ECLI:NL:RBAMS:2023:8580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
13/201666-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal, verduistering en diefstal door middel van een valse sleutel met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder diefstal en verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 mei 2023 in Amsterdam een fiets heeft gestolen die toebehoorde aan [aangever 1]. Daarnaast heeft hij op 20 mei 2023 een e-bike verduisterd die toebehoorde aan [aangever 2], en op 15 juli 2023 heeft hij een geldbedrag van € 98,52 weggenomen van [aangever 3] door gebruik te maken van een valse sleutel, namelijk een bankpas zonder toestemming. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte als wettig en overtuigend beschouwd, mede op basis van verklaringen van verbalisanten en de verdachte zelf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De verdachte heeft een langdurig delictpatroon en is verslaafd aan verdovende middelen, wat zijn gedrag beïnvloedt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een reclasseringsadvies dat de noodzaak van een ISD-maatregel onderstreept. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.455,61, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/201666-23
Datum uitspraak: 1 december 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer , in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr.
R. Zetsma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: diefstal van een fiets, toebehorende aan [aangever 1] , op 13 mei 2023;
feit 2: verduistering van een e-bike, toebehorende aan [aangever 2] , op 20 mei 2023;
feit 3: diefstal van een geldbedrag van € 98,52, toebehorende aan [aangever 3] , door middel van een valse sleutel op 15 juli 2023.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat van de persoon die de verbalisant heeft herkend als verdachte op de stills van de camerabeelden niet voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te zien zijn.
De raadsman refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het oordeel over het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank oordeelt dat op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft voor deze feiten geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, namelijk:
feit 2
  • de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 17 november 2023;
  • een proces-verbaal van aangifte met nummer [nummer 1] van 23 mei 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] ;
feit 3
  • de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 17 november 2023;
  • een proces-verbaal van aangifte met nummer [nummer 2] inclusief de goederenbijlage van 17 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] .
4.3.2.
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ook het onder 1 ten laste gelegde feit is bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een herkenning altijd de nodige behoedzaamheid betracht dient te worden. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de persoon die hij zegt te herkennen, kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang.
Twee verbalisanten hebben de persoon op de camerabeelden onmiddellijk herkend als zijnde verdachte. Door de verbalisanten is duidelijk omschreven dat zij verdachte herkennen aan onder meer zijn lange en slanke postuur en zijn grijze haar met inhammen. Daarnaast is door verbalisanten aangegeven dat de kwaliteit van de bewegende camerabeelden beter is dan die van de stills uit het dossier. Verder verklaren verbalisanten dat zij verdachte laatstelijk hebben gezien op 13 mei 2023 dan wel op 15 mei 2023. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de herkenningen voldoende betrouwbaar om daarop een veroordeling voor de diefstal op 13 mei 2023 te baseren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank oordeelt dat, op grond van de bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, is bewezen dat verdachte
feit 1
op 13 mei 2023 te Amsterdam een fiets die aan [aangever 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
op 20 mei 2023 te Amsterdam opzettelijk een e-bike toebehorende aan [aangever 2] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten voor het maken van een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 3
op 15 juli 2023 te Amsterdam een geldbedrag van € 98,52 dat aan [aangever 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming gebruik te maken van de bankpas van die Bchiri.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering tot het opleggen van de ISD-maatregel af te wijzen en in plaats daarvan een gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt.
Mocht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk vinden, zal verdachte zich niet tegen de oplegging daarvan verzetten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van maatregelen is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets, verduistering van een e-bike en diefstal van een geldbedrag door contactloos goederen te betalen met de pinpas van een van de slachtoffers. Dit zijn vervelende feiten die overlast en schade veroorzaken. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten laten zien dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen. Verdachte is verslaafd aan verdovende middelen en pleegt dergelijke vermogensdelicten om in die verslavingsbehoefte te kunnen voorzien. Dat is zorgelijk en vereist een concrete en ingrijpende aanpak om dit gedrag in de toekomst te voorkomen.
8.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Verslavingszorg Noord Nederland van 30 oktober 2023, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 1] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
De reclassering signaleert problemen op vrijwel alle leefgebieden. Het ontbreekt verdachte aan een vaste woon- of verblijfplaats, omdat hij zijn woning bij [welzijnsorganisatie] heeft opgezegd. Verdachte heeft geen dagbesteding en hij ontvangt een bijstandsuitkering. Zijn financiële situatie wordt gezien als een delictgerelateerde factor. Verdachte heeft tot op heden last van onverwerkte kwesties uit het verleden, betreffende zijn vader. Het middelengebruik fungeerde als middel om zijn emoties te doven. Ook het middelengebruik wordt als delictgerelateerde factor gezien, omdat verdachte vanuit verslavingsdrang handelde. Verdachte is bekend met het gebruik van cannabis, alcohol, cocaïne en gokken. Bij verdachte is een DSM diagnose gesteld op het gebied van een persoonlijkheidsstoornis en middelenproblematiek. Verdachte heeft een bagatelliserende houding ten opzichte van de onderhavige ten laste gelegde feiten. Aangezien verdachte bewust wetten en regels overtrad om zichzelf te kunnen voorzien van middelen, wordt de houding van verdachte als delictgerelateerde factor gezien. Er is sprake van een langdurig delictpatroon, alsmede een patroon van het niet meewerken met de begeleiding en hulpverlening. Verdachte staat wisselend tegenover een ISD-maatregel. Enerzijds toont hij zich momenteel niet ontvankelijk voor justitiële interventies. Anderzijds lijkt hij enkel mee te willen werken aan forensische zorg, mits hij daar zelf een voordeel bij heeft, mogelijk in de zin van een kortere detentieperiode. Gelet op de instabiliteit op de diverse leefgebieden en op eerdere veroordelingen wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. In het verleden heeft verdachte diverse trajecten negatief afgerond en hij staat op dit moment niet open voor justitiële interventies. Om maatschappelijke overlast te verminderen acht de reclassering oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk.
Op de terechtzitting hebben reclasseringswerkers [naam 2] en [naam 3] , beiden verbonden aan GGZ Verslavingszorg Noord Nederland, de inhoud van het reclasseringsadvies bevestigd.
8.3.3.
De motivering van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt, immers:
  • de bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 1 november 2023 blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf;
  • de onderhavige feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen;
  • gelet op het advies van de reclassering en het strafblad moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
  • de veiligheid van goederen eist het opleggen van de ISD-maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat is voldaan aan de ‘harde’ ISD-criteria.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook voldaan aan de ‘zachte’ ISD-criteria. Uit het reclasseringsadvies volgt namelijk dat het verdachte tot nu toe meerdere keren niet is gelukt om hulpverleningstrajecten op een positieve manier af te ronden en een delictvrij bestaan op te bouwen, daarom is er volgens de reclassering geen alternatief voor oplegging van de ISD-maatregel.
Het succes van het verloop van de ISD-maatregel hangt in hoge mate af van de houding van verdachte zelf. Als verdachte werkelijk gemotiveerd is, zoals hij ter zitting heeft gezegd, dan zal hij zich moeten inspannen voor de hulp die hem wordt aangeboden binnen de ISD-maatregel. Als verdachte dat doet, dan zal de maatregel effectiever kunnen bijdragen aan het aanpakken van de problematiek van verdachte. In zoverre is de slagingskans van de maatregel mede afhankelijk van de mate waarin verdachte ontvankelijk is voor de geboden interventies. De rechtbank legt de ISD-maatregel niet alleen op om de maatschappij te beschermen, maar ook omdat de rechtbank ervan overtuigd is dat voor verdachte alleen een stevige, langdurige maatregel als de ISD voldoende kader biedt om (duurzame) oplossingen te zoeken voor de complexe problematiek waar verdachte mee kampt.
Alles overwegend ziet de rechtbank reden om de ISD-maatregel op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie in zijn vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever 2] vordert € 2.499,- aan vergoeding van materiële schade. De benadeelde partij heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.455,61.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij [aangever 2] door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ook onderbouwd met facturen. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding van materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.455,61 (zegge: duizend vierhonderdvijfenvijftig euro en eenenzestig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 20 mei 2023 tot het moment van algehele voldoening. Voornoemd bedrag is de optelsom van de inkoopprijs van de weggenomen fiets en de inkoopprijs van de weggenomen accu. Het overige gedeelte van de vordering wordt afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, en 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
diefstal;
feit 2
verduistering;
feit 3
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] toe tot een bedrag van
€ 1.455,61(zegge: duizend vierhonderdvijfenvijftig euro en eenenzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 2] aan de Staat € 1.455,61 (zegge: duizend vierhonderdvijfenvijftig euro en eenenzestig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 20 mei 2023 aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 24 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. mrs. D. Bode en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2023.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte,
[verdachte], is ten laste gelegd dat hij:
feit 1
op of omstreeks 13 mei 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
hij op of omstreeks 20 mei 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een e-bike, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten voor het maken van een proefrit wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 3
op of omstreeks 15 juli 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een geldbedrag van € 98,52, in elk geval enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (zonder toestemming), gebruik te maken van de bankpas van die Bchriri en/of de (bij die bankpas horende) pincode.
[.]