ECLI:NL:RBAMS:2023:8785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
C/13/736588 / KG ZA 23-616
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de gevraagde voorziening in kort geding met betrekking tot schorsing van stemrecht en bestuurderspositie

In deze zaak, die op 21 juli 2023 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde eiser, een bestuurder van de stichting, de schorsing van het stemrecht van de onafhankelijke bestuurders in verband met een voorgenomen schorsing van zijn eigen bestuursfunctie. Eiser stelde dat de onafhankelijke bestuurders, die ook deel uitmaken van het bestuur van de stichting, in strijd met de redelijkheid en billijkheid zouden handelen door een besluit tot schorsing van zijn functie te overwegen. De onafhankelijke bestuurders voerden verweer en stelden dat de verhoudingen binnen het bestuur verstoord waren door de acties van eiser, waaronder aansprakelijkstellingen en kritiek op notulen van vergaderingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was om de onafhankelijke bestuurders de bevoegdheid te ontzeggen om een schorsingsbesluit te nemen. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter benadrukte dat, hoewel de vorderingen werden afgewezen, dit niet betekende dat een schorsingsbesluit in de toekomst niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou kunnen zijn, gezien de vergaande gevolgen van een dergelijke maatregel voor eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/736588 / KG ZA 23-616 VVV/TF
Vonnis in kort geding van 21 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 14 juli 2023,
advocaten mr. B.W. Brouwer en mr. M.F. van den Berg te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
advocaten mr. M.F. Eliëns, mr. L.P.B. Willems en mr. I. Wassenaar te Amsterdam.
3. de stichting
STICHTING CONTINUÏTEIT LIBRA INTERNATIONAL,
gevestigd te Amsterdam,
niet verschenen,
gedaagden,
en
[gevoegde partij],
wonende te [woonplaats] ,
gevoegde partij,
advocaten mr. J.W. Leedekerken en mr. L. de Visser.
Partijen zullen hierna [eiser] , de onafhankelijke bestuurders (gedaagden sub 1 en 2), de stichting en [gevoegde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Voorafgaand aan de zitting van 21 juli 2023 heeft [gevoegde partij] een akte incidentele conclusie tot voeging ingediend.
1.2.
Op de zitting is aan deze partij toegestaan om zich te voegen aan de zijde van de gedaagden, nu het verzoek aan de criteria voldoet en [eiser] en de onafhankelijke bestuurders daartegen geen bezwaar hadden.
1.3.
Op de zitting heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De onafhankelijke bestuurders hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. [gevoegde partij] heeft eveneens verweer gevoerd. [eiser] en de onafhankelijke bestuurders hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. [gevoegde partij] heeft een pleitnota ingediend. Tegen de stichting is verstek verleend. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
1.4.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak wordt heden uitspraak gedaan, in de vorm van dit verkorte vonnis.
1.5.
Ter zitting waren, voor zover van belang, aanwezig [eiser] met mrs. Brouwer en Van den Berg, de onafhankelijke bestuurders met mrs. Eliëns, Willems en Wassenaar en tot slot [gevoegde partij] met mrs. Leedekerken en De Visser.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. het stemrecht van de onafhankelijke bestuurders te schorsen voor besluiten voorgelegd in de bestuursvergadering van de stichting strekkende tot schorsing van [eiser] als bestuurder van de stichting, totdat de uitspraak van de rechtbank Amsterdam in de procedure met zaak- of rekestnummer C/13/734524 / HA RK 23-180, althans een uitspraak in hoger beroep of cassatie van deze procedure, in kracht van gewijsde is gegaan, althans een in goede justitie te bepalen periode, danwel een in goede justitie te bepalen voorziening te treffen;
II. de stichting te veroordelen de onder I gevorderde tijdelijke schorsing van de stemrechten te gehengen en te gedogen.
[eiser] vordert tot slot de onafhankelijke bestuurders hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
De onafhankelijke bestuurders en [gevoegde partij] voeren verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Inleiding

3.1.
De stichting is op 19 februari 2014 opgericht als prioriteitsaandeelhouder van de door de op 23 december 1959 door de vader van [eiser] opgerichte vennootschap Libra International B.V., die was opgericht voor projectontwikkeling en vastgoedbeheer. Aanleiding was het overlijden van de moeder van [eiser] . De prioriteitsaandelen vertegenwoordigden 51% van de stemrechten in de algemene vergadering. 49% van de stemrechten werden gehouden door de gewone aandeelhouders, waaronder [eiser] en zijn broer en zus. Doel van de stichting was volgens artikel 2 van de statuten het bevorderen van de continuïteit van de familievennootschap. In het bestuur van de stichting zaten ook de onafhankelijke bestuursleden. De verhouding tussen [eiser] en zijn broer en zus raakte verstoord. In 2018 overleed de vader en heeft de broer zijn aandelen aan [eiser] verkocht. [eiser] en zijn zus zijn uiteengegaan via een juridische splitsing (ruziesplitsing ex artikel 2:334 cc BW). Libra International hield per 31 juli 2019 op te bestaan. Er werden twee vennootschappen opgericht, waaronder Libra International B.V. (nieuw, hierna ook de onderneming genoemd) waarvan [eiser] 97,35% van de aandelen heeft en ook enig bestuurder is. De stichting kreeg 100% van de prioriteitsaandelen in deze vennootschap. [eiser] heeft op 2 juni 2023 een verzoek tot ontbinding van de stichting ingediend bij de bodemrechter.
Tussen [eiser] en de onafhankelijke bestuurders zijn de verhoudingen verstoord geraakt. [eiser] , zijn partner, zijn zoon [gevoegde partij] en de onafhankelijke bestuurders vormen met hen vijven de bestuurders van de stichting.
De inhoudelijk beoordeling
3.2.
De onafhankelijke bestuurders hebben voor een bestuursvergadering te houden op zondag 23 juli 2023 de schorsing van [eiser] als bestuurder geagendeerd. Het besluit daartoe is nog niet genomen. De vordering in dit kort geding strekt ertoe het stemrecht van de onafhankelijke bestuurders te schorsen ten aanzien van besluitvorming tot schorsing van [eiser] zolang nog niet definitief is beslist op het verzoek tot opheffing van de stichting. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat een besluit tot schorsing in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid vereist op grond van artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Niet in geschil is dat het bestuur de bevoegdheid heeft een bestuurslid te schorsen. Op grond van artikel 2:8 lid 2 BW is een statutaire regel niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit criterium is van toepassing op de vordering om aan de onafhankelijke bestuurders hun bevoegdheid mee te beslissen over een schorsing te ontnemen.
3.3.
Duidelijk is dat de verhoudingen binnen het bestuur van de stichting verstoord zijn. Volgens de onafhankelijke bestuurders is dat in de afgelopen maanden gebeurd en is de oorzaak daarvan dat [eiser] een onwerkbare situatie heeft laten ontstaan en de besluitvoering belemmert. Daartoe wordt met name aangevoerd dat [eiser] de onafhankelijke bestuurders herhaaldelijk aansprakelijk heeft gesteld. Dit is verstorend voor de verhoudingen en de mogelijkheden van beraadslaging en mag hij – volgens de onafhankelijke bestuurders – bovendien niet doen, omdat hij (naast anderen) zich in twee zogenaamde release letters uit 2017 en 2018 heeft verbonden de onafhankelijke bestuurders nimmer aansprakelijk te stellen voor schade in verband met de vervulling van hun bestuurspositie. Daarnaast is de werkbaarheid volgens de onafhankelijke bestuurders verstoord door uitvoerig commentaar van [eiser] op notulen van een vergadering dat in strijd was met wat er werkelijk besproken was en door in strijd met afspraken geen inzage te geven in zijn beweegredenen om de stichting te willen opheffen. Volgens de onafhankelijke bestuurders is een afkoelingsperiode nodig om de verhoudingen weer werkbaar te laten worden. In hun visie zou een tijdelijke schorsing van [eiser] als bestuurder daarvoor noodzakelijk kunnen zijn.
3.4.
[eiser] heeft aangevoerd dat niet hij de verhoudingen verstoord heeft en dat hij goede gronden had voor zijn aansprakelijkstellingen, die ook weer zijn ingetrokken. Ook had hij goede gronden voor zijn commentaar op de notulen en heeft hij weldegelijk inzicht gegeven in zijn drijfveren omdat de notitie van zijn raadslieden over de ontbinding van de stichting zijn intenties weergaf.
3.5.
Geoordeeld wordt als volgt. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog onvoldoende aanleiding om de bestuurders de bevoegdheid te ontzeggen om een schorsingsbesluit aan de orde te stellen of te nemen. Op grond van de nu beschikbare informatie kan onvoldoende worden vastgesteld dat het bestaan van die bevoegdheid in de gegeven omstandigheden het zware criterium van onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid haalt.
Het is immers mogelijk dat het op een gegeven moment noodzakelijk is om een dergelijk besluit te nemen. Met de onafhankelijke bestuurders is de voorzieningenrechter van oordeel dat aansprakelijkstellingen tussen bestuurders de beraadslaging en besluitvorming belemmeren en dat deze bovendien op gespannen voet staan met de verplichtingen die [eiser] in de release letters op zich heeft genomen. Het is mogelijk dat de onderlinge verhoudingen zozeer uit de hand lopen (bij voorbeeld bij een nieuwe aansprakelijkstelling), dat schorsing van een bestuurder noodzakelijk is. De vordering van [eiser] stuit af op artikel 2:8 lid 2 BW en het gevraagde verbod wordt afgewezen.
3.6.
Dit betekent echter niet dat een dergelijk schorsingsbesluit, indien genomen, niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 lid 1 BW) zou kunnen zijn. Een dergelijk besluit is immers heel vérstrekkend. [eiser] is economisch eigenaar van de onderneming waarover de stichting zeggenschap heeft en tevens de bestuurder van die onderneming. Uitsluiting van zijn bestuursbevoegdheden in de stichting is in deze omstandigheden een zeer vergaande maatregel. In deze procedure zijn de feiten die aanleiding geven tot de overweging van het schorsingsbesluit onvoldoende uit de verf gekomen om te kunnen beoordelen of zij een dergelijk besluit zouden kunnen dragen. Omtrent de dreiging van aansprakelijkstelling heeft [eiser] ter zitting gezegd dat hij wil toezeggen dat hij dat niet meer zal doen. Dat zou een begin van herstel van vertrouwen kunnen geven.
3.7.
Dit betekent dat de vorderingen onder I en II zullen worden afgewezen.
3.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden zowel aan de kant van onafhankelijke bestuurders als aan de kant van [gevoegde partij] begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.079,00
Totaal € 1.393,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de kant van onafhankelijke bestuurders begroot op € 1.393,00 en aan de kant van [gevoegde partij] eveneens op € 1.393,00,
4.3.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.type: GHF