ECLI:NL:RBAMS:2023:8888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/13/715799 / FA RK 22-2002
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en gezag na kinderontvoering met internationale implicaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 5 december 2011 in Amsterdam zijn gehuwd. De man, met de Spaanse nationaliteit, en de vrouw, met de Russische nationaliteit, hebben samen twee minderjarige kinderen. De vrouw verblijft sinds 25 mei 2021 met de kinderen in Rusland, wat door de man wordt aangeduid als kinderontvoering. De man heeft op 25 maart 2022 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, maar de vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 november 2023, waarbij de vrouw niet aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot echtscheiding kan worden behandeld, ondanks de complicaties rondom de betekening aan de vrouw in Rusland. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens is het gezamenlijk gezag over de kinderen beëindigd en is de man alleen met het gezag belast, omdat de vrouw de kinderen in strijd met het gezagsrecht in Rusland houdt. De rechtbank heeft ook de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen partijen toegewezen, waarbij de man verzocht heeft om de verdeling ten overstaan van een notaris te laten plaatsvinden.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/715799 / FA RK 22-2002
Beschikking d.d. 20 december 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. Y.M. Schrevelius, gevestigd te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] (Rusland),
hierna te noemen de vrouw.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 25 maart 2022;
- het betekeningsexploot;
- het F9-formulier van 10 april 2022 met bijlage van de man;
- het F9-formulier van 25 november 2022 van de man;
- het e-mailbericht van 11 juli 2023 met bijlage van de man;
- het e-mailbericht van 26 juli 2023 met bijlage van de man;
- het F9-formulier van 14 november 2023 met als bijlage de pleitnota van de man.
1.2.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de vrouw geen verweerschrift ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2023.
Bij die gelegenheid is de man verschenen met zijn tolk. De advocaat van de man is gehoord via videobellen.
De vrouw is opgeroepen om, al dan niet digitaal, aanwezig te zijn, maar is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 5 december 2011 te Amsterdam. De man heeft de Spaanse nationaliteit. De vrouw heeft de Russische nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] .
2.3.
De vrouw verblijft sinds 25 mei 2021 met de minderjarige kinderen van partijen in Rusland. De man stelt dat daarbij sprake is van kinderontvoering.

3.Betekening aan de vrouw

3.1.1. Het verzoek tot echtscheiding, inclusief de Russische vertaling hiervan, is op 29 april 2022, en dus tijdig, door de man betekend aan het Parket van de Ambtenaar bij het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam, conform het Haags Betekeningsverdrag 1965. Het verzoek is door het Parket echter niet, zoals bepaald in het Haags Betekeningsverdrag, doorgezonden naar de Centrale Autoriteit in Rusland omdat alle betrekkingen met Rusland zijn opgeschort vanwege de oorlog tussen Rusland en Oekraïne. Het Haags Betekeningsverdrag biedt geen andere mogelijkheden voor betekening in Rusland, mede gezien de voorbehouden die Rusland bij dit Verdrag heeft gemaakt.
Het verzoekschrift tot echtscheiding, inclusief de Russische vertaling hiervan, is daarom door de man per aantekende post naar de vrouw in Rusland verzonden. De man heeft bewijs overgelegd dat de zending is bezorgd op het adres van de vrouw op 14 mei 2023. Uit een whatsappbericht van de vrouw uit oktober 2022 blijkt tevens dat de vrouw op de hoogte is van de echtscheidingsprocedure. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het echtscheidingsverzoekschrift door de rechtbank in behandeling kan worden genomen.
3.1.2. De rechtbank heeft daarop, op verzoek van de man, een datum voor mondelinge behandeling bepaald. De oproep voor de mondelinge behandeling op 15 november 2023 is door de rechtbank niet betekend aan het Parket en de Centrale Autoriteit omdat gerechtelijke stukken niet worden doorgezonden naar Rusland omdat alle betrekkingen met Rusland nog steeds zijn opgeschort.
De oproep voor de zitting is door de rechtbank per aangetekende post, gewone post en per e-mail op het van de vrouw bekende e-mailadres, in de Engelse taal, aan de vrouw toegezonden, waarbij de vrouw de mogelijkheid is geboden om digitaal aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling en er een Russische tolk voor haar is gereserveerd. De oproepingsbrief per aangetekende post is niet bezorgd en retour gekomen bij de rechtbank. Op de oproepingsbrief per gewone post en per e-mail is geen reactie van de vrouw gekomen. Gezien de omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er redelijkerwijs alles aan is gedaan om de vrouw op de hoogte te stellen van de mondelinge behandeling en haar daaraan deel te laten nemen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling nog langer aan te houden, mede gelet op het belang van de kinderen, en zal het verzoek van de man tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder zijn verzoek ten aanzien van het gezag, inhoudelijk behandelen en daarop een beslissing nemen.

4.De beoordeling

4.1.
Scheiding
4.1.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
4.1.2.
Nu vóór de indiening van het verzoekschrift de laatste gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond en de man ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog steeds in Nederland verbleef, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
4.1.3.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv). Door de man is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu de man voldoende heeft gemotiveerd dat het voor hem op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
4.1.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
4.1.5.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
4.2.
Gezag en hoofdverblijfplaats minderjarigen
4.2.1.
De man heeft verzocht te bepalen dat het gezag over de minderjarigen na echtscheiding alleen aan hem toekomt en dat hun hoofdverblijfplaats bij hem zal zijn.
De man heeft hiertoe aangevoerd, dat sprake is van kinderontvoering door de vrouw. Zij heeft de minderjarigen vanaf 25 mei 2021, na een vakantie met de minderjarigen in Rusland waarvoor de man toestemming had gegeven, achtergehouden daar. Voorts belemmert zij het contact tussen de minderjarigen en de man. Zij misbruikt daarmee haar gezag, waardoor de minderjarigen klem en verloren zijn geraakt tussen de ouders, aldus de man.
4.2.2.
In artikel 10 van de Brussel II-bis Verordening is de bevoegdheid in gevallen van kinderontvoering geregeld.
Hierin is bepaald, dat in geval van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van het kind, de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd blijven totdat het kind in een andere lidstaat een gewone verblijfplaats heeft verkregen en
enige persoon, instelling of ander lichaam die gezagsrecht bezit, in de overbrenging of het niet doen terugkeren heeft berust; of
het kind gedurende ten minste een jaar nadat de persoon, de instelling of het lichaam met gezagsrecht kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, in die andere lidstaat heeft verbleven en in zijn nieuwe omgeving geworteld is, en aan één van de volgende voorwaarden is voldaan: i) er is bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarheen het kind is overgebracht of waar het wordt vastgehouden, geen verzoek tot terugkeer ingediend binnen een jaar nadat de persoon die gezagsrecht bezit, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind; ii) een door de persoon met gezagsrecht ingediend verzoek tot terugkeer is ingetrokken en binnen de onder i) gestelde termijn is geen nieuw verzoek ingediend; iii) een voor een gerecht in de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, dienende zaak is overeenkomstig artikel 11, lid 7, gesloten verklaard; iv) een gezagsbeslissing die niet de terugkeer van het kind met zich brengt, is uitgesproken door de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had.
4.2.3.
De man heeft kenbaar gemaakt dat hij niet heeft berust in de ontvoering en binnen een jaar een verzoek tot teruggeleiding heeft ingediend. Aangezien Rusland aangesloten is bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag van 1980 kon de man niet bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek om teruggeleiding indienen, omdat een dergelijk verzoek in [woonplaats 2] aanhangig dient te worden gemaakt. De man heeft via de Nederlandse Centrale Autoriteit een verzoek om teruggeleiding ingediend bij de Russische Centrale Autoriteit, die dit verzoek heeft ontvangen en de man heeft meegedeeld dat hij in Rusland kan procederen over de teruggeleiding van zijn kinderen. De man heeft de rechtbank laten weten dat hij voornemens is om in Rusland te gaan procederen, echter dat hij er een groot belang bij heeft dat het eenoudergezag aan hem wordt toegekend, omdat dit zijn kansen aanzienlijk zal vergroten, zodat de man de beschikking in de onderhavige procedure wenst af te wachten.
Kortom, de man is sinds de ontvoering bezig om de kinderen bij zich terug te krijgen. De rechtbank acht zich dan ook bevoegd om naar Nederlands recht van de onderhavige verzoeken kennis te nemen.
De rechtbank voegt hieraan nog toe, dat indien de bevoegdheid op basis van het Haags Kinderbeschermingsverdrag, waarbij Rusland partij is, zou worden beoordeeld, dit tot dezelfde conclusie leidt.
Inhoudelijk
4.2.4.
Op grond van artikel 1:251 lid 2 BW is het uitgangspunt dat het gezamenlijk gezag na echtscheiding door loopt. In artikel 1:251a lid 1 BW is neergelegd dat de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, op verzoek van de ouders of van één van hen kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2.5.
De rechtbank is van oordeel dat het gezamenlijk gezag niet in stand kan blijven. De verhoudingen tussen de ouders zijn ernstig verstoord doordat de vrouw in mei 2021 met de twee minderjarige kinderen van partijen is afgereisd naar Rusland ten behoeve van een operatie, maar vervolgens niet is teruggekeerd. De vrouw houdt de kinderen dan ook in strijd met het gezagsrecht in Rusland. De kinderen zijn in Nederland geboren en opgegroeid en zijn door de vrouw plotseling uit hun vertrouwde omgeving weggehaald.
Er is geen communicatie tussen de ouders en de man heeft uitsluitend (video)belcontact met de kinderen wanneer de vrouw dat toe staat.
Er heeft sinds mei 2021 slechts sporadisch contact plaatsgevonden tussen de kinderen en de man. Sinds september 2023 is er helemaal geen contact meer.
De vrouw heeft met al dit handelen laten zien dat zij niet in het belang van de kinderen denkt en handelt. De man daarentegen heeft verklaard, als de kinderen en de vrouw terug naar Nederland zouden komen, de zorg voor de kinderen te willen delen met de vrouw. Hij heeft gesteld de vrouw nooit in dezelfde positie te willen brengen als hij nu zelf zit.De man laat daarmee zien wel te denken en handelen in het belang van de kinderen.
De rechtbank verwacht niet dat er op afzienbare termijn verbetering in de situatie tussen de ouders zal komen. De rechtbank acht gelet op het voorgaande beëindiging van het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk en acht het in hun belang om de man alleen met gezag te belasten.
4.2.6.
Nu de rechtbank zal beslissen dat het gezamenlijk gezag zal worden beëindigd en de man voortaan alleen het gezag over de kinderen heeft, komt de rechtbank niet toe aan het verzoek van de man ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Uit toekenning van het eenhoofdig gezag over de kinderen aan de man vloeit immers van rechtswege voort dat zij hun hoofdverblijf bij de man hebben. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
4.3.
Verdeling
4.3.1.
De man heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van een onzijdig persoon.
4.3.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
4.3.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
4.3.4.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
4.3.5.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
4.3.6.
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
4.3.7.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
4.3.8.
Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
4.3.9.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in artikel 1:93 en 1:94, lid 1 BW (oud) worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Dat betekent dat de gemeenschap ingevolge artikel 1:100 BW bij helfte dient te worden verdeeld.
4.3.10.
De man heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van een onzijdig persoon.
4.3.11.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot het bevel tot verdeling als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Amsterdam op 5 december 2011;
5.2.
beëindigt het gezamenlijk ouderlijk gezag van de man en de vrouw en belast de man voortaan alleen met de uitoefening van het gezag over het minderjarige kinderen van partijen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] ;
5.3.
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris;
5.4.
benoemt, voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, J. van Kerkhof, notaris te Amsterdam, of diens waarnemer of opvolger;
5.5.
bepaalt dat wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling M. Pinarbasi, advocaat te Amsterdam, als haar vertegenwoordiger zal optreden;
5.6.
verklaart de beslissing, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.C.M. Oude Hengel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 20 december 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.