen partijen staat verder vast dat op 28 april 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [eiser] en vertegenwoordigers van NPM Capital. Vervolgens is tussen [eiser] en deze vertegenwoordigers een aantal e-mails gewisseld en is overeenstemming bereikt over de afspraken die [eiser] heeft verwoord in zijn e-mail aan [naam 3] van 21 juni 2020 (zie rov. 2.13).
4.7.
Deze afspraken houden een (verdere) wijziging in van Schedule 3 bij de SPA, die partijen ieder anders uitleggen. Bij de uitleg van deze afspraken komt het aan op de zin die de partijen bij de SPA in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.8.
Wanneer de gewijzigde afspraken aan de hand van deze maatstaf worden uitgelegd, leidt dit tot het oordeel dat de partijen bij de SPA niet zijn overeengekomen Schedule 3 te wijzigen in de zin dat de Profitability Requirement nagenoeg is losgelaten. De tekst van de e-mail geeft geen steun voor dit standpunt. Uit deze tekst volgt dat de gewijzigde afspraken betrekking hadden op de vraag welke projecten tot de Installed Base zouden behoren. De eerste zin van de e-mail spreekt boekdelen: het gaat om “
gemaakte afspraken t.b.v. voormalig aandeelhouders van RTE Groep:wat wordt wel/niet tot de installed base gerekend[opmaak in origineel, rechtbank]”. In de daarop volgende zin wordt vermeld welke definitie van Installed Base ten behoeve van de Earn-out zal worden gehanteerd. De enkele omstandigheid dat de Profitability Requirement niet wordt vermeld in de nieuwe definitie van Installed Base is op zichzelf geen aanwijzing dat dit vereiste is komen te vervallen. In de oorspronkelijke definitie van Installed Base in Schedule 3 wordt immers de Profitability Requirement ook niet vermeld. De e-mail van 21 juni 2020 vermeldt nergens dat, in afwijking van Schedule 3, is overeengekomen dat zodra een project tot de Installed Base volgens de nieuwe definitie behoort, daarmee gegeven is dat ook aan de Profitability Requirement is voldaan. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de e-mail alleen voor categorie (e) verwijst naar een “
unlevered project return > 6%”. Groendus Holding heeft hieruit niet hoeven begrijpen dat het voor haar belangrijke vereiste dat een project uit de Installed Base moet voldoen aan de Profitability Requirement om mee te tellen voor de Earn-out, voor de overige categorieën ((a) – (d)) zou zijn losgelaten.
4.9.
[eiser] heeft verder nog betoogd dat tijdens de gesprekken in het voorjaar van 2020 mondeling zou zijn besproken dat de partijen bij de SPA de Profitability Requirement wilden loslaten. Hij stelt dat hij daarom erop mocht vertrouwen dat dit vereiste niet langer gold. Groendus Holding heeft dit gemotiveerd weersproken en erop gewezen dat het dan voor de hand had gelegen om dit met zoveel woorden in de gewijzigde tekst tot uitdrukking te brengen. Groendus Holding voert aan dat zij in de verklaring van 17 april 2020 juist heeft vermeld dat de overige voorwaarden van Schedule 3 van de SPA onverminderd van toepassing blijven en dat artikel 20.9 van de SPA bovendien bepaalt dat wijzigingen schriftelijk moeten worden overeengekomen.
4.10.
De rechtbank volgt Groendus Holding in haar standpunt en hecht daarbij, in aanvulling op de door Groendus Holding genoemde omstandigheden, ook belang aan het feit dat partijen tijdens de totstandkoming van de gewijzigde bepaling steeds over en weer schriftelijk wijzigingen hebben voorgesteld. De rechtbank weegt verder mee dat het gaat om een wijziging van een essentiële bepaling – namelijk: de koopprijsbepaling – van een uitvoerige en gedetailleerde schriftelijke overeenkomst (de SPA), waarin een zakelijke transactie is vastgelegd na een onderhandelingsproces tussen partijen die ieder professioneel ervaren waren met het sluiten van zakelijke overeenkomsten. Als de rechtbank daarbij bovendien de aanzienlijke geldelijke belangen betrekt die met de gevolgen van een bepaalde uitleg van de gewijzigde bepaling gepaard gaan, is de enkele stelling van [eiser] dat hij gerechtvaardigd op de door hem gestelde uitleg mocht vertrouwen omdat partijen ook mondeling bepaalde wijzigingen zouden hebben besproken, onvoldoende. Het had op de weg van [eiser] gelegen om toe te lichten dat (en waarom) het Groendus Holding kenbaar was dat [eiser] dit zo begreep, ondanks het ontbreken van een schriftelijke bevestiging van deze gestelde mondelinge afspraken en ondanks de verklaring dat “
de overige voorwaarden van Schedule 3 van de SPA onverminderd van toepassing blijven”. [eiser] heeft deze toelichting niet gegeven. De rechtbank verbindt aan dit alles het gevolg dat hij ook niet tot het bewijs van deze stelling wordt toegelaten.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de volgende stappen moeten worden gezet om te bepalen of, en zo ja in hoeverre, de Sellers aanspraak hebben op een Earn-outvergoeding. Als eerste moet worden bepaald welke projecten behoren tot de Installed Base en voor welk aandeel deze projecten meetellen. Dit dient te gebeuren op basis van de gewijzigde afspraken zoals vastgelegd in de e-mail van [eiser] aan [naam 3] van 21 juni 2020. Uit de verklaring van 17 april 2020 volgt dat hiervoor een peildatum van 1 juli 2021 moet worden gehanteerd. Vervolgens dient voor ieder project dat tot de Installed Base behoort, te worden bepaald of voldaan is aan de Profitability Requirement. Tot slot moet dan worden bekeken in hoeverre de drempels genoemd in de verklaring van 17 april 2023 zijn gehaald en dient, met in achtneming van die drempels, aan de hand van Schedule 3 te worden berekend op welk bedrag aan Earn-outvergoeding de Sellers recht hebben.
4.12.
Groendus Holding heeft aangevoerd dat de hiervoor beschreven exercitie achterwege kan blijven omdat de twee grootste projecten uit de Installed Base, te weten: Zon op Bavelse Berg (hierna: ZOBB) en Voestalpine, niet zouden voldoen aan de Profitability Requirement. Volgens Groendus Holding kunnen zonder deze projecten de drempels voor de Earn-out niet gehaald worden. [eiser] heeft dit laatste niet gemotiveerd betwist. De rechtbank zal hierna daarom eerst beoordelen of de projecten ZOBB en Voestalpine voldoen aan de Profitability Requirement.
De projecten ZOBB en Voestalpine: voldaan aan Profitability Requirement?
4.13.
[eiser] beroept zich op de rechtsgevolgen van het feit dat een project behoort tot de Installed Base en voldoet aan de Profitability Requirement. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op hem de stelplicht en (bij voldoende gemotiveerde betwisting door Groendus Holding) de bewijslast van dit feit. Ten aanzien van de projecten ZOBB en Voestalpine heeft Groendus Holding niet betwist dat zij behoren tot de Installed Base. Partijen hebben wel gedebatteerd over de vraag of deze projecten voldoen aan de Profitability Requirement.
4.14.
[eiser] heeft onder verwijzing naar een rapport van Talanton Valuation (hierna: Talanton) toegelicht dat beide projecten voldoen aan de Profitability Requirement. Volgens [eiser] heeft Talanton aan de hand van het model beschreven in Schedule 3 (ook wel ‘het SPA model’ genoemd) berekend dat beide projecten een
unlevered IPRhebben van meer dan 6% zoals vereist volgens de Profitability Requirement, te weten 6,6% (ZOBB) en 7,1%. Talanton rondt beide getallen af op 7%.
4.15.
Groendus Holding heeft een aantal bezwaren tegen het rapport van Talanton naar voren gebracht. Als eerste heeft Groendus Holding aangevoerd dat dit rapport er ten onrechte vanuit gaat dat het te behalen rendement moet worden afgerond op een heel getal. Dit is geen steekhoudende betwisting van het rapport van Talanton. Uit dit rapport blijkt namelijk dat ook zonder afronding de berekende
unlevered IPRvan beide projecten boven de vereiste 6% ligt. Groendus Holding heeft verder aangevoerd dat informatie die aan Talanton is verstrekt (opgesomd in bijlage 7 bij het rapport), niet bij het rapport was gevoegd. Groendus Holding heeft echter niet gesteld of, en zo ja waarom, de conclusies van Talanton hierdoor niet betrouwbaar of niet controleerbaar zouden zijn. De rechtbank gaat daarom ook aan dit bezwaar voorbij. Groendus Holding heeft daarnaast aangevoerd dat Talanton niet onpartijdig zou zijn omdat zij door [eiser] is ingeschakeld. Op zich is juist dat Talanton geen onafhankelijk deskundige is in de zin van artikel 194 Rv, maar die omstandigheid ontneemt niet de vrije bewijskracht die aan dit rapport toekomt en doet niet af aan de deskundigheid van Talanton. Ook dit is dus geen gemotiveerde betwisting van het rapport van Talanton.
4.16.
Groendus Holding heeft verder verwezen naar een rapport van Pricewaterhouse Coopers Advisory (hierna: PwC) dat in haar opdracht is opgesteld. In dit rapport komt PwC tot de conclusie dat de projecten ZOBB en Voestalpine een
unlevered IPRvan minder dan 6% zouden hebben, waardoor zij niet aan de Profitability Requirement zouden voldoen. De rechtbank acht het rapport van PwC geen voldoende gemotiveerde betwisting van de bevindingen van Talanton. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
4.17.
Het rapport van PwC is eerder opgesteld dan het rapport van Talanton. Het rapport van PwC bevat dus geen commentaar of kritiek op het rapport van Talanton, terwijl het rapport van Talanton wel ingaat op het rapport van PwC. Het rapport van PwC kan op zichzelf daarom niet als een gemotiveerde betwisting van het rapport van Talanton worden aangemerkt. Groendus Holding zal moeten motiveren waarom het rapport van PwC de door [eiser] ingenomen stellingen op basis van het nadien verschenen Talanton rapport voldoende bestrijdt. Daar is zij niet in geslaagd.
4.18.
Partijen hebben over het project ZOBB nog gedebatteerd over de vraag van welke gegevens gebruik gemaakt moet worden bij de berekening van het rendement ten behoeve van de Profitability Requirement. [eiser] heeft onbetwist aangevoerd dat het rapport van PwC voor het project ZOBB gebruik maakt van de gegevens uit het zogeheten Rebel-model. Dit is gebeurd op verzoek van Groendus Holding (“[Groendus]
requested PwC to prepare a calculation of IRR, based on the SPA model, taking the input that was used in the Rebel Model as a starting point.”). Het Rebel-model is een financieel model dat is opgesteld door een externe partij (Rebel) en dat is gebruikt ten behoeve van externe projectfinanciers van het project ZOBB. [eiser] heeft toegelicht dat de gegevens die zijn gebruikt in dit Rebel-model zijn geselecteerd op basis van keuzes en afwegingen die zijn afgestemd op het doel van dat model, te weten het verkrijgen van externe financiering. Hij heeft voorts gewezen op de toelichting van Talanton dat deze gegevens niet gebruikt kunnen worden voor het SPA-model omdat dan sprake is van zogeheten ‘modelcontaminatie’, die leidt tot nietszeggende uitkomsten. Groendus Holding heeft in dit licht onvoldoende gemotiveerd toegelicht waarom PwC niettemin met gebruik van de gegevens uit het Rebel-model kon komen tot een betrouwbare berekening van het rendement van het ZOBB project.
4.19.
Groendus Holding heeft tijdens de mondelinge behandeling ten slotte nog aangevoerd dat de berekening van het rendement van het project ZOBB door Talanton onjuist is omdat Talanton rekening heeft gehouden met een zogeheten ‘
energy price premium’. Dit had volgens Groendus Holding niet gemogen omdat een dergelijke inkomstenstroom niet is vermeld in het voorbeeld dat is opgenomen in Part III van Schedule 3 bij de SPA. Dit betreft een voorbeeld-berekening uitgevoerd voor het project Westhoeve vastgoed in Ouddorp. De rechtbank volgt Groendus Holding hierin niet. In Schedule 3 bij de SPA is de Profitability Requirement, kort gezegd, gedefinieerd als het rendement van een project dat redelijkerwijs kan worden verwacht. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat vanwege de bijzondere kenmerken van het project ZOBB de
energy price premiumeen redelijkerwijs te verwachten inkomstenstroom van dat project was en daarom mocht worden meegenomen. Groendus Holding heeft dit niet gemotiveerd weersproken. De omstandigheid dat bij het project Westhoeve, dat als voorbeeld is gebruikt bij Schedule 3, een dergelijke inkomstenstroom niet werd verwacht, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zo’n inkomstenstroom niet mag worden meegenomen bij de berekening van de Profitability Requirement in een geval deze redelijkerwijs wel mocht worden verwacht.
4.20.
De conclusie uit dit alles is dat er in deze procedure van moet worden uitgegaan dat de projecten ZOBB en Voestalpine voldoen aan de Profitability Requirement en dus meetellen voor de berekening van de Earn-out.
Vervolg
4.21.
Zoals hiervoor overwogen rust op [eiser] de stelplicht en (bij voldoende gemotiveerde betwisting) de bewijslast van het feit dat een project behoort tot de Installed Base, voldoet aan de Profitability Requirement en daarom meetelt voor de berekening van de Earn-out (hierna: de relevante Installed Base).
4.22.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de projecten ZOBB en Voestalpine behoren tot de relevante Installed Base. De gezamenlijke capaciteit van deze projecten bedraagt 48,9 MWp. De drempelwaarde om in aanmerking te komen voor een betaling onder de Earn-out bedraagt volgens Schedule 3 bij de SPA 102 MWp. Met de vaststelling dat de projecten ZOBB en Voestalpine behoren tot de relevante Installed Base is het pleit van de vordering gebaseerd op te betalen Earn-out dus nog niet beslecht.
4.23.
[eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat op grond van de hem bekende gegevens de relevante Installed Base ten minste 136,1 MWp bedraagt. Volgens [eiser] is deze omvang als volgt samengesteld. Uit een opgave van Groendus Holding van 10 augustus 2021 zou volgen dat projecten met een omvang van in totaal 113,6 MWp tot de Installed Base behoren. De projecten ZOBB en Voestalpine maken hiervan deel uit. [eiser] noemt daarnaast in randnummer 169 van de dagvaarding elf andere projecten die volgens hem tot de relevante Installed Base behoren. De rechtbank begrijpt dat die elf projecten een gezamenlijke capaciteit van 22,5 MWp hebben.
[eiser] heeft een lijst van nog eens 30 projecten met een capaciteit van circa 27,5 MWp overgelegd waarvan hij vermoedt dat deze eveneens tot de Installed Base behoren. Hij heeft erop gewezen dat hij de omvang van de relevante Installed Base niet precies kan vaststellen omdat Groendus Holding tot nu toe heeft geweigerd de onderliggende data ter beschikking te stellen, terwijl zij daartoe wel verplicht is op grond van artikel 4 van Schedule 3. De incidentele vordering van [eiser] is er deels op gericht de beschikking te krijgen over deze data.
4.24.
Groendus Holding heeft de stellingen van [eiser] over de relevante Installed Base betwist en aangevoerd dat de relevante Installed Base niet de drempel van 102 MWp haalt. Zij heeft dit als volgt toegelicht. De Installed Base per 1 juli 2021 bedroeg, zoals door Groendus Holding op 10 augustus 2021 opgegeven, inderdaad 113,6 MWp. Het gaat hierbij om de Installed Base voor toepassing van de Profitability Requirement. Groendus Holding heeft het rendement berekend voor de top-30 projecten (in grootte) van deze Installed Base. Deze top 30 betreft circa 94 MWp, dat wil zeggen 82,7% van de Installed Base van 113,6 MWp. Uit de berekeningen van Groendus Holding blijkt dat maar drie – volgens Groendus Holding: relatief kleine – projecten voldoen aan de Profitability Requirement. Het gaat om de projecten Plantion, Ziekenhuis Gelderse Vallei en Arvato Benelux. Groendus Holding heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd betwist dat de relevante Installed Base zodanig is dat [eiser] aanspraak kan maken op een betaling uit hoofde van de Earn-out.
4.25.
De rechtbank kan nu niet vaststellen welke projecten behoren tot de relevante Installed Base. Zoals hiervoor overwogen zal per project moeten worden vastgesteld of het tot de Installed Base behoort en zo ja, of het aan de Profitability Requirement voldoet. De rechtbank maakt hierbij een onderscheid tussen de projecten die genoemd worden in (i) de opgave van Groendus Holding van 10 augustus 2021 en (ii) de elf projecten genoemd in randnummer 169 van de dagvaarding en (iii) de dertig projecten waarvan [eiser] vermoedt dat deze tot de Installed Base behoren.
Ad (i)
4.26.
Van de projecten die Groendus Holding heeft genoemd in de opgave van 10 augustus 2021 staat vast dat deze behoren tot de Installed Base. Van die projecten staat verder vast dat er vijf voldoen aan de Profitability Requirement: ZOBB, Voestalpine, Plantion, Ziekenhuis Gelderse Vallei en Arvato Benelux. Van de overige projecten
moet dat alsnog worden bepaald.
Ad (ii)
4.27.
Van de elf projecten genoemd in randnummer 169 van de dagvaarding kan eveneens als vaststaand worden aangenomen dat deze behoren tot de Installed Base. Groendus Holding heeft dat niet gemotiveerd betwist. In de conclusie van antwoord is Groendus Holding in het geheel niet ingegaan op deze projecten en de toelichting van [eiser] daarop. Wel zal nog beoordeeld moeten worden of de projecten voldoen aan de Profitability Requirement.
Ad (i) en (ii)
4.28.
De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen, die onderzoek moet doen naar de vraag of de projecten genoemd onder ad (i) en (ii) voldoen aan de Profitability Requirement en dus behoren tot de relevante Installed Base. De rechtbank gaat ervan uit dat volstaan kan worden met de benoeming van één deskundige. De rechtbank realiseert zich dat het vermoedelijk een tamelijk omvangrijke exercitie zal zijn om per project te bepalen of het voldoet aan de Profitability Requirement. De rechtbank geeft partijen in overweging te onderzoeken of hiervoor een praktische oplossing mogelijk is, bijvoorbeeld door af te spreken dat volstaan kan worden met een steekproef van de projecten of dat alleen onderzoek wordt gedaan naar projecten van een bepaalde omvang. De rechtbank verzoekt partijen zich hierover uit te laten. Eerst mag [eiser] bij akte toelichten voor welke projecten bepaald moet worden of die voldoen aan de Profitability Requirement. Groendus Holding mag hierop bij antwoordakte reageren. Partijen dienen zich verder (bij gelijktijdig te nemen aktes) uit te laten over de persoon van de deskundige. Het heeft de voorkeur van de rechtbank dat partijen hierover onderling een afspraak maken. In het geval zij hier geen overeenstemming over bereiken, zal de rechtbank een deskundige aanwijzen. Op grond van artikel 198 lid 3 Rv zijn partijen verplicht mee te werken aan een deskundigenbericht. De rechtbank laat het aan de deskundige over welke gegevens deze nodig heeft om per project te bepalen of het voldoet aan de Profitability Requirement. Partijen zijn verplicht deze gegevens aan de deskundige ter beschikking te stellen. Het is daarom niet nodig voor de rechtbank op dit moment te beslissen over de incidentele vordering van [eiser] voor zover die ziet op bescheiden van projecten genoemd in de opgave van Groendus Holding van 10 augustus 2021 en van de elf projecten genoemd in randnummer 169 van de dagvaarding.
Ad (iii)
4.29.
Van de dertig overige projecten staat niet vast dat zij behoren tot de Installed Base. De rechtbank stelt Groendus Holding in de gelegenheid [eiser] rechtstreeks van deze 30 projecten de gegevens ter beschikking te stellen die hem in staat stellen per project te beoordelen of het behoort tot de Installed Base. [eiser] heeft terecht gesteld dat Groendus Holding hiertoe op grond van de SPA gehouden is. Groendus Holding hoeft dit echter niet te doen voor de projecten waarvan zij erkent dat zij behoren tot de Installed Base. [eiser] dient vervolgens in een nader te nemen akte te motiveren welke van deze 30 projecten tot de Installed Base behoren (zie rov. 4.38). Indien [eiser] meent dat Groendus Holding hiervoor onvoldoende gegevens heeft verschaft, dient hij dit eveneens gemotiveerd toe te lichten. Groendus Holding mag hierop in een antwoordakte reageren (zie rov. 4.38). De rechtbank zal vervolgens verder beslissen over deze projecten, waarbij zij ook zal bezien in hoeverre het nog nodig is te beslissen op de incidentele vordering van [eiser] op dit punt. Indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat een aantal van deze 30 projecten tot de Installed Base behoren, zal de deskundige vervolgens ook daarvan moeten vaststellen of die projecten voldoen aan de Profitability Requirement.
4.30.
De rechtbank geeft Groendus Holding een termijn van vier weken om deze gegevens aan [eiser] ter beschikking te stellen. [eiser] heeft vervolgens vier weken de tijd om de gegevens te bestuderen en zijn hiervoor genoemde akte voor te bereiden. Groendus Holding krijgt daarna vier weken om op de akte van [eiser] te reageren (zie rov. 4.38).
Vordering schadevergoeding
4.31.
Voor zover [eiser] geen aanspraak heeft op het maximale bedrag dat betaalbaar is onder de Earn-out, meent hij dat hij het ontbrekende bedrag van Groendus Holding kan vorderen uit hoofde van schadevergoeding. [eiser] stelt dat Groendus Holding in dat geval in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen opgenomen in haar verklaring van 17 april 2020. [eiser] wijst hierbij in het bijzonder op de verplichtingen van Groendus Holding zich primair te blijven richten op het vergroten van de Installed Base (onderdeel A van de verklaring) en de verplichting van Groendus Holding geen beleidswijzigingen bij RTE Groep door te voeren waarvan in redelijkheid voorzienbaar is dat deze de ontwikkeling en realisatie van de Installed Base zullen vertragen, totdat een Installed Base van ten minste 188 MWp is bereikt (onderdeel B van de verklaring).
4.32.
[eiser] beroept zich op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat Groendus Holding in strijd heeft gehandeld met de genoemde verplichtingen. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust ook hier op [eiser] de stelplicht en (bij voldoende gemotiveerde betwisting door Groendus Holding) de bewijslast van deze stelling.
4.33.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat Groendus Holding haar genoemde verplichtingen niet is nagekomen, erop gewezen dat de Installed Base in de periode juni 2020 - juni 2021 met minder dan 10 MWp is gegroeid. Volgens [eiser] was de Installed Base op het moment van de overname in juni 2019 circa 22 MWp, was deze eind 2019 gegroeid tot 87,5 MWp en op 30 juni 2020 tot 105 MWp. Groendus Holding heeft dit alles niet gemotiveerd betwist. Volgens haar eigen opgave bedroeg de Installed Base per 1 juli 2021 (het meetmoment voor de bepaling van de earn-out) 113,6 MWp. Volgens [eiser] is deze sterke afname van de groei van de Installed Base veroorzaakt door beleidswijzigingen binnen RTE Groep die zijn doorgevoerd na 17 april 2020. Hij heeft hierbij in de kern op het volgende gewezen:
- Groendus Holding heeft RTE Groep geïntegreerd met andere door haar geacquireerde vennootschappen. De geïntegreerde onderneming richtte zich niet of nauwelijks op zonnecentrales.
- Het oude management met onder andere [naam 1] , dat al voor april 2020 was weggestuurd, is opgevolgd door een nieuw management dat geen kennis had van de markt van zonnecentrales. Zo is in augustus 2020 een nieuwe CEO ( [naam 6] ) aangesteld, die geen ervaring had met zonne-energieprojecten.
- Het salesteam is afgeslankt en ging zich richten op ander producten.
- De engineerafdeling is opgeheven en ook andere mensen in de organisatie met relevante kennis en ervaring op het gebied van zonnecentrales, zijn weggestuurd.
4.34.
Groendus Holding heeft deze gemotiveerde stellingen van [eiser] maar in beperkte mate betwist. Zij heeft aangevoerd dat de groei van de Installed Base zou zijn achtergebleven vanwege andere oorzaken dan beleidswijzigingen binnen RTE Groep. Groendus Holding noemt in dit verband een andere wijze van financiering, de omstandigheid dat de pijplijn van projecten minder rooskleurig was dan verwacht en dat de omstandigheden voor de aanleg van zonnepaneelinstallaties in het algemeen moeilijker waren, waarbij de coronapandemie een vertragend effect had. De rechtbank acht deze oorzaken niet overtuigend. Groendus Holding heeft niet toegelicht waarom de andere wijze van financiering leidt tot een sterke afname van de groei van de Installed Base. Aan haar stelling dat de pijplijn van projecten minder rooskleurig was dan verwacht, heeft Groendus Holding ook geen handen en voeten gegeven. Dit mocht wel van haar worden verwacht nu de verklaring van 17 april 2020 noemt dat de doelstelling van Groendus Holding “
is en blijft, dat er in 2023 in totaal 1GWp Installed Base dient te zijn gerealiseerd.” Dat duidt erop dat Groendus Holding in elk geval op dat moment grote verwachtingen had van de groei van de Installed Base. Groendus Holding heeft ten slotte ook niet voldoende gemotiveerd toegelicht welke concrete omstandigheden van na 17 april 2020 hebben gemaakt dat omstandigheden voor de aanleg van zonnepaneelinstallaties in het algemeen moeilijker waren en waarom specifiek de coronapandemie een vertragend effect had. Groendus Holding heeft daarnaast onvoldoende duidelijk gemaakt wat zij zelf heeft gedaan om te voldoen aan haar verplichtingen uit de verklaring van 17 april 2020. Gelet op de zeer sterke afname van de groei van de Installed Base in de periode juni 2020 – juni 2021 (de periode waarin [naam 1] en [eiser] geen deel meer uitmaakten van het management van RTE Groep) had het op de weg van Groendus Holding gelegen om concreet en onder verwijzing naar bewijsstukken inzicht te geven in de maatregelen die zij heeft genomen om te waarborgen dat RTE Groep zich bleef richten op het vergroten van de Installed Base en dat zij af heeft gezien van het doorvoeren van beleidswijzigingen bij RTE Groep waarvan redelijkerwijs voorzienbaar was dat deze de ontwikkeling en realisatie van de Installed Base zouden vertragen.
4.35.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] voorshands en behoudens door Groendus Holding te leveren tegenbewijs, heeft bewezen dat Groendus Holding in strijd heeft gehandeld met in elk geval haar verplichtingen opgenomen onder A. en B. van de verklaring van 17 april 2020. De rechtbank zal Groendus Holding in de gelegenheid stellen om hiervan tegenbewijs te leveren. Groendus Holding mag zich bij akte uitlaten over de vraag of, en zo ja op welke wijze, zij dit tegenbewijs wil leveren. De rechtbank zal deze aktewisseling synchroon laten lopen met de aktewisseling op het punt van de Earn-out (zie rov. 4.38).
4.36.
Groendus Holding heeft nog betwist dat causaal verband bestaat tussen de (mogelijke) schending van haar verplichtingen uit de verklaring van 17 april 2020 en de door [eiser] gevorderde schade. De rechtbank zal dit punt aanhouden en hierop beslissen indien en voor zover komt vast te staan dat Groendus deze verplichtingen inderdaad heeft geschonden.
4.37.
[eiser] heeft als onderdeel van zijn incidentele vordering ook overlegging gevorderd van bescheiden die betrekking hebben op de door hem gestelde beleidswijzigingen binnen RTE Groep. Gelet op het oordeel dat [eiser] zijn stellingen op dit punt voorshands heeft bewezen houdt de rechtbank haar oordeel hierover aan. De rechtbank zal mede aan de hand van mogelijk door Groendus Holding in het kader van haar tegenbewijs in het geding te brengen bescheiden, beoordelen in hoeverre [eiser] nog belang heeft bij deze vordering.
Volgende stappen en wanneer/waarover mogen partijen zich uitlaten?
4.38.
Partijen mogen zich over vier weken gelijktijdig bij akte uitlaten over de deskundige (zie rov. 4.28). [eiser] zal daarbij kunnen toelichten voor welke projecten bepaald moet worden of die voldoen aan de Profitability Requirement (zie rov. 4.28). Groendus Holding zal zich in haar akte ook uit mogen laten over het door haar te leveren tegenbewijs als het gaat om haar verplichtingen met betrekking tot de ontwikkeling van de Installed Base (zie rov. 4.35). Groendus Holding moet daarnaast uiterlijk op dezelfde datum de gegevens over de 30 overige projecten aan [eiser] verstrekken (zie rov. 4.29).
De zaak zal vervolgens worden verwezen naar de rol van vier weken later. Op die datum kan [eiser] bij akte motiveren welke van de overige 30 projecten tot de Installed Base behoren en (indien aan de orde) dat Groendus Holding onvoldoende gegevens van de 30 projecten heeft verschaft (zie rov. 4.29). Op dezelfde datum kan Groendus Holding bij antwoordakte reageren op de toelichting van [eiser] voor welke projecten bepaald moet worden of die voldoen aan de Profitability Requirement (zie rov. 4.28).
Hierna zal de zaak opnieuw worden verwezen naar de rol van vier weken later. Groendus Holding kan dan bij antwoordakte reageren op de stellingen van [eiser] over de overige 30 projecten (zie rov. 4.29).
De rechtbank beslist daarna over het verdere verloop van de procedures en de benoeming van de deskundige.
In het incident:
4.39.
Gelet op de stand van zaken in de hoofdzaak, ziet de rechtbank aanleiding om de behandeling van het incident aan te houden.
In de hoofdzaak en in het incident:
4.40.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 juli 2023 voor het nemen van een akte door partijen over wat is vermeld onder rov. 4.38,
5.2.
bepaalt dat de zaak vervolgens zal worden verwezen naar de rol op een termijn van vier weken voor het nemen van een akte door Steenhoven en een antwoordakte door Groendus Holding over wat is vermeld in rov. 4.38,
5.3.
bepaalt dat de zaak vervolgens zal worden verwezen naar de rol op een termijn van vier weken voor het nemen van een antwoordakte door Groendus Holding over wat is vermeld in rov. 4.38,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.J. Bisschop, mr. T.T. Hylkema en mr. R.P.F. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023. Omdat de voorzitter buiten staat is dit vonnis te ondertekenen is het ondertekend door de oudste rechter.