In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakterras. De vergunninghouder had op 14 februari 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was verleend. Eisers, die ook bewoners zijn van het wooncomplex, maakten bezwaar tegen deze vergunning, omdat zij van mening waren dat de vergunninghouder geen belanghebbende was bij de aanvraag, aangezien de Vereniging van Eigenaren (VvE) geen toestemming had gegeven voor het dakterras. Het college verklaarde de bezwaren ongegrond, waarna eisers in beroep gingen.
Tijdens de zitting op 6 november 2023 werd het standpunt van eisers besproken, waarbij zij stelden dat de VvE geen medewerking zou verlenen aan het bouwplan en dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering was. De rechtbank oordeelde echter dat de aanvrager in beginsel als belanghebbende wordt beschouwd, tenzij aannemelijk is dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. De rechtbank concludeerde dat de VvE's weigering om toestemming te geven niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van een evidente belemmering. Bovendien kan de vergunninghouder vervangende toestemming vragen aan de civiele rechter.
De rechtbank verwierp ook het beroep van eisers op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, omdat deze uitspraak betrekking had op een verzoek om een voorlopige voorziening en niet op de (on)rechtmatigheid van de omgevingsvergunning. De rechtbank benadrukte dat het college bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning moet toetsen aan de weigeringsgronden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging als de aanvraag niet in strijd is met deze weigeringsgronden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning terecht was verleend.