ECLI:NL:RBAMS:2023:8562

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/13/722833 / FA RK 22-5755
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoogtechnologisch draagmoederschap en de juridische vaststelling van vaderschap en gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2023 een beschikking gegeven in een complexe kwestie rondom hoogtechnologisch draagmoederschap. De zaak betreft de juridische status van een minderjarige, geboren uit een draagmoeder, en de verzoeken van de wensouders en draagouders met betrekking tot het vaderschap, gezag en adoptie. De wensouders, die sinds 2010 samenwonen en in 2017 zijn getrouwd, hebben gekozen voor draagmoederschap via de fertiliteitskliniek Nij Geertgen. De draagouders zijn ook met elkaar getrouwd en de draagmoeder is de zus van de wensvader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wensvader de biologische vader is van de minderjarige, maar dat er geen noodzaak is voor een DNA-onderzoek, omdat de betrokken partijen en de Raad voor de Kinderbescherming het eens zijn over de biologische afstamming. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder gegrond verklaard en het vaderschap van de wensvader vastgesteld, onder de voorwaarde dat de eerdere beslissingen in kracht van gewijsde zijn gegaan. Tevens is het verzoek tot adoptie door de wensvader toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de adoptie in het belang van de minderjarige is, ondanks het niet voldoen aan de gebruikelijke verzorgingstermijn. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minderjarige de geslachtsnaam van de wensvader zal dragen en dat de wensouders gezamenlijk gezag over de minderjarige zullen uitoefenen na de adoptie.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/722833 / FA RK 22-5755 en C/13/738127/ FA RK 23/5387 (LH MW)
Beschikking van 12 december 2023 betreffende gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, gerechtelijke vaststelling vaderschap, gezag en adoptie
in de zaak van:
mr. [curator]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
als advocaat voor zichzelf verschijnende,
en
[draagouder 1] en
[draagouder 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna mede te noemen de draagouders,,
advocaat mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam.
en
[wensouder 1]en
[wensouder 2] ,
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
hierna mede te noemen de wensouders,
advocaat mr. J.H. van der Tol te Amsterdam
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de draagouders, voorzien van nadere producties, ter griffie ingekomen op 16 september 2022,
- de akte tot referte tevens houdende zelfstandige verzoeken tot eenhoofdig gezag en adoptie voorzien van nadere producties, van de wensouders, ter griffie ingekomen op 26 oktober 2022;
- een F-7 formulier van de draagouders, met een referteverklaring;
- het rapport van de bijzondere curator van 23 juni 2023, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- de schriftelijke reactie van de wensouders op het rapport van de bijzondere curator van 27 juni 2023;
- de brief van de Raad van 23 augustus 2023;
- het F-9 formulier van de wensouders van 29 augustus 2023;
- het raadsrapport van 7 december 2023.
1.2.
Bij beschikking van 3 mei 20023 is mr. [curator] benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] .
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de wensouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de draagouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de bijzondere curator en
- [naam eiceldonor] , de eiceldonor, en haar partner [naam partner] .
De Raad is alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.4.
De rechter en de bijzondere curator hebben ter zitting kennisgenomen van de conclusie van het door mr. Tol ter zitting getoonde - doch niet overgelegde - verwantschapsonderzoek betreffende [minderjarige] .
1.5.
De rechter heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De wensouders wonen sinds 2010 samen en voeren een gemeenschappelijke huishouding. Op 10 juni 2017 zijn zij in Hilversum met elkaar gehuwd.
2.2.
De wensouders hadden een grote kinderwens en hebben gekozen voor hoogtechnologisch draagmoederschap.
2.3.
De draagouders zijn met elkaar gehuwd op 21 oktober 2005. De draagmoeder is de zus van de wensvader [draagouder 1] .
2.4.
De wensouders en de draagouders hebben een traject doorlopen bij de fertiliteitskliniek Nij Geertgen , die hoogtechnologische draagmoederschapstrajecten aanbiedt. Uit een eicel van de vriendin van de wensouders, [naam eiceldonor] en het semen van de wensvader [wensouder 1] is daar een embryo ontstaan, dat bij de draagmoeder is geplaatst. Hieruit is een zwangerschap ontstaan.
2.5.
Op [geboortedatum 1] 2022 is te [geboorteplaats 1] uit de draagmoeder [minderjarige] geboren.
2.6.
[minderjarige] verblijft sinds de geboorte, althans vlak daarna, bij de wensouders.
2.7.
De draagouders en de wensouders beschikken allen over de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De draagouders hebben verzocht een bijzondere curator te benoemen om de toen nog ongeboren [minderjarige] zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
3.2.
De wensouders verzoeken:
  • te bepalen dat het gezag van de draagmoeder wordt beëindigd;
  • dat de wensvader [wensouder 1] , na de vaststelling van zijn vaderschap, alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast;
  • te bepalen dat de geslachtsnaam van [minderjarige] , [draagouder 1] zal zijn;
  • de adoptie van [minderjarige] door de wensvader [draagouder 1] uit te spreken en te bepalen dat de adoptie terugwerkt tot aan de geboorte en voor recht te verklaren dat de familierechtelijke betrekkingen tussen de wensvader [wensouder 1] en [minderjarige] in stand blijven, na de adoptie door wensvader [draagouder 1] ;
  • te verstaan dat na de adoptie door [draagouder 1] beide wensouders met het gezag over [minderjarige] zijn belast en te bepalen dat daarvan aantekening wordt gemaakt in het gezagsregister.
3.3.
Ter onderbouwing voeren de wens- en de draagouders aan dat het hun uitdrukkelijke wens is dat de wensouders de baby volledig zullen opvoeden en verzorgen en dat de draagouders geen ouderrol zullen spelen in zijn leven. De wensouders en de draagouders hebben een traject doorlopen bij de fertiliteitskliniek Nij Geertgen , die hoogtechnologische draagmoederschapstrajecten aanbiedt. De baby zal na de geboorte worden opgenomen in het gezin van de wensouders en dit is voor partijen ook altijd duidelijk geweest. Partijen willen dat de juridische situatie zo spoedig mogelijk in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie.
3.4.
De bijzondere curator verzoekt – na wijziging van zijn verzoek ter zitting- namens [minderjarige] , het vaderschap van [draagouder 2] te ontkennen en het vaderschap van [wensouder 1] vast te stellen. Volgens de bijzondere curator bestaat echter in zaken van hoogtechnologische draagouderschap het risico dat het kind toch een andere vader of moeder heeft dan de vermelde eicel- en spermadonor. Om in het belang van [minderjarige] geen enkele twijfel te laten bestaan, acht de bijzondere curator een DNA-onderzoek nodig waaruit onomstotelijk blijkt welke personen de donoren van het onderzochte DNA-materiaal zijn geweest en welke personen de biologische ouders van [minderjarige] zijn.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
De Raad acht een DNA- onderzoek niet nodig. De Raad wijst erop dat Nij Geertgen een gecertificeerd ivf-centrum is, dat een vergunning heeft van de overheid voor het uitvoeren van (onder andere) ivf-behandelingen. De procedure, de richtlijnen en de regelgeving rondom een traject bij Nij Geertgen zijn volgens de Raad voldoende betrouwbaar, zodat ook een verklaring van de gynaecoloog van Nij Geertgen over het gebruikte genetisch materiaal om de zwangerschap te bewerkstelligen, voldoende betrouwbaar is. Volgens de Raad is het in het belang van [minderjarige] dat het gezag van de draagmoeder wordt beëindigd en dat de wensvader [wensouder 1] , indien zijn vaderschap wordt vastgesteld en die tevens de biologische en verzorgende ouder van [minderjarige] is, met het gezag over [minderjarige] wordt belast. De draagmoeder heeft van rechtswege het gezag, maar dit sluit niet aan bij de feitelijke situatie, waarbij duidelijk is dat het voor alle betrokkenen altijd de bedoeling is geweest dat [minderjarige] na de geboorte direct zou worden afgestaan en aan de wensouders en dat hij zou opgroeien bij de wensouders en nu [minderjarige] sinds zijn geboorte bij de wensouders verblijft. De Raad vindt het wenselijk dat de juridische situatie zal overeenstemmen met de feitelijke situatie. De Raad acht het in het kennelijk belang van [minderjarige] dat hij in familierechtelijke betrekking komt te staan tot beide wensouders. Volgens de Raad wordt aan de voorwaarden voor adoptie van artikel 1:227 BW en 1:228 BW voldaan,
behoudens aan de verzorgingstermijn van artikel 1:288 lid 1 sub f BW. De Raad ziet in dit specifieke geval echter geen redenen of risico's die het belang en de ontwikkeling van [minderjarige] zullen
schaden indien van de verzorgingstermijn wordt afgeweken.

5.De beoordeling

Bevoegdheid
5.1.
Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is in zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijke verblijf van de minderjarige. Op grond van artikel 1:12 BW volgt de minderjarige de woonplaats van degene die belast is met het gezag. Aangezien de draagouders nu belast zijn met het gezag en zij woonachtig zijn in [woonplaats 2] , is de rechtbank Limburg in beginsel bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen. Nu partijen echter gekozen hebben voor de rechtsmacht van de rechtbank Amsterdam en ook bijzondere curator niet wenst dat de zaak wordt verwezen, acht de rechtbank zich in dezen bevoegd.
Ontkenning vaderschap
5.2.
Het verzoek tot ontkenning van het vaderschap is gegrond op artikel 1:200 BW. De bijzondere curator dient op grond van artikel 1:200 lid 1 sub b BW een zelfstandig verzoek in tot ontkenning van het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder. Gezien de instemming van de echtgenoot met de daad van verwekking, kunnen hij en de draagmoeder om die reden niet zelfstandig verzoeken om ontkenning van het door het huwelijk ontstane ouderschap (artikel 1:200 lid 3 BW).
5.3.
[minderjarige] heeft nu op grond van artikel 1:199 BW als juridische vader de echtgenoot van de draagmoeder.
5.4.
Het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder kan, op de grond van artikel 1:200 BW, door het kind worden ontkend, als hij niet de biologische vader van het kind is.
5.5.
De rechtbank stelt vast in de verklaring van de van dr. M. Brandes, gynaecoloog bij Nij Geertgens staat dat voor de totstandkoming van de zwangerschap gebruik is gemaakt van een eicel van een bekende eiceldonor, [naam eiceldonor] en het semen van de wensvader [wensouder 1] . De bijzondere curator acht het in het belang van [minderjarige] dat er evenwel een deskundigenrapport wordt opgemaakt door een gecertificeerde instelling, zodat voor hem onomstotelijk duidelijk zal zijn wie zijn biologische ouders zijn. De rechtbank stelt vast dat zowel de wensouders, als de draagouders, als de Raad het standpunt van de bijzondere curator niet delen. Volgens de wensouders blijkt reeds uit de verklaring van de ivf- arts dat wensouder [wensouder 1] de biologische vader van [minderjarige] is en zij wijzen erop dat Nij-Geertgen een gecertificeerd ivf-centrum is. De draagouders onderschrijven dit. Volgens de Raad zijn de procedure, de richtlijnen en de regelgeving rondom een traject bij Nij Geertgen voldoende betrouwbaar, zodat ook een verklaring van de gynaecoloog van Nij Geertgen over het gebruikte genetisch materiaal om de zwangerschap te bewerkstellingen, voldoende betrouwbaar is.
5.6.
De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van de bijzondere curator om een DNA-onderzoek te gelasten. De rechtbank acht de verklaring van de gynaecoloog van Nij Geertgen evenals verzoekers en de Raad voldoende betrouwbaar en zal er vanuit gaan dat het genetisch materiaal afkomstig is van wensvader [wensouder 1] . De rechtbank acht de kans op een natuurlijke zwangerschap weliswaar niet 100% uitgesloten, maar overweegt dat de belangen van [minderjarige] er ook mee gediend kunnen zijn dat hij hier geen onomstotelijke duidelijkheid over zal willen hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is deze beslissing aan [minderjarige] , als hij in staat is hieromtrent zijn eigen mening te vormen. De rechtbank gaat er voornoemde verklaring van de gynaecoloog van Nij Geertgen in aanmerking nemend, vanuit dat de echtgenoot van de draagmoeder [draagouder 2] niet de biologische vader van [minderjarige] kan zijn.
5.7.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat alle verzoekers instemmen met onderhavig verzoek. De rechtbank zal het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder daarom toewijzen.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
5.8.
Artikel 1:207, eerste lid, BW bepaalt dat het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank kan worden vastgesteld.
5.9.
Een zodanig verzoek kan worden ingediend door het kind of de moeder. De wetgever heeft geen termijn gesteld voor het indienen van een verzoek tot gerechtelijke vaststelling vaderschap door een minderjarige. Voorwaarde voor gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is in beginsel dat het verwekkerschap van de wensvader vaststaat.
5.10.
Zoals reeds hiervoor vermeld gaat de rechtbank er vanuit dat [minderjarige] biologisch gezien een kind is van de wensvader [wensouder 1] . Nu onder verwekker niet wordt verstaan de zaaddonor, [1] dient de wensvader slechts als de biologische vader en niet als de verwekker van de minderjarige te worden aangemerkt. Op die grond kan de minderjarige derhalve in beginsel niet worden ontvangen in haar verzoek.
5.11.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om aan te sluiten bij de rechtspraak van het EHRM betreffende artikel 1:204, lid 3, BW in samenhang met artikel 8 EVRM. Hierin wordt het in de Nederlandse wetgeving bestaande onderscheid tussen enerzijds een biologische vader - verwekker, en anderzijds een biologische vader - donor, niet gemaakt. Het bestaan van bloedverwantschap geldt als biologisch gegeven en de wijze van verwekking speelt daarbij geen rol. Voldoende is dat er bloedverwantschap is in combinatie met concrete omstandigheden benodigd voor het bestaan van een gezinsleven. Een biologische en sociale werkelijkheid dient volgens het EHRM te gaan boven de wettelijke presumptie. Ingevolge artikel 8 EVRM heeft de biologische vader die ‘family life’ heeft met zijn kind, ongeacht de wijze waarop de zwangerschap is ontstaan, recht op bescherming van dit family life.
5.12.
De rechtbank dient dus te beoordelen of er in dit geval family life tussen de minderjarige en de wensvader kan worden aangenomen. Aangezien de minderjarige vrijwel direct na zijn geboorte in het gezin van de wensouders is opgenomen en hij sindsdien door hen wordt verzorgd en opgevoed, is er sprake van family life tussen de wensouders en de minderjarige. De rechtbank is daarom van oordeel dat de wensvader gelijkgesteld dient te worden met de verwekker. De rechtbank neemt in aanmerking dat verzoekers instemmen met onderhavig verzoek. Nu verder geen sprake is van een van de in lid 2 genoemde beletselen, zal het verzoek van de bijzondere curator als na te melden worden toegewezen. Hierbij overweegt de rechtbank dat – nu gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de wensvader, gelet op het bepaalde in artikel 1:202 BW, pas mogelijk is nadat de beslissing houdende de ontkenning van het vaderschap van juridische vader in kracht van gewijsde is gegaan – de vaststelling van het vaderschap van de wensvader ten aanzien van de minderjarige zal worden uitgesproken onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing inhoudende de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.
4.14.
Ter gelegenheid van de vaststelling van het ouderschap hebben de draagmoeder en de wensvader [wensouder 1] gezamenlijk verklaard dat de minderjarige de geslachtsnaam [draagouder 1] zal hebben.
Gezag van de wensvader
5.13.
De wensvader [wensouder 1] heeft verzocht om hem, na het in kracht van gewijsde gaan van de beslissingen in de afstammingszaken, alleen met het gezag over de minderjarige te belasten. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 1:253c, eerste lid, BW. Dit artikel bepaalt - voor zover van belang - dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
5.14.
Het gezag over de minderjarige wordt nu nog uitgeoefend door de draagmoeder. De draagmoeder heeft geen bezwaar tegen toewijzing van dit verzoek.
5.15.
Volgens de Raad is het in het belang van [minderjarige] dat het gezag van de draagmoeder wordt beëindigd en dat de wensvader [wensouder 1] , indien zijn vaderschap wordt vastgesteld en die tevens de biologische en verzorgende ouder van [minderjarige] is, met het gezag over [minderjarige] wordt belast.
5.16.
De wensvader [wensouder 1] is op dit moment niet bevoegd tot het (ouderlijk) gezag. Dit wordt anders indien en zodra de beschikking tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap in kracht van gewijsde is gegaan. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank het verzoek beoordelen als ware de wensvader bevoegd tot het gezag.
5.17.
Het verzoek van [wensouder 1] kan slechts worden ingewilligd, indien dit wenselijk wordt geacht in het belang van de minderjarige. De minderjarige is na zijn geboorte meteen opgenomen in het gezin van wensouders, waar hij wordt verzorgd en opgevoed. Het was van alle partijen de intentie dat de minderjarige bij de wensouders zou opgroeien en de draagmoeder heeft nimmer de intentie gehad verzorgings- en opvoedingstaken voor de minderjarige op zich te nemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van de minderjarige wenselijk is dat [wensouder 1] het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen, vanaf het moment dat de beschikking tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap in kracht van gewijsde is gegaan. Het verzoek wordt in die zin toegewezen.
Adoptieverzoek van de wensvader [draagouder 1]
5.18.
Het betreft in deze een adoptieverzoek hier te lande en de wensvader heeft de Nederlandse nationaliteit. De artikelen 1:227, 228 en 230 BW zijn dan ook op dit verzoek van toepassing.
5.19.
Volgens de Raad is de verzochte adoptie in het kennelijk belang van [minderjarige] en wordt aan alle vereisten voor adoptie, behalve de verzorgingstermijn van artikel 1:228, eerste lid, onder f, BW, voldaan.
Verzorgingstermijn
5.20.
Artikel 1:228, eerste lid, onder f, BW stelt als voorwaarde dat de adoptant of adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed. Indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder of adoptiefouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed wordt de periode van een jaar voor de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden.
5.21.
Op het moment van indiening van het adoptieverzoek was [minderjarige] nog niet geboren. Dit betekent dat niet is voldaan aan het vereiste dat de wensouders hem een jaar moeten hebben verzorgd, zoals bedoeld in artikel 1:228, eerste lid onder f, BW. De rechtbank is van oordeel dat deze verzorgingstermijn met name bedoeld is om in het belang van een te adopteren minderjarige de bestendigheid van de verzorging en opvoeding van die minderjarige door de adoptiefouder te toetsen. In dit geval is sprake van een bijzondere situatie waarbij de vereiste termijn geen redelijk doel dient. De wensouders hebben besloten hun kinderwens via hoogtechnologisch draagmoederschap te realiseren, waarbij gebruikt is gemaakt van een eicel van een vriendin van de wensouders, [naam eiceldonor] en het semen van de wensvader [wensouder 1] en een daaraan gekoppeld ivf-traject. [minderjarige] is biologisch het kind van [wensouder 1] en de wensouders hebben samen vanaf de geboorte zorggedragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Afwijzing van het verzoek tot adoptie, omdat niet is voldaan aan de vereiste verzorgingstermijn, zou in dit geval in strijd zijn met artikel 8 EVRM.
5.22.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verzochte adoptie in het kennelijk belang is van [minderjarige] en dat op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststond, alsmede dat voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [minderjarige] niets meer van de draagmoeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. De rechtbank zal het verzoek inzake adoptie van de wensvader daarom toewijzen onder de opschortende voorwaarde dat de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de wijziging van het gezag in kracht van gewijsde zijn gegaan. De rechtbank wijst er op dat al deze beslissingen, drie maanden na verzending van deze beschikking, na elkaar, in kracht van gewijsde gaan.
5.23.
Nu het adoptieverzoek is ingediend voordat [minderjarige] is geboren, werkt de adoptie terug tot aan zijn geboorte.
Geslachtsnaam
5.24.
Ter gelegenheid van de adoptie hebben de wensouders gezamenlijk verklaard dat de minderjarige de geslachtsnaam van de wensvader [draagouder 1] zal hebben.
Gezamenlijk gezag
5.25.
Uit artikel 1:229, vierde lid, BW volgt dat de wensouders op het moment dat de adoptie in kracht van gewijsde is gegaan van rechtswege het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen.
Familierechtelijke betrekking
5.26.
Op grond van artikel 1:229, derde lid, BW blijft de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder de minderjarige adopteert.
5.27.
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissingen

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van
[draagouder 2] ten aanzien van het uit de draagmoeder geboren kind:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2022,
6.2.
stelt onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing met betrekking tot de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan - vast het ouderschap van de man:
[wensouder 1],
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1981,
wonende te [woonplaats 1] ,
ten aanzien van
voornoemde minderjarige
6.3.
belast - onder de opschortende voorwaarde dat de beslissingen tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap ten aanzien van [minderjarige] in kracht van gewijsde zijn gegaan
– [wensouder 1]voornoemd, met de uitoefening van het gezag over de minderjarige:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2022,
voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
6.4.
spreekt uit de adoptie [wensouder 2]
,geboren op [geboortedatum 3] 1980 te [geboorteplaats 3] , wonende te [woonplaats 1] , van de minderjarige, [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2022, onder de opschortende voorwaarde dat alle hiervoor genoemde beslissingen in kracht van gewijsde zijn gegaan;
6.5.
stelt vast dat de wensouders gezamenlijk hebben verklaard dat de minderjarige na de adoptie de geslachtsnaam [draagouder 1] zal hebben;
6.6.
verstaat dat
[wensouder 1]en
[draagouder 1]na het in kracht van gewijsde gaan van de adoptiebeschikking het gezamenlijk gezag over voornoemde minderjarige zullen uitoefenen;
6.7.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin, zodra de adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, van het gezamenlijk gezag aantekening te doen;
6.8.
draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 1] ;
6.9.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
6.10.
wijst het overige af.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.W. van der Weel, griffier, op 12 december 2023. [2]
Deze beschikking is schriftelijk vastgelegd op 12 januari 2024

Voetnoten

1.TK 1995-1996, 24649, nr. 3, blz. 8.
2.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).