In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en belediging van een medewerker van het GVB. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte niet aanwezig was, en zijn advocaat niet gemachtigd was om namens hem te spreken. De officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, heeft de vordering ingediend, en de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. L.M.F. Aarts, heeft ook haar standpunt naar voren gebracht.
De tenlastelegging betrof een incident op 17 juni 2023, waarbij de verdachte de benadeelde partij, een GVB-medewerker, in het gezicht zou hebben geslagen en bespuugd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij inderdaad heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan, wat resulteerde in een gebroken oogkas. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van zware mishandeling, omdat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van de mishandeling niet voldeden aan de wettelijke definitie van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, wat zwaarder was dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat het incident een grote impact had op het slachtoffer. Daarnaast werd de benadeelde partij een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen voor immateriële schade, terwijl de overige vordering niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.