ECLI:NL:RBAMS:2023:8581

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
13/197362-23 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van ramen van een toeristische attractie en koffiewinkel in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 december 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 6 augustus 2023 in Amsterdam twee vernielingen heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is gedetineerd. Tijdens de zitting op 29 november 2023 heeft de officier van justitie, mr. W.H. Hulst, de vordering gedaan en is de verdediging vertegenwoordigd door mr. H.C.S. van Viegen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vernielen van een raam van een toeristische attractie en een koffiewinkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen en de verklaringen van de verdachte en getuigen gewogen. De verdachte heeft bekend dat hij een steen door het raam van de koffiewinkel heeft gegooid, maar betwistte opzet bij de vernieling van het raam van de toeristische attractie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor beide vernielingen. De officier van justitie had een ISD-maatregel gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel op dat moment te ingrijpend was. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de verdachte al langer in voorlopige hechtenis had gezeten dan de opgelegde straf. De rechtbank benadrukte dat bij een volgende aanhouding de ISD-maatregel opnieuw kan worden overwogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/197362-23 en 09/087874-23 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 13 december 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H. Hulst, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.C.S. van Viegen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 6 augustus 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan vernieling van een raam van “ [naam toeristische attractie] ” en vernieling van een raam van “ [naam koffiewinkel] ”.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de vernieling van het raam van [naam koffiewinkel] , omdat verdachte de steen niet opzettelijk door het raam heeft gegooid en hij niet de intentie heeft gehad het raam te vernielen. Ter zitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij de steen van zich af heeft gegooid, nadat deze tegen zijn heup is gegooid door een vrouw die hij kent uit het daklozencircuit. Volgens verdachte was voor hem de keuze: de steen teruggooien naar die vrouw, of door het raam gooien.
Ten aanzien van de vernieling van het raam van de [naam toeristische attractie] heeft verdachte verklaard dat hij na het incident met de steen uit frustratie en woede de tafel heeft gepakt en tegen het raam heeft gegooid.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, kan het ten laste gelegde worden bewezen.
Ten aanzien van het eerste feit heeft verdachte ter zitting bekend dat hij een steen door het raam van [naam koffiewinkel] heeft gegooid. Dat de steen eerst door iemand anders tegen hem aan werd gegooid, maakt dat niet anders. Hij had de steen ook kunnen laten liggen, maar heeft er (al dan niet uit frustratie) bewust voor gekozen de steen door de ruit te gooien. Er is daarom sprake van opzet. Verder heeft aangever verklaard dat er een gat in het raam zat en er een steen in de [naam koffiewinkel] is aangetroffen.
Met betrekking tot het tweede feit hebben verbalisanten waargenomen dat verdachte een tafel oppakte en met een slingerende beweging tegen het raam van [naam toeristische attractie] heeft gegooid. Dit wordt ondersteund door de verklaring van verdachte dat hij, nadat hij de baksteen tegen het raam van [naam koffiewinkel] had gegooid, uit frustratie en woede de tafel heeft gepakt en tegen het raam van [naam toeristische attractie] heeft gegooid. Verder heeft aangever verklaard dat het raam van [naam toeristische attractie] vernield is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 6 augustus 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam (ruit) dat aan ' [naam toeristische attractie] ' (gelegen aan de [adres 1] ) toebehoorde heeft vernield;
2.
op 6 augustus 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam (ruit) dat aan de " [naam koffiewinkel] " (gelegen aan de [adres 2] ) toebehoorde heeft vernield.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de ISD-maatregel niet passend en geboden is. Zij heeft primair verzocht om, als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, en subsidiair een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, gecombineerd met een voorwaardelijke straf en oplegging van bijzondere voorwaarden. Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel van 1 jaar op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Hoewel in deze zaak aan de voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt, is de rechtbank van oordeel dat de ernst en de frequentie van de door verdachte begane feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte niet zodanig zijn, dat de veiligheid van personen of goederen in dit geval het opleggen van de ISD-maatregel eist.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel heeft te gelden als een laatste redmiddel. Een verdachte dient eerst de kans te krijgen om buiten het kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zijn leven te beteren. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de mogelijkheden daartoe nog niet volledig zijn benut.
De rechtbank heeft het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 17 oktober 2023, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker, gelezen. In dit rapport wordt geadviseerd tot het opleggen van de ISD-maatregel, onder meer omdat begeleiding binnen het kader van regulier reclasseringstoezicht geen meerwaarde zou hebben. De rechtbank overweegt echter dat verdachte slechts één keer eerder, in 2021, reclasseringstoezicht heeft opgelegd gekregen, terwijl dat toezicht halverwege is beëindigd omdat verdachte zich niet aan de voorwaarden hield. Sindsdien is niet meer gekeken naar de mogelijkheden van begeleiding, toezicht en behandeling van verdachte in een alternatief traject. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij bereid is hulp te aanvaarden bij zijn financiën, dagbesteding en het vinden van huisvesting en een baan. Dit blijkt tevens uit het screeningsverslag dat is opgemaakt door een Klantbegeleider van de Frontoffice Detentie en Terugkeer, die verdachte op 23 oktober 2023 heeft bezocht in [detentieplaats] .
Kortom, de rechtbank vindt dat de ISD-maatregel in dit geval en op dit moment een te vergaande en te ingrijpende maatregel is en zal de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel daarom afwijzen. Wel benadrukt de rechtbank dat ingeval verdachte opnieuw met politie en justitie in aanraking komt, de mogelijkheid van het opleggen van de ISD-maatregel ter beveiliging van de maatschappij eventueel wel weer in beeld zal komen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte heeft met zijn gedrag overlast en schade veroorzaakt bij aangevers. Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank onder meer gekeken naar wat in vergelijkbare zaken als straf wordt opgelegd.

9.Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich een vordering van de officier van justitie, door de griffie van de rechtbank Amsterdam ontvangen op 16 oktober 2023, in de zaak met parketnummer 09/087874-23. Het betreft een onherroepelijk geworden vonnis van 31 maart 2023 van de politierechter te Den Haag, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen, omdat de rechtbank het toewijzen van de vordering niet opportuun acht nu verdachte in de huidige strafzaak reeds langer in voorlopige hechtenis heeft gezeten dan de straf die hem uiteindelijk wordt opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en feit 2:
telkens: vernieling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Heft op de voorlopige hechtenis.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/087874-23.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. D. Bode en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2023.
[...]