ECLI:NL:RBAMS:2023:875

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
C/13/724117 / HA ZA 22-830
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschil tussen opzegging en ontzetting/royement van een lidmaatschap door de vereniging

In deze zaak, gewezen op 17 februari 2023 door de Rechtbank Amsterdam, staat de opzegging van het lidmaatschap van [eiseres] door de vereniging [gedaagde] centraal. [Eiseres] was sinds 2003 lid van de vereniging en had een actieve rol als voorzitter tot september 2021. Het nieuwe bestuur heeft op 17 mei 2022 het lidmaatschap van [eiseres] met onmiddellijke ingang opgezegd, omdat het voortduren van haar lidmaatschap in redelijkheid niet meer kon worden gevergd. De redenen voor de opzegging omvatten onder andere het weigeren van medewerking aan het nieuwe bestuur en het bestoken van het bestuur met juridische brieven. [Eiseres] vorderde vernietiging van het opzeggingsbesluit, stellende dat zij niet voldoende was gehoord en dat alleen de algemene ledenvergadering over haar lidmaatschap had mogen beslissen.

De rechtbank oordeelt dat de opzegging niet vernietigbaar is. De rechter stelt vast dat [eiseres] voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt naar voren te brengen tijdens een bijeenkomst op 1 mei 2022. De rechtbank concludeert dat het bestuur de vereisten van hoor- en wederhoor heeft nageleefd. Daarnaast wordt het onderscheid tussen opzegging en ontzetting/royement van een lidmaatschap besproken. De rechtbank stelt vast dat de opzegging gerechtvaardigd was, omdat er geen sprake was van verwijtbaar wangedrag dat ontzetting zou rechtvaardigen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af en bevestigt de geldigheid van het opzeggingsbesluit, waarbij [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/724117 / HA ZA 22-830
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak, gewezen op 17 februari 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. J.A. Oudendijk te Amsterdam,
tegen
de vereniging,
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. S. Yntema te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de [gedaagde] worden genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ingevolge het vonnis van deze rechtbank van 4 januari 2023.
Tegenwoordig zijn mr. M.F. Zaagsma, rechter, en mr. M.A.A. van Achterberg, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eiseres] , vergezeld door haar zoon [naam 1] ,
  • mr. Oudendijk, voornoemd,
  • mevrouw [naam 2] , penningmeester van de [gedaagde] ,
  • mr. Yntema, voornoemd en vergezeld door twee kantoorgenoten.
Van het verhandelde ter zitting is een apart proces-verbaal opgemaakt.
De rechter gaat over tot de mondelinge uitspraak.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
Deze zaak gaat over [eiseres] ’ lidmaatschap van de [gedaagde] . Kort gezegd staat het volgende tussen partijen vast. [eiseres] was sinds 2003 lid van de [gedaagde] en is eigenaar van het tuinhuisje op perceel 75. Daarnaast onderhield [eiseres] de tuin op perceel 76 voor een ander lid, mevrouw [naam 3] , die naar Frankrijk is verhuisd. Tot de benoeming van een nieuw bestuur in september 2021 was [eiseres] voorzitter van het bestuur. Bij brief van 17 mei 2022 heeft het nieuwe bestuur van de [gedaagde] het lidmaatschap van [eiseres] met onmiddellijke ingang opgezegd, omdat het voortduren van [eiseres] ’ lidmaatschap in redelijkheid niet meer van de [gedaagde] kon worden gevergd. De [gedaagde] heeft in haar opzeggingsbrief geschreven dat dit onder meer te maken heeft met:
het weigeren van iedere medewerking ten aanzien van de overdracht aan het nieuwe bestuur in de dagen na 11 september 2021;
het handelen van [eiseres] ten aanzien van perceel 76, zowel in het verleden als recentelijk;
het bestoken van het bestuur met brieven van verschillende juristen, waarin herhaaldelijk wordt gedreigd met rechtsmaatregelen;
het aanschrijven van de werkgever van een bestuurslid met valse en belastende verwijten;
diverse met [eiseres] besproken overige incidenten.
1.2.
[eiseres] vordert vernietiging van dit opzeggingsbesluit, omdat zij niet voldoende is gehoord en omdat alleen de algemene ledenvergadering had mogen beslissen over haar lidmaatschap. De opzeggingsgronden zien volgens [eiseres] namelijk vooral op haar handelen in hoedanigheid van bestuursvoorzitter en daarover kan alleen de algemene vergadering oordelen. Daarnaast grondt het bestuur de opzegging op situaties waarbij het nieuwe bestuur ook zelf betrokken was en daarbij dus niet onpartijdig was. Volgens [eiseres] had het bestuur daarom de royementsprocedure moeten volgen, in welk geval [eiseres] tegen het bestuursbesluit bij de algemene vergadering in beroep had kunnen gaan.
1.3.
De [gedaagde] voert verweer.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
Vernietiging van het besluit tot opzegging is mogelijk wegens strijd met de verplichtingen die partijen binnen de vereniging tegenover elkaar hebben op grond van de redelijkheid en billijkheid (zie artikel 2:8 en artikel 2:15 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
2.2.
In de eerste plaats stelt [eiseres] dat niet is voldaan aan de eisen van hoor- en wederhoor. [eiseres] erkent echter dat zij op 1 mei 2022 bij een bijeenkomst is geweest met een deel van het bestuur waarin haar handelen is besproken. [eiseres] stelt dat zij toen niets heeft mogen zeggen, maar daarin gaat de rechtbank niet mee, aangezien er een uitgebreid gespreksverslag is waarin ook diverse alinea’s zijn opgenomen met hetgeen [eiseres] zou hebben gezegd. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat het bestuur deze alinea’s verzonnen zou hebben. De rechtbank gaat er dus vanuit dat, zoals de [gedaagde] aanvoert, [eiseres] voldoende in de gelegenheid is gesteld om haar zegje te doen. Daarmee heeft het bestuur gedaan wat ze moest doen in het kader van hoor- en wederhoor.
2.3.
Ten tweede stelt [eiseres] dat in dit geval niet opzegging de aangewezen weg was, maar royement/ontzetting. In de statuten van de [gedaagde] (artikel 7 lid 5) en in de wet (artikel 2:35 BW) worden deze twee wijzen van beëindiging van het lidmaatschap onderscheiden: opzegging kan onder meer wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, ontzetting kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, regelementen of besluiten der vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Daarbij bestaat bij ontzetting de mogelijkheid tegen dat besluit in beroep te gaan bij de algemene ledenvergadering van de vereniging. In rechtspraak en literatuur wordt er wel vanuit gegaan dat ontzetting (in tegenstelling tot opzegging) een bestraffend karakter heeft en dat het bestuur bij een royementssituatie niet mag opzeggen, omdat zij het lid dan de mogelijkheid ontneemt van beroep bij de algemene vergadering.
2.4.
[eiseres] maakt aanspraak op deze beroepsmogelijkheid, maar maakt daarbij niet duidelijk dat ook in wezen sprake is van een situatie waarin ontzetting aan de orde is. Dan moet er sprake zijn van verwijtbaar wangedrag ten nadele van de vereniging, waarvoor bijvoorbeeld schadevergoeding kan worden gevorderd. Zo’n situatie doet zich volgens het bestuur echter niet voor en de rechtbank heeft geen reden om daar anders over te denken. Het bestuur kon dus het instrument van de opzegging gebruiken, ook voor zover zij zelf in het conflict met [eiseres] was betrokken. Het enkele feit dat het bestuur partij is bij de situatie, maakt nog niet dat alleen een ontzetting kan plaatsvinden. Overigens is niet gebleken dat de bestuurders in privé een belang hadden bij het opzeggingsbesluit waardoor zij niet mochten beslissen.
2.5.
Dan resteert de vraag of het bestuur bij het opzeggingsbesluit alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Bij beantwoording van die vraag past de rechter terughoudendheid toe, omdat het bestuur beleidsvrijheid toekomt. Het bestuur heeft haar onderbouwing van de opzegging gegeven en heeft daarvoor bewijsstukken aangeleverd. Daarbij mocht het bestuur ook acht slaan op de gedragingen van [eiseres] in de periode dat zij voorzitter was. [eiseres] is het overduidelijk niet eens met de afwegingen van het bestuur, maar zij heeft onvoldoende opgebracht om te kunnen oordelen dat het bestuur in redelijkheid niet tot haar afweging heeft kunnen komen.
2.6.
De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen en het besluit tot opzegging van het lidmaatschap blijft in stand.
2.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de [gedaagde] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.196,00 (2,0 punten x tarief € 598,00)
Totaal € 1.872,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de [gedaagde] begroot op € 1.872,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit proces-verbaal is buiten de aanwezigheid van partijen opgemaakt.
Waarvan proces-verbaal,