ECLI:NL:RBAMS:2023:8685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
13/155145-23 (oud: 13/751235-18)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse onderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Gliwice, Polen. Het EAB, dat dateert van 4 december 2017, betreft de aanhouding en overlevering van een Poolse onderdaan, geboren in 1981, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in 2018 gestart, maar het onderzoek werd voor onbepaalde tijd geschorst om aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te verkrijgen. Op 14 december 2023 werd het onderzoek hervat, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon rechtmatig verblijf had, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs boden voor een duurzame relatie en gezamenlijke huishouding. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. Daarom heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Poolse autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar, waarvan nog 1 jaar, 7 maanden en 25 dagen resteert.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/155145-23 (oud: 13/751235-18)
Datum uitspraak: 28 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 20 juli 2018 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 december 2017 door de
Regional Court in Gliwice(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
verblijvend op het adres [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 19 oktober 2018
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 oktober 2018, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.A. de Leeuw, advocaat in Eindhoven en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22 OLW (oud) met 30 dagen verlengd en vervolgens voor onbepaalde tijd.
De rechtbank heeft op 19 oktober 2018 het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB, de duur van de opgelegde vrijheidsstraf en het correcte strafrestant.
Zitting 14 december 2023
De rechtbank heeft het onderzoek met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 14 december 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. W.H.R. Hogewind. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.A. de Leeuw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]
De beslistermijn is weliswaar op 19 oktober 2018 voor onbepaalde tijd verlengd maar deze verlenging heeft gelet op de wetswijziging van de OLW van 1 april 2021, waarin is bepaald dat een dergelijke verlenging niet langer mogelijk is, geen eerbiedigende werking. [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgment of the Regional Court in Gliwice of 28th December 2016, valid in law as of 5th January 2017, reference IV K 209/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 7 maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Het vorenstaande is bevestigd in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 30 november 2023.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [5]
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. De opgeëiste persoon zou tenminste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf hebben gehad in Nederland. Daartoe heeft de raadsman verschillende stukken overlegd, onder andere de inkomensgegevens van de opgeëiste persoon, de jaaropgaven van de vriendin van de opgeëiste persoon en gegevens over hun minderjarige zoon.
De officier van justitie vindt dat het beroep op gelijkstelling niet slaagt. De opgeëiste persoon heeft de afgelopen jaren niet ingeschreven gestaan op een adres in Nederland en op basis van de stukken is niet aangetoond dat hij vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De meeste stukken die zijn overgelegd zijn namelijk op naam van zijn vriendin, maar niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon een duurzame relatie met haar had.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De opgeëiste persoon voldoet niet aan het eerste vereiste, aangezien hij niet heeft aangetoond dat hij gedurende een periode van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Blijkens de Basisregistratie Personen (BRP) heeft de opgeëiste persoon van 8 december 2008 tot en met 3 mei 2010 ingeschreven gestaan op een Nederlands adres, maar vanaf 3 mei 2010 staat hij geregistreerd als “niet ingezetene, land Polen”. Volgens de verklaring van de opgeëiste persoon heeft hij in 2016 gedurende een aantal maanden in (overleverings)detentie gezeten, eerst in Nederland en later in Polen. Hij is naar eigen zeggen sinds begin 2017 vanuit Polen weer terug naar Nederland gekomen. Stukken waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon vanaf dat moment inderdaad in Nederland heeft verbleven en in die periode feitelijk in gezinsverband samenwoonde met zijn partner ontbreken echter. De opgeëiste persoon heeft verder een aantal jaaropgaven overgelegd, maar hieruit volgt niet dat hij gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar voldoende inkomsten heeft gehad. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon ook verklaard dat hij sinds 2017 geen werk heeft gehad en dat alleen zijn vriendin inkomsten heeft genoten. De verdediging heeft weliswaar ter onderbouwing hiervan de jaaropgaven van zijn vriendin overgelegd, maar geen (objectieve) documenten overgelegd waarmee het bestaan van een duurzame relatie en een gezamenlijke huishouding wordt onderbouwd. Het enkele feit dat de opgeëiste persoon en zijn vriendin samen een zoon hebben, maakt nog niet dat is aangetoond dat zij een duurzame relatie en een gezamenlijke huishouding hebben. Waar de opgeëiste persoon heeft willen betogen dat hij zich niet kon laten inschrijven in de openbare registers omdat zijn ID papieren onder het openbaar ministerie berustten, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Ter zitting is gebleken dat reeds in 2019 aan de opgeëiste persoon bruikbare afschriften zijn verstrekt voor inschrijving maar hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. De opgeëiste persoon heeft kortom geen objectieve verifieerbare stukken overgelegd die een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland gedurende vijf jaar onderbouwen. Nu niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer.
Op grond van het vorenstaande kan de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld worden met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Gliwice(Polen) voor [het feit/de feiten] zoals [dat is/die zijn] omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Tenzij sprake is van een verlenging op grond van het
5.Zie onderdeel e) van het EAB.