ECLI:NL:RBAMS:2023:8679

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
13/229263-23 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 16 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Arrondissementsrechtbank Bremen in Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 9 juli 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland en met de Turkse nationaliteit, is gedetineerd in Nederland en heeft een vrijheidsstraf van 4 jaar en 6 maanden opgelegd gekregen, waarvan nog 822 dagen resteert.

Tijdens de zitting op 2 november 2023 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verklaringen gehoord. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat het vervolgingsrecht voor de feiten zoals beschreven in een ander EAB is verjaard. De officier van justitie heeft echter gesteld dat alle drie de EAB's nog actief zijn en dat er geen bewijs is dat de informatie in de Duitse brief betrekking heeft op het feit in het EAB.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet, en dat er geen onderzoek naar dubbele strafbaarheid nodig is. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/229263-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 16 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 13 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 juli 2019 door de Arrondissementsrechtbank Bremen (Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon] ,
geboren te: [geboorteplaats 1] (Duitsland) op [geboortedag 1] 1989 alias [geboorteplaats 2] (Oostenrijk) op
[geboortedag 2] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 november 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn naam [opgeëiste persoon] is en dat hij op [geboortedag 1] 1989 geboren is in Duitsland en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een voor uitvoerlegging vatbaar vonnis van de Arrondissementsrechtbank Bremen van 31 maart 2015, dossiernummer: 1 KLs 331 Js 20193/14 (16/14).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 822 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – gelet op het volgende – de overlevering moet worden geweigerd. Het vervolgingsrecht ter zake van het feit zoals beschreven in EAB III (parketnummer: 13/216988-23) is verjaard en de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de beslissing tot tenuitvoerlegging van de strafrestanten van EAB I (parketnummer: 13/229263-23) en II (parketnummer: 13/216802-23) genomen naar aanleiding van de verdenking van het plegen van nieuwe strafbare feiten zoals beschreven in EAB III. Aangezien het recht tot vervolging van het feit zoals beschreven in EAB III is verjaard, kan dit niet tot de tenuitvoerlegging van het strafrestant van EAB I en II leiden. Ter onderbouwing is een Duitse brief overgelegd waaruit blijkt dat de vervolging van alle feiten die in de periode van 15 mei 2017 tot en met 26 juni 2018 in de plaats Oldenburg zouden hebben plaatsgevonden
,waar EAB III (deels) op ziet, is verjaard. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling aan te houden om op deze punten aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en daarbij de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te schorsen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de EAB’s nog actief zijn. Niet vastgesteld kan worden dat de informatie genoemd in de door de raadsman overgelegde Duitse brief (tevens) ziet op het feit dat genoemd is in EAB III. Het referentienummer en de pleegperiode komen niet overeen met die van het feit genoemd in het EAB. Ook is de brief ondertekend door een justitie-secretaris en niet door de rechter die het EAB heeft uitgevaardigd. Ook blijkt niet uit de stukken dat de tenuitvoerlegging van EAB I en II is ingegeven door de strafrechtelijke vervolging die ten grondslag ligt aan EAB III of dat het gaat om een voorwaardelijke straf, waarbij er een beslissing tot tenuitvoerlegging is genomen. De overlevering wordt bij EAB I en II verzocht omdat er in eerste aanleg een vrijheidsstraf is opgelegd die nog niet is uitgezeten.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB moet – om te voldoen aan de eisen van genoegzaamheid [4] – onder andere (de melding van) een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing bevatten.
Uit het EAB volgt niet dat de Arrondissementsrechtbank Bremen op 31 maart 2015 een (gedeeltelijk) voorwaardelijke vrijheidsstraf aan de opgeëiste persoon heeft opgelegd. Uit het EAB blijkt alleen dat er van de opgelegde straf nog een strafrestant van 822 dagen resteert. Evenmin blijkt uit het EAB dat de tenuitvoerlegging van de reststraf is ingegeven door de strafrechtelijke vervolging die ten grondslag ligt aan EAB III. Nu de rechtbank geen enkele concrete aanwijzing heeft dat de ten uitvoer te leggen straf in eerste instantie voorwaardelijk is opgelegd (en er dus een omzettingsbeslissing is geweest), dan wel het strafrestant moet worden uitgezeten als gevolg van de strafrechtelijke vervolging die ten grondslag ligt aan EAB III, gaat de rechtbank (gelet op het vertrouwensbeginsel) uit van de informatie in dit EAB. Het primaire verweer van de raadsman wordt reeds hierom verworpen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het opvragen van nadere informatie en wijst het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie daarom af.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon]aan de Arrondissementsrechtbank Bremen (Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. B. van Galen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Specifiek in dit geval: artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c OLW.