ECLI:NL:RBAMS:2023:8734

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/146580-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met gelijktijdige bevel tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1979, was in Nederland verblijvend en werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in verschillende zittingen besproken, waarbij de aanwezigheid van de opgeëiste persoon en zijn recht op bijstand door een advocaat centraal stonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de uitspraak van het Poolse vonnis. De rechtbank concludeerde echter dat de opgeëiste persoon wel degelijk aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak in Polen, waardoor deze weigeringsgrond niet van toepassing was. Vervolgens heeft de rechtbank de mogelijkheid van gelijkstelling met een Nederlander onderzocht op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon aan de voorwaarden voldeed, aangezien hij meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verbleef en niet zijn verblijfsrecht zou verliezen door de opgelegde straf in Polen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd, maar gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de sterke binding van de opgeëiste persoon met Nederland en de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat hij niet meer in geschorste overleveringsdetentie verbleef. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/146580-23
Datum uitspraak: 28 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 29 september 2020 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 december 2011 door
the Regional Court in Bydgoszcz, III Penal Department (Polen)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 24 november 2022
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn advocaat,
mr. L. Palanciyan, die waarneemt voor mr. S. Guman, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is voor onbepaalde tijd geschorst zodat de opgeëiste persoon adequaat ter zitting kan worden bijgestaan en de opgeëiste persoon in de gelegenheid kan worden gesteld om gelijkstellingsstukken te overleggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd [2] .
Zitting van 14 november 2023
De behandeling van het EAB is - met toestemming van partijen - hervat in de stand van het onderzoek van de zitting van 24 november 2022 in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn advocaat,
mr. S. Guman, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding [4] .

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een verdict of
the Provincial Court in Bydgoszcz as of 3 juli 2008, reference XVI K 2423/07.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [5]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt raadsman
Er doen zich geen van de in artikel 12 OLW genoemde uitzonderingsgevallen voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en de overlevering dient te worden geweigerd.
Standpunt officier van justitie
De opgeëiste persoon is aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak, zodat artikel 12 OLW geen toepassing vindt. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
In het d) formulier van het EAB staat vermeld dat:
the ruling was not in absent character.Vervolgens heeft het openbaar ministerie op 10 november 2022 aanvullende vragen aan de Poolse autoriteiten gesteld in het kader van artikel 12 OLW.
De Poolse autoriteiten hebben bij brief van 15 november 2022 - kort gezegd - geantwoord dat de opgeëiste persoon op de zitting van 28 maart 2008 aanwezig is geweest. Op deze zitting is de tenlastelegging door de officier van justitie voorgedragen, is de opgeëiste persoon gehoord en heeft hij een verklaring afgelegd. Ook is op deze zitting door de Poolse rechtbank een brief van 11 maart 2008 van de opgeëiste persoon voorgehouden, waarin hij verklaart dat hij niet wil worden bijgestaan door een advocaat. De opgeëiste persoon is vervolgens niet verschenen op de zitting waarop het vonnis is uitgesproken en heeft ten slotte geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest op de zitting waarop de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld [6] . De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunten
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW en de overlevering te weigeren onder overname van de in Polen opgelegde gevangenisstraf. De raadsman verzoekt de rechtbank de over te nemen straf te matigen op grond van de in de LOVS-oriëntatiepunten vermelde straf voor het feit waarvoor hij blijkens het EAB in Polen is veroordeeld.
Standpunt officier van justitie
De opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en de opgelegde straf kan worden overgenomen. Er is geen ruimte voor de rechtbank om de opgelegde straf te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 14 november 2022 volgt dat de opgeëiste persoon niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen als gevolg van zijn veroordeling in Polen. Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht.
Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de door de raadsman overgelegde stukken blijkt verder dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid. De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen en onmiddellijk schorsen.
De opgeëiste persoon verblijft sinds ongeveer 10 maanden niet meer in geschorste overleveringsdetentie. Hij verblijft blijkens het UWV overzicht al sinds begin 2013 in Nederland en zijn binding met Nederland is sterk. Ondanks de omstandigheid dat hij niet aan schorsingsvoorwaarden was gebonden, is de opgeëiste persoon op zitting verschenen. Alhoewel in het algemeen moet worden aangenomen dat het vluchtgevaar toeneemt na een uitspraak waarin de overlevering wordt toegestaan of wordt geweigerd onder gelijktijdig bevel tot strafovername in Nederland, ziet de rechtbank in de hiervoor geschetste omstandigheden de mogelijkheid om dat (in dit geval beperkte) vluchtgevaar voldoende in te perken met een schorsing van de gevangenhouding onder voorwaarden.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz, III Penal Department (Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en schorst deze onmiddellijk tot dat moment van tenuitvoerlegging, welk bevel afzonderlijk schriftelijk is vastgelegd.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.