ECLI:NL:RBAMS:2023:8774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
21-1970
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op basis van de Subsidieverordening Joodse erfpachttegoeden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag op grond van de Subsidieverordening Joodse erfpachttegoeden. Eiseres had op 31 december 2018 een aanvraag ingediend voor een eenmalige subsidie van € 110.000,- om de Nederlandse Joodse Kunstgeschiedenis te bevorderen, met een focus op het digitaal tentoonstellen van schilderijen van Joodse schilders. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 12 december 2019, en het bezwaar van eiseres werd op 10 februari 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing voldoende inzichtelijk is gemotiveerd en dat de motivering is gebaseerd op de criteria uit de Subsidieverordening. De rechtbank stelt vast dat de commissie de aanvraag niet specifiek gericht op de Amsterdamse Joodse gemeenschap achtte, wat een weigeringsgrond is volgens artikel 13 van de Subsidieverordening. Eiseres voerde aan dat haar project van cultuurhistorische betekenis is en dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat andere instellingen wel subsidie ontvingen. De rechtbank oordeelt echter dat de beoordeling van de commissie zorgvuldig is geweest en dat verweerder in redelijkheid kon besluiten de subsidie te weigeren. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1970

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd in Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de gemeenteraad van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Kappelhof).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag op grond van de Subsidieverordening Joodse erfpachttegoeden. [1]
Met een besluit van 12 december 2019 (het primaire besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (het college) de subsidieaanvraag van eiseres afgewezen. Met een besluit op bezwaar van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2023. Daarbij waren aanwezig: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door [naam 1] (website- en collectieredacteur) en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen.

Wat aan deze procedure voorafging.
1.1.
De Amsterdamse gemeenteraad heeft besloten dat de in de Tweede Wereldoorlog ten onrechte opgelegde erfpachtgelden en nadien opgelegde boetes aan Joodse Amsterdammers collectief worden vergoed via Joodse instellingen. Dat heeft geleid tot het beschikbaar stellen van 10,8 miljoen euro aan subsidie voor Joodse organisaties. De Subsidieverordening is van toepassing op dit beschikbaar gestelde budget. Volgens artikel 2, eerste lid, van de Subsidieverordening is het doel van deze verordening de subsidiering van activiteiten ten behoeve van met name de Amsterdams Joodse gemeenschap. De gemeenteraad heeft besloten een adviescommissie in te stellen, de commissie Joodse Erfpachttegoeden (hierna: de commissie). [2] De commissie had tot taak de kwaliteit van alle subsidievoorstellen te beoordelen en een verdelingsvoorstel te doen. Met het oog op een evenredige verdeling van de tegoeden over verschillende aanvragen zijn de aanvragen onderverdeeld in vijf sectoren. Het gaat om Educatie, Religie, Welzijn & zorg, Jongeren en Erfgoed & cultuur.
1.2.
Op 31 december 2018 heeft eiseres bij het college een aanvraag ingediend om een eenmalige subsidie op grond van de Subsidieverordening tot een bedrag van € 110.000,-. Eiseres heeft als doel het bevorderen, bewaren, bestuderen en beschrijven van de
Nederlandse Joodse Kunstgeschiedenis, meer in het bijzonder maar niet uitsluitend de
Schilderkunst en de geschiedenis van Joods Amsterdam en het verrichten van alle verdere
handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk zijn. De aanvraag heeft – kort gezegd – betrekking op het digitaal/op internet tentoonstellen van de verzameling van een particuliere verzamelaar, bestaande uit schilderijen van Joodse schilders (een virtueel museum: [website] ). De subsidie is aangevraagd voor het oprichten en vormgeven van de website.
1.3.
De commissie heeft de aanvraag van eiseres beoordeeld binnen de sector 'Erfgoed & cultuur'. Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiseres overeenkomstig het advies van de commissie van 10 oktober 2019 afgewezen. De aanvraag ziet volgens de commissie niet met name op de Joodse gemeenschap van Amsterdam. Daarnaast wordt door de commissie het bereik van de activiteit gerelateerd aan de daaraan verbonden kosten beperkt geschat. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, onder verwijzing naar en conform het advies van de bezwaarschriftencommissie van 19 januari 2021, ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
3.1.
Volgens artikel 6 van de Subsidieverordening worden de aanvragen die aan de voorwaarden gesteld in deze verordening voldoen, gerangschikt op basis van hun kwaliteit. De kwaliteit van een voorstel wordt door de commissie beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in artikel 12 van deze verordening.
3.2.
Volgens artikel 12 van de Subsidieverordening wordt de kwaliteit van een subsidieaanvraag vastgesteld aan de hand van de volgende, beoordelingscriteria, die zijn opgesomd in volgorde van hun relatieve belang:
a. de mate waarin een activiteit een bijdrage levert aan de continuïteit van de Joodse gemeenschap;
b. de doelstelling van de activiteit die moet passen in een van de in de artikel 4 genoemde sectoren;
c. de beoordeling van de slagingskans van de activiteit door de commissie;
d. het bereik van de activiteit gerelateerd aan de daaraan verbonden kosten;
e. de mate waarin een aanvraag financiële soliditeit vertoont;
f. de mate waarin sprake is van medefinanciering door de aanvrager zelf of derden;
g. de waarborg van de continuïteit van de aanvrager.
3.3.
Volgens artikel 4 van de Subsidieverordening kan de gemeenteraad subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten als bedoeld in artikel 2 in één of meer van de volgende sectoren:
a. Educatie
b. Religie
c. Welzijn & zorg
d. Jongeren
e. Erfgoed & cultuur.
3.4.
Volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c, van de Subsidieverordening kan de gemeenteraad een aanvraag in ieder geval weigeren indien de plaats en doelgroep van de activiteit niet zijn gericht op Amsterdam en ten behoeve zijn van met name de Amsterdamse Joodse gemeenschap op een of meer van de in artikel 3 (de rechtbank begrijpt artikel 4) genoemde sectoren.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de subsidieaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Namens eiseres is samengevat aangevoerd dat op de website tachtig schilderijen en schetsen van de Amsterdamse schilder [naam 2] zijn geplaatst. [naam 3] heeft in zijn schilderijen het Joodse leven in de Joodse buurt in de periode tussen 1900 en 1940 vastgelegd. Het betreft niet alleen de inmiddels gesloopte buurt die door zijn schilderijen is vereeuwigd, maar ook het straatleven van de marktkooplieden en buurtbewoners. Dit is van cultuurhistorische betekenis omdat uit die periode geen kleurenfoto's bestaan en de zwart-wit foto's van bijvoorbeeld [naam 4] nauwelijks betrekking hadden op deze buurten.
Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres noemt in dat kader het Joods Historisch Museum dat wel subsidie heeft ontvangen, terwijl het ook bezoekers van over de hele wereld ontvangt. Er is wat dat betreft geen enkel verschil met het virtuele museum van eiseres. Verder noemt eiseres de herleving van een wetenschappelijk tijdschrift als internetproject dat volledig subsidie heeft gekregen. Eiseres stelt dat haar project voldoende kwaliteit heeft, veel complimenten heeft ontvangen, onder meer van de Nederlandse Museumvereniging, vernieuwend is en bijdraagt aan de continuïteit en versterking van het Joods bewustzijn. De Stallerverzameling is volstrekt uniek en is nog nooit ergens in Amsterdam vertoond, aldus eiseres.
6.1.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de weigering van een subsidieaanvraag een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. Dat betekent dat verweerder in beginsel de vrijheid heeft om over te gaan tot verlening ervan, maar ook tot weigering. De toetsing door de bestuursrechter van een besluit op een subsidieaanvraag als hier aan de orde moet daarom met een zekere mate van terughoudendheid worden verricht. De rechtbank dient de vrijheid van verweerder te respecteren, en mag niet ‘op verweerders stoel gaan zitten’. Wel zal de rechtbank kunnen beoordelen of een dergelijke weigering van subsidie in strijd is met één of meer door betrokkene ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo zal een dergelijk besluit zorgvuldig moeten worden voorbereid en van een inzichtelijke motivering moeten worden voorzien waarbij de relevante beoordelingscriteria zijn betrokken. [3]
6.2
Verweerder heeft zich in het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, gebaseerd op het advies van de commissie. Een bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan (de vergewisplicht) of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. [4]
De rechtbank moet kunnen controleren of verweerder aan deze vergewisplicht heeft voldaan.
6.3.
Verder geldt als uitgangspunt dat de rechtbank bij haar beoordeling uitgaat van de aanvraag zoals deze op 31 december 2018 is ingediend.
7.1.
Verweerder heeft toegelicht dat de commissie alle aanvragen binnen de verschillende sectoren heeft beoordeeld op basis van de criteria in de Subsidieverordening. Bij de beoordeling van de aanvragen gold primair de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c van de Subsidieverordening. Als een aanvraag daaraan voldeed, lag het zwaartepunt van de beoordeling verder bij de beoordelingscriteria als bedoeld in artikel 12 van de Subsidieverordening. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de weigering eiseres subsidie te verlenen artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 12, onder d, van de Subsidieverordening ten grondslag heeft gelegd.
7.2.
In de toelichting bij de Subsidieverordening is over het begrip `Amsterdams Joodse
gemeenschap' en artikel 13 lid 1, aanhef en onder c, het volgende vermeld:
"
Amsterdams Joodse gemeenschap
Een tegemoetkoming moet met name de Amsterdamse Joodse gemeenschap ten
goede komen of dienen. Aanvragers moeten of in Amsterdam gevestigd zijn, of de
activiteiten moeten met name gericht zijn op Amsterdam.
Artikel 13:
De algemeen geldende weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 4:35 van de Awb.
Dit artikel bevat nadere weigeringsgronden voor het verlenen van een subsidie.
Hieronder volgt een nadere omschrijving van de weigeringsgronden.
[…]
De plaats en doelgroep van de activiteit.
Sprake moet zijn van activiteiten die met name zijn gericht op Amsterdam en ten
behoeve zijn van met name de Amsterdams Joodse gemeenschap op één of meer van
de in artikel 3 genoemde sectoren."
7.3.
De rechtbank vindt dat het advies van de commissie dat aan het primaire besluit ten grondslag lag te summier is gemotiveerd op het punt van de vraag waarom de aanvraag van eiseres niet met name is gericht op Amsterdam en de activiteit niet met name gericht is op de Amsterdamse Joodse gemeenschap. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder met het bestreden besluit en met wat verder op de (hoor)zitting door verweerder naar voren is gebracht, de afwijzing van de aanvraag op zichzelf voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd en dat deze motivering is gebaseerd op de criteria uit de Subsidieverordening.
7.4.
Net als verweerder acht de rechtbank de nadere toelichting van de commissie (in het verweerschrift van 11 augustus 2020 en tijdens de hoorzitting op 25 september 2020), zoals weergegeven in het rapport van de bezwaarschriftencommissie navolgbaar.
De commissie heeft haar advies als volgt nader toegelicht. Het project van eiseres is niet specifiek gericht op Amsterdam. De tentoonstelling waarop de aanvraag ziet, zegt niet iets over de Joodse Amsterdamse gemeenschap in het bijzonder, en de tentoonstelling levert geen, althans onvoldoende, bijdrage aan deze gemeenschap. Het gaat tot slot om het tentoonstellen van schilderijen en biografieën op het internet, waarmee het een veel breder – landelijk – project betreft. Het tentoonstellen van (onder andere) Amsterdamse schilders en Amsterdamse schilderingen moet worden onderscheiden van de vraag of de activiteit wel op de Amsterdams Joodse gemeenschap is gericht. De commissie heeft verder toegelicht
dat ook een substantieel aantal andere aanvragen binnen de sector 'Erfgoed & cultuur' om
dezelfde redenen is geweigerd. Verder heeft de commissie gemotiveerd dat bij een enkele
aanvraag een deel van de aanvraag is afgewezen, omdat dat niet was gericht op de
Amsterdams Joodse gemeenschap, terwijl een ander deel van de aanvraag daarop wel was
gericht en om die reden alleen voor dat deel is toegewezen.
Met verweerder acht de rechtbank de motivering van de commissie met deze nadere toelichting begrijpelijk en navolgbaar en heeft de commissie laten zien dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c, van de Subsidieverordening consequent is toegepast.
7.5.
Gelet op het voorgaande deelt de rechtbank het standpunt van verweerder dat de beoordeling door de commissie zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft aan zijn vergewisplicht voldaan. Niet is gebleken dat verweerder het advies van de commissie niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten de subsidie aan eiseres te weigeren.
7.6.
Voor zover de gemachtigde van eiseres met de mededeling op de zitting dat hij ‘gezien de samenstelling van de leden van de commissie wel begrijpt dat ze hem niet willen’, heeft betoogd dat is gehandeld in strijd met het verbod van willekeur, ziet de rechtbank voor dat oordeel geen aanknopingspunten.
7.7.
De rechtbank begrijpt dat het project voor eiseres belangrijk is en heeft gezien dat het virtuele museum veel positieve reacties heeft ontvangen. Het gaat hier echter om de beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag getoetst aan de criteria uit de Subsidieverordening. Dit betekent dus niet dat het project op zichzelf geen kwalitatieve waarde heeft. Het historisch belang van het bewaren en tentoonstellen van schilderijen over het leven van Joodse mensen in het verleden wordt door verweerder ook niet betwitst.
7.8.
De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting nog aangevoerd dat de aanvraag van het Joods historisch museum wel is toegewezen, terwijl dit museum ook veel bezoekers van buiten Amsterdam ontvangt. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt echter niet omdat de aanvraag van het Joods historisch museum alleen is toegewezen voor het deel dat ziet op vernieuwing van het Kindermuseum. Zoals blijkt uit die aanvraag is de activiteit specifiek op Joods Amsterdamse kinderen gericht. Dat is een andere doelstelling dan bij de aanvraag van eiseres. Er is dus geen sprake van een gelijk geval.
7.9.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot de aanvraag van het Menasseh Ben Israel Instituut voor de Bibliotheca Rosenthaliana als ‘open access tijdschrift’, slaagt reeds niet omdat die aanvraag is beoordeeld binnen een andere sector, te weten de sector ‘Educatie’.
Conclusie
8. Wat door eiseres is aangevoerd kan niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, voorzitter, en mr. J.C.S. van Limburg Stirum en mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van
mr. M. Oosterhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent subsidie Subsidieverordening Joodse erfpachttegoeden, van 12 juli 2018 (hierna: de Subsidieverordening).
2.Als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de Subsidieverordening, hierna: de commissie.
3.Dit volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:199.
4.Dit is vaste rechtspraak. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:407.