ECLI:NL:RBAMS:2023:8614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
13-148661-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van diefstal met geweld in vereniging

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een straatroof op 17 juni 2023, waarbij de portemonnee en telefoon van de aangever uit zijn broekzak zijn weggenomen en waarbij de aangever is gestoken. Tijdens de zitting op 7 september 2023 heeft de officier van justitie, mr. R. Leuven, betoogd dat het tenlastegelegde bewezen kon worden, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.L. L’Homme, vrijspraak heeft bepleit wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de beroving. De rechtbank concludeert dat de verdachte wel aanwezig was bij de diefstal, maar niet kan worden aangemerkt als medepleger. De bloedsporen van de aangever die op de handen van de verdachte zijn aangetroffen, zijn niet voldoende om zijn betrokkenheid bij de beroving te bewijzen. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit en de voorlopige hechtenis opgeheven.

Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke veroordelingen afgewezen, omdat de verdachte is vrijgesproken. De rechtbank heeft ook gelast dat een in beslag genomen voorwerp, een stuk papier met identiteitsgegevens van een onbekend gebleven persoon, wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/148661-23
Datum uitspraak: 21 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2002,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.L. L’Homme, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er - kort gezegd - van beschuldigd dat hij op 17 juni 2023 te Amsterdam een diefstal met geweld in vereniging heeft gepleegd waarbij de portemonnee en telefoon van [aangever] uit zijn broekzak zijn weggenomen en waarbij [aangever] in zijn handen is gestoken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Uit de aangifte volgt dat aangever is aangesproken door twee mannen. Weliswaar voerde één van de twee mannen het meeste het woord, maar aangever kreeg bij beide mannen een slecht gevoel en in ieder geval is duidelijk dat beide mannen betrokken waren bij de diefstal met geweld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat dit verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest. Aangever is beroofd van (in ieder geval) zijn portemonnee en is in zijn hand gestoken. Op de camerabeelden van het moment waarop de straatroof heeft plaatsgevonden, is te zien dat verdachte en [medeverdachte] vervolgens samen wegrennen. Daarna zijn verdachte en [medeverdachte] weer samen te zien op camerabeelden waarbij ze in de bosjes tegen de gevel van het gebouw van [bedrijf] zitten. Op die plek zijn later het rijbewijs en de identiteitskaart van aangever gevonden. Drie kwartier na de straatroof zijn verdachte en [medeverdachte] samen aangehouden, waarbij de bankpas van aangever uit de broekzak van [medeverdachte] viel. Verder is er, blijkens een DNA-match, bloed van aangever aangetroffen op beide handen van verdachte en op één hand van [medeverdachte] . De pas ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat dit bloed via de medeverdachte op zijn handen terecht moet zijn gekomen, is onvoldoende aannemelijk gemaakt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit, wegens het ontbreken van bewijs. Hiertoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de diefstal. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de bijdrage van verdachte van onvoldoende gewicht is om tot medeplegen te kunnen komen. Verdachte heeft verklaard dat hij van een paar meter afstand de diefstal heeft gezien, maar dat hij niet degene is geweest die de portemonnee van aangever heeft weggenomen of aangever heeft gestoken. Hij is enkel achter zijn vriend, de medeverdachte, aangerend en bij hem gebleven.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak medeplegen straatroof
Aangever [aangever] heeft aangifte gedaan van een diefstal met geweld. Hij werd op 17 juni 2023 door twee jongens aangesproken, waarbij één van de jongens aan hem vroeg om mee te lopen. Deze jongen zou hij herkennen. De tweede jongen hoorde hij ook wat zeggen, maar niet veel. Aangever heeft niet op hem gelet en zou hem bij weerzien niet herkennen. Hij hield zijn aandacht op de eerste jongen, omdat die een aantal keren richting zijn broekzak keek. Toen aangever wegliep van de jongens, werd hij van achteren aangevallen. Hij voelde dat de portemonnee uit zijn broekzak werd getrokken. Hij voelde ook iets scherps op zijn linkerhand. Hij denkt gestoken te zijn door de eerste jongen die hem ook heeft aangesproken. Hij zag hem namelijk in een flits met zijn hand een zwaaibeweging maken.
Op basis van de signalementen en verklaringen in het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte] degene is geweest die aangever heeft aangesproken, de portemonnee heeft gestolen en in de linkerhand van aangever heeft gestoken. Verdachte is de tweede jongen geweest die wel bij de diefstal aanwezig was en een paar woorden heeft gezegd, maar die aangever bij weerzien niet zou herkennen. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarvoor moet de bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan naar vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:HR:2019:967) rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van het delict, de aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen aandeel heeft gehad in de diefstal met geweld en dat hij vooraf niet wist dat [medeverdachte] deze wilde gaan plegen. Op het moment dat [medeverdachte] op aangever afliep vreesde hij wel dat [medeverdachte] hem wilde gaan beroven, maar hij wilde dat niet en is op een afstand van 3 à 4 meter blijven staan. Hij heeft gezien dat [medeverdachte] ergens naar greep en dat hij een portemonnee heeft weggenomen. Hij heeft niet gezien dat er een telefoon is weggenomen. Doordat [medeverdachte] begon te rennen, is verdachte ook gaan rennen. [medeverdachte] had de portemonnee op dat moment in zijn hand. Daarna zijn ze bij elkaar gebleven en hebben ze samen achter wat bosjes tegen de gevel van een gebouw gezeten. Daar heeft hij gezien dat [medeverdachte] de portemonnee heeft weggegooid. Verdachte stelt dat hij zowel aangever als de portemonnee niet heeft aangeraakt.
De rechtbank constateert dat op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de beroving. Het is niet gebleken dat hij een aandeel heeft gehad in de voorbereiding of dat er sprake was van een samenwerking, taakverdeling of gezamenlijk plan. Enkel kan worden vastgesteld dat verdachte bij het feit aanwezig was, dat hij de beroving door de medeverdachte [medeverdachte] heeft gezien en dat hij vervolgens tot aan hun aanhouding bij hem in de buurt is gebleven. Op de plek waar verdachte en [medeverdachte] enige tijd achter wat bosjes tegen een gebouw hebben gezeten, zijn later het rijbewijs en de identiteitskaart van aangever aangetroffen, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat daar de inhoud van de portemonnee van aangever is bekeken. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte de portemonnee (ook) daadwerkelijk in zijn handen heeft gehad, laat staan dat hij heeft gedeeld in de opbrengst van de beroving.
Ook de bloedsporen van aangever die op de handen van verdachte zijn aangetroffen, brengen de rechtbank niet tot de overtuiging dat verdachte als medepleger van de beroving moet worden aangemerkt. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij niet weet hoe deze bloedsporen op zijn handen terecht zijn gekomen, maar dat dit mogelijk op enig moment door fysiek contact met de medeverdachte is gebeurd. Hoewel deze verklaring weinig concreet is, kan deze mogelijkheid naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden uitgesloten en staat niet buiten redelijke twijfel vast dat dit is gebeurd tijdens het (mede)plegen van de beroving. Daarbij weegt de rechtbank mee dat volgens de aangifte medeverdachte [medeverdachte] een zwaaiende beweging heeft gemaakt vlak voordat aangever iets scherps bij zijn hand voelde. Dit duidt erop dat [medeverdachte] degene is geweest die aangever heeft gestoken en sluit aan bij hetgeen verdachte hierover heeft verklaard.
Op grond van het voorgaande is de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde.
3.3.2.
Opheffing voorlopige hechtenis
De rechtbank is in raadkamer tot het oordeel gekomen dat verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en heeft daarom op 13 september 2023 bevolen dat de voorlopige hechtenis van verdachte moet worden opgeheven. Dit bevel is apart geminuteerd.

4.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke veroordelingen gevorderd in de zaken met parketnummers 13/163040-22 en 16/191259-22. Deze zaken betreffen onherroepelijk geworden uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2022 en van de rechtbank Midden-Nederland van 11 augustus 2022. In beide zaken is aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd waarvan 10 dagen voorwaardelijk. Daarbij is bevolen dat deze straffen niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

5.Beslag

Onder verdachte is 1 STK Papier (goednummer 6355625) in beslag genomen met daarop de identiteitsgegevens van een onbekend gebleven persoon. De rechtbank zal van dit voorwerp de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst afde vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/163040-22 en 16/191259-22.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 STK Papier (goednummer 6355625).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. E. Slager en M.H. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2023.
[…]