ECLI:NL:RBAMS:2023:859

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
13.119836.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende diefstallen en gewelddadige overvallen op oudere mannen via datingsites

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij verschillende diefstallen en gewelddadige overvallen. De verdachte, geboren in 2003, heeft oudere mannen via datingsites in een hinderlaag gelokt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren gevoerd en kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, alsook van de verklaringen van de verdachte en haar raadsman. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van een telefoon en een geldbedrag van € 1.500,- op 19 februari 2020 te Amstelveen, en medeplichtigheid aan afpersing en diefstal met geweld in de periode van 15 januari 2020 tot en met 28 januari 2020 te ‘s-Gravenhage en/of Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan de beroving en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 2 en 3. Echter, de rechtbank achtte de diefstal in vereniging van de telefoon en het geldbedrag bewezen. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 34 uren, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.150,- opgelegd aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële schade. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en haar positieve ontwikkeling sinds de feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.119836.20
Datum uitspraak: 16 februari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 2 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en haar raadsman mr. L.R. Rommy naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door
[persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van diefstal van een telefoon en een geldbedrag van € 1.500,- op 19 februari 2020 te Amstelveen, gepleegd tegen [aangever 1] (zaaksdossier 5);
medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan (bedreiging met) diefstal met geweld van een of meerdere telefoons en een sleutelbos in de periode van 15 januari 2020 tot en met 28 januari 2020 te ‘s-Gravenhage en/of Amsterdam, gepleegd tegen [aangever 2] (zaaksdossier 9);
medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan afpersing van een portemonnee met € 60,- een ID-kaart, een bankpas en diverse passen in de periode van 15 januari 2020 tot en met 28 januari 2020 te ‘s-Gravenhage en/of Amsterdam, gepleegd tegen [aangever 2] (zaaksdossier 9).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak en bewijsmotivering

Inleiding
In de eerste maanden van 2020 vinden er verschillende (pogingen tot) gewelddadige berovingen op volwassen mannen plaats. Het onderzoek [naam onderzoek] is gestart op basis van de modus operandi van deze berovingen, namelijk het door die mannen afspreken via een datingsite met één of twee jonge vrouwen gevolgd door een beroving door een (groep) jongen(s) of de vrouwen zelf. De aangevers hebben een (seks)afspraak gemaakt met ene ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 2] ’ of ‘ [naam 3] ’ en daarbij voor zover bekend contact gehad met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat in gebruik bleek te zijn bij [medeverdachte 1] . Inmiddels is zij veroordeeld voor deze berovingen. Zij heeft bekend dat zij mannen heeft benaderd via datingsites om geld van ze te verkrijgen. Uit het onderzoek aan haar telefoon is gebleken dat zij verschillende (groeps)gesprekken heeft gevoerd met verdachte en medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] over het maken van afspraken met oudere mannen en ‘het regelen van boys’ voor de berovingen. In totaal zijn er negen zaaksdossiers. Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten die betrekking hebben op zaaksdossiers vijf en negen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde (zaaksdossier 9):
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde diefstal met geweld en afpersing. Verdachte heeft in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [aangever 2] zou worden beroofd. Haar bijdrage was dat de overvaller de woning kon betreden, terwijl de aangever onder invloed was en dus in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Het DNA van verdachte is in de woning aangetroffen en ook haar reisbewegingen bevestigen dat zij in de woning is geweest. Bovendien heeft verdachte dit tijdens de zitting ook zelf verklaard. Dat verdachte opzet heeft gehad op de beroving blijkt onder meer uit de chatgesprekken die zij met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft gevoerd. Op 16 januari 2020 waren zij al bezig om ‘een waterdicht plan’ te maken. Er zijn veel chats over deze werkwijze door deze groep. De verdachten zijn met z’n vieren in de woning van de aangever geweest. Zij hebben kennelijk een signaal gegeven aan de overvaller toen zij de woning verlieten en zij hebben de woning zo achtergelaten dat de overvaller makkelijk naar binnen kon gaan.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Verdachte was niet op de hoogte van het plan om aangever [aangever 2] te drogeren en ook niet van de diefstal c.q. afpersing die daarna heeft plaatsgevonden. Verdachte is weliswaar in de woning van de aangever geweest, maar zij heeft geen enkele (uitvoerings)handeling verricht en heeft dus geen materiële of intellectuele bijdrage geleverd die van voldoende gewicht is voor de ten laste gelegde beroving. Verdachte heeft daarnaast geen dubbel opzet gehad, nu zij geen wetenschap had van de gepleegde strafbare feiten. Van medeplegen dan wel medeplichtigheid kan onder deze omstandigheden geen sprake zijn geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 28 januari 2020 doet [aangever 2] aangifte van beroving. Hij verklaart enige tijd geleden in contact te zijn gekomen met een zekere ‘ [naam 1] ’ via de datingsite [datingsite 1] . ‘ [naam 1] ’ zou uit Amsterdam komen en wilde graag met hem afspreken. Vanaf 15 januari 2020 verloopt het contact via WhatsApp en op 27 januari 2020 spreken ‘ [naam 1] ’ en aangever bij hem thuis af in zijn woning in ‘s-Gravenhage. Om 20:00 uur komt ‘ [naam 1] ’ aan samen met een vriendin. Aangever heeft net geld gestort gekregen en heeft daarvan verschillende flessen drank gekocht voor zijn bezoek. De vriendin van ‘ [naam 1] ’ - zij is donker getint, heeft een normaal postuur en heeft vermoedelijk een Surinaamse afkomst - maakt drankjes klaar waarbij alleen de drankjes die voor hem gemaakt zijn, troebel in plaats van helder groen zijn. Na zijn tweede drankje begint aangever zich niet zo lekker te voelen en hij krijgt het gevoel dat hij steeds wegvalt. Vervolgens vraagt ‘ [naam 1] ’ of twee vriendinnen van haar mogen langskomen, die enkele minuten later al op de stoep staan. Aangever heeft van deze vriendinnen de volgende signalementen doorgegeven: een blanke vrouw met een slank postuur en een getinte vrouw met een mollig postuur, geblondeerd haar en een rond gezicht. Vanaf enig moment weet aangever niet meer wat er precies is gebeurd, maar wel dat er plotseling een man met een bivakmuts voor zijn neus staat. Deze man zet een mes op de keel van aangever en vraagt op dwingende en agressieve toon om zijn bankpas en pincode. Op dat moment hoorde hij ‘ [naam 1] ’ nog tegen de overvaller zeggen:
‘Wil je hem geen pijn doen?’.Aangever geeft zijn portemonnee met bankpas, ID-kaart, verschillende andere passen en € 60,-. Vervolgens geeft aangever een (foute) pincode, waarop hij van de man een klap op zijn lip krijgt, waarna hij alsnog zijn (juiste) pincode geeft. Ten slotte pakt zijn overvaller de twee telefoons (van het merk Samsung) en de sleutelbos van aangever, waarna aangever weer wegzakt. Op het moment dat aangever weer bijkomt, zijn zowel de man met de bivakmuts, als de dames die bij aangever op bezoek waren verdwenen. Uit verdere onderzoek is gebleken dat aangever is gedrogeerd; in zijn bloed is MDMA aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tijdens haar inhoudelijke behandeling op 2 september 2021 bekend dat zij onder de naam ‘ [naam 1] ’ contact heeft gezocht met aangever [aangever 2] . Zij heeft verklaard dat zij samen met een vriendin naar hem is toegegaan in ’s-Gravenhage en dat ze in de woning van de aangever wat hebben gedronken, waarbij iets in het drankje van aangever is gedaan. Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zij met verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de woning is geweest. Het was haar idee om naar de woning van de aangever te gaan. De bedoeling was om het gezellig te maken en om een beetje geld van hem te krijgen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het klopt dat zij in de woning van aangever [aangever 2] is geweest. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] waren al eerder in de woning en later op de avond hebben zij aan verdachte en [medeverdachte 2] gevraagd om ook te komen. In de woning zag verdachte dat het niet goed ging met aangever. Hij zat op de bank en hij was erg suf. Zij heeft daar verder niets achter gezocht, omdat zij dacht dat de aangever aangeschoten was. Op een gegeven moment is verdachte samen met [medeverdachte 2] weer weggegaan. Zij weet niet wat er daarna is gebeurd. Zij heeft in de woning, of in de buurt van de woning, geen man gezien met een bivakmuts. Tot slot heeft verdachte aangegeven dat het klopt dat zij samen met de medeverdachten in een groepschat heeft gezeten. Het was vooral [medeverdachte 1] die zich bezighield met de berovingen van oudere mannen via datingsites. Verdachte geeft toe dat zij in de chats heeft gereageerd op de plannen van [medeverdachte 1] , maar dat deed zij alleen maar omdat zij haar vriendschap met [medeverdachte 1] niet wilde verliezen. Het is verder nooit de bedoeling van verdachte geweest om daadwerkelijk iemand te beroven.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte in de woning van aangever [aangever 2] is geweest. Dit is door de raadsman ook niet betwist. De verklaring van verdachte - dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] eerder naar de woning zijn gegaan en dat zij samen met [medeverdachte 2] op een later moment naar de woning is gekomen - wordt ondersteund door de aangifte en de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachten. Zo voldoet verdachte niet aan het signalement van de vriendin van ‘ [naam 1] ’ die de drankjes heeft gemaakt. Verdachte heeft namelijk een licht getinte huidskleur, haar postuur is mollig en zij heeft een rond gezicht. Ter zitting is aangevoerd dat zij in die periode geblondeerd haar had en het dossier bevat ook een foto van verdachte met geblondeerd haar. Verdachte voldoet met haar uiterlijke kenmerken aan het signalement van
‘vriendin 4’.[medeverdachte 3] is de enige uit de groep waarvan het uiterlijk past in het signalement van de vriendin die samen met ‘ [naam 1] ’ naar aangever is gegaan, waardoor het in de eerste instantie voor de hand ligt dat zij degene is geweest die de drankjes voor de aangever heeft gemaakt. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] blijkt ook dat het telefoonnummer van [medeverdachte 3] zich eerder naar Den Haag verplaatst, namelijk vanaf 18.23 uur. De telefoonnummers van verdachte en [medeverdachte 2] verplaatsen zich pas omstreeks 18:50 uur via Schiphol richting Den Haag. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte samen met [medeverdachte 2] op een later tijdstip naar Den Haag is gereisd en dat zij één van de meiden is geweest die later in de woning van de aangever is geweest.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om verdachte te veroordelen voor het medeplegen of de medeplichtigheid aan het delict en spreekt haar daarom vrij van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen of en zo ja welke rol verdachte heeft gehad bij de beroving. Het enige dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld is dat verdachte na het onwel worden van aangever in de woning van aangever is geweest. Het feit dat verdachte in de woning van aangever is geweest maakt haar nog geen medepleger of medeplichtige. Zo is verdachte niet degene geweest die aangever heeft benaderd via een datingsite, zij heeft voor zover bekend niet met hem gechat en/of voor die bewuste dag een afspraak met hem gemaakt. Zij was ook niet in de woning aanwezig toen de aangever drankjes (met MDMA) kreeg van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Er zijn daarnaast geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte contact heeft onderhouden met de overvaller of dat zij een signaal aan hem heeft gegeven, zodat hij de woning kon betreden. Tot slot heeft aangever niet gezien dat verdachte nog in de woning was toen hij werd beroofd. Op dat moment hoorde hij alleen de stemmen van ‘ [naam 1] ’ en de overvaller. Weliswaar bevat het dossier zeer zorgelijke chatgesprekken tussen verdachte en de medeverdachten over het maken van (seks)afspraken met mannen via datingssites om ze vervolgens te beroven, maar deze chatgesprekken hebben niet specifiek betrekking op de ten laste gelegde beroving van aangever [aangever 2] . Er kan dus geen nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] worden vastgesteld en ook niet dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering of dat verdachte op enige wijze behulpzaam is geweest bij de beroving.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (zaaksdossier 5):
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde diefstal in vereniging. Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van aangever [aangever 1] gegaan. Gelet op de modus operandi en de chats - waarin onder andere wordt gesproken over de verdeling van de buit - in samenhang met de verklaring van [medeverdachte 1] kan het niet anders dan dat het de bedoeling was dat zij daar met een of meerdere bezittingen van de aangever zouden vertrekken.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft niet de beschikking gehad over de telefoon van aangever en het geldbedrag dat is gestort op de rekening die verwant is aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Het klopt dat verdachte met [medeverdachte 1] mee is gegaan naar de woning van verdachte. Verdachte wist dat [medeverdachte 1] ‘geld wilde hebben’ van de aangever, maar zij wist niet op welke manier [medeverdachte 1] aan het geld wilde komen en of dit op een criminele manier was. Zo heeft verdachte in de woning niet gezien dat de telefoon van aangever werd weggenomen. Ook blijkt uit het dossier niet dat verdachte een deel van het geldbedrag heeft gekregen. De enkele wetenschap dat [medeverdachte 1] ‘geld wilde hebben’ is niet voldoende voor het medeplegen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aangever [aangever 1] heeft verklaard sinds begin februari 2020 contact te hebben met een
vrouw genaamd ‘ [naam 2] ’ via de datingsite [datingsite 2] ‘ [naam 2] ’ maakt daarbij
gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Op 19 februari 2020 spreekt aangever met deze vrouw af in Amstelveen. Als aangever ‘ [naam 2] ’ conform afspraak ophaalt van de
bushalte blijkt zij samen met een andere vrouw naar de afspraak te zijn gekomen, waarna ze
met zijn drieën naar de woning van aangever gaan. Nadat ze enige tijd in de woning van
aangever hebben verbleven, vertrekken de twee vrouwen. Vervolgens bemerkt aangever dat
zijn Samsung-telefoon is verdwenen en dat er een bedrag van in totaal € 1.500,- van zijn bankrekening is overgeschreven.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 12 mei 2022 bij de rechter-commissaris en tijdens de inhoudelijke behandeling van haar strafzaak bekend dat zij onder de naam ‘ [naam 2] ’ contact heeft gehad met aangever en dat zij op 19 februari 2020 zijn telefoon heeft meegenomen uit zijn woning. Zij is samen met verdachte naar de woning van aangever gegaan. Zij heeft toen tegen verdachte gezegd dat zij geld wilde hebben van aangever, zij zouden er samen naartoe gaan en kijken hoe het zou gaan. [medeverdachte 1] heeft niet specifiek gezegd dat zij de telefoon van aangever zou stelen. In de woning heeft [medeverdachte 1] de telefoon van aangever heel snel gepakt en het klopt dat verdachte dit niet heeft gezien.
Op 29 april 2020 heeft medeverdachte [medeverdachte 3] bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] en verdachte de telefoon en het geld van aangever hebben gestolen. In die tijd kreeg [medeverdachte 3] ruzie met [medeverdachte 1] en verdachte, omdat zij zonder haar gingen afspreken. Op 2 juli 2020 heeft [medeverdachte 3] bij de politie verklaard dat verdachte en [medeverdachte 1] altijd samen waren toen zij ‘die dingen gingen doen’. [medeverdachte 3] heeft nog aan verdachte gevraagd waarom zij zo veel met [medeverdachte 1] omging, waarop verdachte heeft geantwoord dat ze ‘gewoon geld maken’. Het was voor [medeverdachte 3] duidelijk dat [medeverdachte 1] en verdachte opeens veel geld hadden. Zij gingen dan bijvoorbeeld naar een hotel in Rotterdam. [medeverdachte 3] heeft toen gevraagd hoe zij aan het geld komen. [medeverdachte 1] en verdachte hebben daarop geantwoord dat zij een klapper hebben geslagen en dat zij heel veel geld hebben gekregen. Volgens [medeverdachte 3] ging het om een bedrag van € 1.500,-.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de telefoon en het geldbedrag van € 1.500,-. Het verweer van de raadsman dat verdachte niet wist op welke manier [medeverdachte 1] aan het geld wilde komen kan de rechtbank gelet op de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en de chatgesprekken niet volgen. Het dossier bevat chatgesprekken van 17 februari 2020, twee dagen voor de ten laste gelegde diefstal, tussen onder andere verdachte en [medeverdachte 1] en deze gesprekken gaan duidelijk over aangever [aangever 1] . In de gesprekken geeft [medeverdachte 1] aan dat zij wil afspreken met een man in Amstelveen. De man is bereid om haar op te halen bij een bushalte. Hij heeft een taxibedrijf en een zakelijke rekening, waardoor zij kunnen witwassen. [medeverdachte 1] stuurt dat ze een pas moeten hebben om die ‘doeke’ naar te sturen en dat ze van één pas geld gaat overmaken en dan alles gaat pinnen. Op een gegeven moment stuurt verdachte:
‘Hij vraagt ook om schets. Dat hij je dat vertelt’.De betekenis van het woord ‘schetsen’ is in de straattaal oplichten/stelen, verdachte heeft dit zelf ook verklaard. Uit het dossier volgt verder dat tweemaal een bedrag van € 750,- van de rekening van aangever naar de rekening van de stiefvader van [medeverdachte 1] is overgemaakt en dat [medeverdachte 1] de beschikking had over de pinpas en pincode van haar stiefvader. Deze overboekingen hebben kort na het vertrek van verdachte en [medeverdachte 1] , omstreeks 19:30 uur, plaatsgevonden: om 19:42 uur en 19:43 uur. Uiteindelijk is de telefoon aangetroffen bij de moeder van medeverdachte [medeverdachte 3] , die verklaarde dat zij de telefoon van [medeverdachte 1] had gekregen. Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het de bedoeling was van verdachte dat zij en [medeverdachte 1] met een of meerdere bezittingen van de aangever zouden vertrekken, zoals ook is gebeurd. Uit andere chatgesprekken, waaronder op 12 januari 2020, volgt ook dat het de bedoeling was dat verdachten bezig waren met seksdates om zo “buit” te regelen en de verdeling daarvan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (zaaksdossier 5):
Op 19 februari 2020 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, een telefoon van het merk Samsung en een geldbedrag van 1.500,00 euro, toebehorende aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de medeverdachten. Daarnaast dient aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, te worden opgelegd.
De raadsman heeft bepleit om bij de strafmaat rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte 16 jaar en zij heeft 2,5 jaar te maken gehad met schorsingsvoorwaarden. Op 16 november 2022 is de voorlopige hechtenis door de kinderrechter opgeheven, omdat de schorsing veel te lang heeft geduurd, zeker in geval van een minderjarige verdachte. Een nieuwe straf met voorwaarden zal geen pedagogisch effect meer hebben, gezien de positieve ontwikkelingen van de afgelopen jaren en de lange termijn tussen de pleegdatum en de zittingsdatum. De raadsman kan zich vinden in de bevindingen van de Raad en hij vindt ook (ondanks de ernst van de feiten) dat deze zaak afgedaan moet worden door toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr); schuldigverklaring zonder straf. Tot slot heeft hij aangevoerd dat verdachte bij een veroordeling voor onderhavige feiten niet zonder meer een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) zal kunnen krijgen. Hierdoor zou verdachte nogmaals worden gestraft voor iets wat zij in haar jonge jaren heeft gedaan, aangezien zij dan niet kan starten met haar stage, wat grote impact zal hebben op haar (emotionele) ontwikkeling. De raadsman heeft daarom verzocht om in het vonnis een extra overweging op te nemen in verband met een eventuele VOG-procedure, zodat de veroordeling hopelijk geen reden zal zijn om de afgifte van een VOG te weigeren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal van een telefoon en € 1.500,- toebehorende aan aangever [aangever 1] . De rechtbank wil benadrukken dat er in deze zaak geen sprake is van een eenvoudige diefstal. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft samen met verdachte (en anderen), verschillende diefstallen en gewelddadige overvallen gepland, waarbij zij telkens oudere mannen via datingssites in een hinderlaag lokte of wilde lokken. Deze misdrijven zijn uiteindelijk niet allemaal aan verdachte ten laste gelegd of (volledig) uitgevoerd, maar uit de chatgesprekken in het dossier blijkt dat verdachte op de hoogte is van de criminele activiteiten van [medeverdachte 1] , dat zij zelf ook met ideeën komt om berovingen te laten slagen en deelneemt aan een chatgesprek dat duidelijk betrekking heeft op een plan om [aangever 1] op een gewelddadige wijze te beroven nadat hij al op 19 februari 2020 door haar en [medeverdachte 1] is bestolen en later door [medeverdachte 1] is gechanteerd. Ook heeft verdachte zelf contacten gehad met mannen via datingsites. Het was een zeer goed georganiseerde groep met geraffineerde werkwijze. Ter zitting heeft verdachte (geëmotioneerd) toegelicht dat zij in de groepsgesprekken heeft gereageerd ‘om maar iets te zeggen’, omdat zij het belangrijk vond om bij het groepje van [medeverdachte 1] te horen. De betrokkenheid van verdachte bij dit groepje vindt de rechtbank gelet op de inhoud van de chatgesprekken zeer zorgelijk.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In de onderhavige zaak geldt als uitgangspunt voor een diefstal (in vereniging) met een schade van meer dan € 150,- een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren. Gelet op de feiten en de omstandigheden in deze zaak heeft de rechtbank - rekening houdend met de strafverzwarende omstandigheden zoals het samenwerkingsverband tussen de verdachten - in beginsel alle reden om aan verdachte een hogere straf op te leggen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 januari 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als first offender. Daaruit volgt ook dat zij na dit feit geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • de (gedateerde) Pro Justitia rapportage opgemaakt door L. Heukelom, GZ-psycholoog, met supervisante L.A.A. ten Have, GZ-psycholoog, op 24 augustus 2020;
  • het meest recente rapport van de Raad van 27 januari 2023.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie
Er is bij verdachte geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en geen sprake van een ziekelijke stoornis. Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er bij verdachte geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en/of een ziekelijke stoornis. Door het ontbreken van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens wordt geadviseerd het ten laste gelegde, indien bewezen, volledig toe te rekenen.
Een werkstraf wordt, indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, geadviseerd voor verdachte, zodat zij de consequenties van haar gedrag leert ervaren. Daarnaast wordt geadviseerd de begeleiding vanuit de jeugdreclassering voort te zetten totdat de doelen waaraan gewerkt wordt binnen de begeleiding zijn behaald.
Ter zitting heeft
de Raadtoegelicht dat zij geen pedagogische meerwaarde meer zien in een straf in de vorm van onvoorwaardelijke een jeugddetentie of een werkstraf. Mocht de rechtbank de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet op zijn plaats vinden, dan heeft de Raad geadviseerd om een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, zodat de dagbesteding van verdachte (die zij heeft in de vorm van school en werk en binnenkort stage) niet wordt doorkruist.
De rechtbankis van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, met name door schending van de redelijke termijn met bijna drie jaar en de vrijspraak voor de feiten 2 en 3 in zaaksdossier negen, er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting fors in het voordeel van verdachte af te wijken van de vordering van de officier van justitie. Verdachte is met ingang van 4 juni 2020 geschorst en heeft zich geruime tijd gehouden aan alle regels en afspraken van de hulpverlening, waarna de voorlopige hechtenis op 16 november 2022 is opgeheven. Inmiddels gaat het beter met verdachte. Zij gaat naar school, zij heeft een dagbesteding in de vorm van een bijbaan en zij hoopt binnenkort met haar stage te kunnen starten. Verdachte heeft deelgenomen aan het persoonlijkheidsonderzoek en de gesprekken met de hulpverlening. Tijdens de zitting heeft verdachte meerdere keren aangegeven dat zij in de ten laste gelegde periode verkeerde keuzes heeft gemaakt om de vriendschappen met de medeverdachten te kunnen behouden. Zij is nu minder impulsief en beïnvloedbaar en zij denkt eerst na over de eventuele gevolgen van haar gedrag. In de afgelopen jaren heeft zij geleerd om haar grenzen aan te geven. Zij kiest haar vriendinnen zorgvuldig uit en zij wil er alles aan doen om haar toekomstdoelen (waaronder het behalen van haar diploma) waar te maken. Het is voor de rechtbank duidelijk dat verdachte dit hoofdstuk wil afsluiten om de positieve stappen richting de toekomst voort te kunnen zetten. De rechtbank ziet het bewezen verklaarde als een jeugdzonde en heeft er alle vertrouwen in dat verdachte niet meer zal recidiveren. Verdachte was op dat moment kwetsbaar voor de invloeden van met name medeverdachte [medeverdachte 1] . Zij is door het contact met [medeverdachte 1] het contact met haar schoolvriendinnen verloren en voelde zich niet meer prettig op school. Zij ging daarom niet meer naar school en is nog meer met [medeverdachte 1] omgegaan. [medeverdachte 1] had naar het lijkt een enorme aantrekkingskracht op haar. Hierdoor heeft zij zich laten meeslepen. Zelfs nu nog lijkt zij veel verdriet te hebben van het verlies van de vriendschappen destijds en hebben de contactverboden haar al hard gestraft. Een verdere straf na zo’n lange tijd acht de rechtbank niet meer passend. De rechtbank zal daarom aan verdachte een werkstraf opleggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betekent dus dat verdachte per saldo geen (taak)straf hoeft uit te voeren.
Verklaring Omtrent het GedragDe rechtbank realiseert zich dat de overschrijding van de redelijke termijn negatieve gevolgen kan hebben voor de aanvraag van een VOG voor verdachte omdat de terugkijktermijn voor het aanvragen van een VOG pas aanvangt op de datum van dit vonnis (hetgeen niet redelijk is gelet op het feit van de lange schorsing die goed is verlopen en er geen nieuwe strafbare feiten zijn gepleegd). Daar komt nog bij dat de medeverdachte [medeverdachte 1] reeds in september 2021 is veroordeeld voor (deels) hetzelfde feit en de termijn voor haar dus al bijna anderhalf jaar geleden is aangevangen. De beslissing over de verkrijging van een VOG is voorbehouden aan het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG), namens de Minister van Justitie en Veiligheid. Volgens de beleidsregels voor het beoordelen van VOG aanvragen (Staatscourant 2013, 5409) bestaat er ruimte voor het meewegen van de omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft de voor haar relevante feiten en omstandigheden vermeld in de strafmotivering en verdachte kan deze zelf bij het COVOG kenbaar maken. Tegen de afwijzing van een VOG-aanvraag is bovendien voorzien met een bestuursrechtelijke procedure, inclusief (hoger) beroep, via justitie. Hoewel de rechtbank zich voor kan stellen dat de ontwikkelingen die verdachte heeft doorgemaakt sinds de bewezen verklaarde diefstal in haar voordeel kunnen meewegen bij de beoordeling van een VOG-aanvraag, gelet ook op artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), is het niet aan haar zich te mengen in of vooruit te lopen op een beslissing in de VOG-beoordelingsprocedure.
9.1.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [aangever 1] (zaaksdossier 5)
De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 2.456,55 aan vergoeding van materiële schade. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 1.500,- aan het geldbedrag dat is weggenomen van zijn bankrekening;
  • € 956,55 aan kosten voor de aanschaf van een nieuwe telefoon.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.900,- bestaande uit € 1.500,- voor het bedrag dat van de bankrekening is weggenomen en € 400,- voor de aanschaf van een nieuwe telefoon. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleitte vrijspraak voor dit feit. Het bedrag van € 1.500,- is overgemaakt naar de stiefvader van medeverdachte [medeverdachte 1] en dus niet naar verdachte. Ook heeft verdachte de gestolen telefoon niet gekregen; deze telefoon is namelijk bij verdachte [medeverdachte 3] terecht gekomen. Verdachte is dus niet de begunstigde geweest van het geldbedrag en de telefoon.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door de ten laste gelegde diefstal rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu verdachte wordt veroordeeld voor medeplegen kan de als gevolg van de diefstal geleden schade ook aan haar worden toegerekend. De vordering tot vergoeding van kosten voor aanschaf van een nieuwe telefoon zal worden toegewezen tot een bedrag van € 400,-. De benadeelde partij vordert de kosten van een nieuwe mobiele telefoon, terwijl niet kan worden vastgesteld dat dit overeenkomt met de door hem geleden schade, te weten de diefstal van een gebruikte telefoon. De rechtbank begroot de schade - conform de beslissing in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte 1] - op € 400,-.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 1.500,- overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft met de door hem ingebrachte transactieoverzichten aangetoond dat er op 19 februari 2020, nadat de verdachten de woning hebben verlaten met zijn telefoon, tweemaal een geldbedrag van € 750,- van zijn bankrekening is overgemaakt. Uit het dossier volgt dat dit is overgemaakt naar de bankrekening van de stiefvader van medeverdachte [medeverdachte 1] . Nu verdachte als medepleger wordt veroordeeld voor dit delict is zij in beginsel geheel verantwoordelijk voor dit bedrag. Uit het vonnis van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt echter dat de vordering in haar geval voor dit gedeelte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het weggenomen bedrag van € 1.500,- niet was ten laste gelegd. Tijdens de inhoudelijke behandeling van die strafzaak heeft de officier van justitie op dit punt een wijziging tenlastelegging gevorderd, maar deze is door de rechtbank afgewezen. Gelet op de jonge leeftijd, de beperkte financiële draagkracht van verdachte en de omstandigheid dat duidelijk is dat de medepleger van verdachte niet is veroordeeld tot een vergoeding van de schade, is het onwenselijk dat verdachte verantwoordelijk wordt voor het betalen van het gehele bedrag. Dat geldt temeer nu de Staat geen onderscheid maakt bij het innen van een dergelijke vordering en de boeterentes hoog zijn en het feit dat de medeverdachte niet verantwoordelijk is voor die schade het gevolg is van een omissie van het Openbaar Ministerie. De rechtbank zal daarom de vordering ten aanzien van het weggenomen bedrag van € 1.500,- voor de helft toewijzen en verdachte veroordelen tot het betalen van € 750,-. De schadevergoeding zal gelet op het voorgaande niet hoofdelijk worden opgelegd. De rechtbank stelt de materiële schade vast op
€ 1.150,-(bestaande uit € 400,- voor de telefoon + € 750,- voor het bedrag dat van de bankrekening van aangever is weggenomen). De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat dat gedeelte onvoldoende aanvullend is onderbouwd. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [aangever 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegde ter hoogte van
€ 1.150,-vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 februari 2020, welk bedrag bestaat uit materiële schade. De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen, nu verdachte minderjarig was ten tijde van het misdrijf en zij volgens het jeugdstrafrecht wordt berecht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [aangever 2] (zaaksdossier 9)
De benadeelde partij [aangever 2] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu verdachte van de ten laste gelegde diefstal met geweld en afpersing is vrijgesproken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 34 (vierendertig) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten: 17 (zeventien dagen) naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Voor veroordeelde heeft de volgende aanvulling van het vonnis geen gevolgen, in die zin dat de opgelegde werkstraf thans is verrekend met de tijd die veroordeelde in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Op verzoek van het Openbaar Ministerie dient het navolgende echter te worden aangevuld in verband met de administratieve afhandeling van het vonnis.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van (17) dagen, onder aftrek van de dagen, omgerekend in uren, die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 1.150,- (zegge duizend honderdvijftig euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 19 februari 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[aangever 1]ter hoogte van € 1.150,- (zegge duizend honderdvijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 19 februari 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaart de benadeelde partij
[aangever 2]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr.C.M. Georgiades, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en K. Oldekamp-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 februari 2023.
[…]