ECLI:NL:RBAMS:2023:8520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
C/13/731601
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen van een Vereniging van Eigenaren tegen ING Bank N.V. over Wwft-klantonderzoek en ubo-opgave

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (Vve) een rechtszaak aangespannen tegen ING Bank N.V. over de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme (Wwft). De Vve stelt dat zij niet verplicht is om opgave te doen van haar uiteindelijk belanghebbenden (ubo's) en dat de ubo-opgave die zij heeft gedaan correct en voldoende is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Vve wel degelijk verplicht is om deze informatie te verstrekken, aangezien de Wwft ook van toepassing is op Vve's. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ubo-opgave van de Vve niet voldeed aan de eisen van de Wwft, omdat zij niet heeft opgegeven wie haar leden zijn en niet heeft aangegeven welke leden meer dan 25% van het eigendomsbelang in de Vve houden. Hierdoor was ING gerechtigd om de bankrekening van de Vve te blokkeren, wat de Vve als onrechtmatig beschouwde. De rechtbank heeft alle vorderingen van de Vve afgewezen, inclusief verzoeken om een verbod op het blokkeren van de rekening en het doorberekenen van onderzoekskosten. De Vve is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/731601 / HA ZA 23-326
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van
VERENIGING VAN EIGENAARS [eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen:
de Vve,
advocaat: mr. A.A.W. Alders te Rotterdam,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen:
ING,
advocaat: mr. M.E.G. Murris te Utrecht.
De zaak in het kort
In deze zaak legt de Vve enkele meer principiële vragen voor over het Wwft-klantonderzoek dat ING verricht. Wwft staat voor de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme (Wwft).
Eerst en vooral stelt de Vve de vragen aan de orde: 1) of zij als vve wel verplicht is om opgave te doen van haar uiteindelijk belanghebbenden (ubo’s) en 2) of de ubo-opgave die de Vve heeft gedaan niet al juist en voldoende is.
De overige vragen zien op andere aspecten van het klantonderzoek van ING, namelijk:
- de veiligheid van de communicatie met ING per e-mail;
- de doorberekening aan klanten van de kosten voor het onderzoek;
- de vermelding van contactgegevens door ING.
De rechtbank volgt bij geen van deze onderwerpen het standpunt van de Vve, en wijst daarom al haar vorderingen af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijlagen, van 17 maart 2023,
- de akte van eisvermindering,
- de conclusie van antwoord met bijlagen,
- het tussenvonnis van 5 augustus 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 oktober 2023
- de brief van mr. Alders van 15 november 2023 naar aanleiding van het proces-verbaal en de reactie daarop van de rechtbank van 17 november 2023.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat de rechtbank vandaag vonnis zal wijzen.

2.De feiten

2.1.
De Vve - van een gebouw in Rotterdam - heeft drie leden (appartementseigenaren). Eén van hen is ook bestuurder van de Vve. De Vve heeft een bankrekening bij ING en daarnaast geen andere bankrekeningen.
2.2.
In een brief van 10 juni 2022 heeft ING aan de Vve verzocht om haar uiteindelijk belanghebbenden (ubo’s) op te geven via het ubo-formulier voor vve’s. In de brief staat dat ING als bank wettelijk verplicht is om vast te stellen wie de ubo’s zijn binnen een organisatie, en dat als ING de benodigde gegevens niet volledig ontvangt, ING geen zaken met de klant mag blijven doen en genoodzaakt zal zijn om de rekening te blokkeren.
2.3.
Op 15 juni 2022 heeft de Vve het ubo-formulier voor vve’s ingevuld en ondertekend aan ING gezonden. In dat formulier heeft de Vve bij de vraag naar het aantal appartementseigenaren het hokje “maximaal 4” aangekruist. Onder dat hokje staat de vermelding van ING: “Over alle eigenaren willen we meer informatie”. De Vve heeft daarachter uiteengezet dat dat dit juridisch onjuist is. Bij de opgave van de ubo’s (vraag 4a) heeft de Vve één ubo opgegeven, namelijk de ‘pseudo-ubo’, te weten haar bestuurder, zonder daarbij een percentage (eigendom of stemrechten) te vermelden.
2.4.
In een brief van 23 november 2022 heeft ING aan de Vve geschreven dat haar ubo-formulier niet volledig is ingevuld omdat bij vraag 4a de percentages ontbreken, en haar vervolgens verzocht de gegevens alsnog te verstrekken. Dit verzoek heeft ING in een brief van 25 januari 2023 opnieuw gedaan. Daarbij heeft ING de Vve een laatste termijn van 10 dagen gegeven.
2.5.
Op 9 februari 2023 heeft ING de bankrekening van de Vve geblokkeerd. Op 17 maart 2023 heeft de Vve de dagvaarding in onderhavige zaak aan ING uitgebracht, waarna ING op 28 maart 2023 de blokkering van de bankrekening weer heeft opgeheven in afwachting van de uitkomst van deze procedure.
Met betrekking tot de doorberekening van kosten klantonderzoek
2.6.
In een brief van 18 januari 2022 heeft ING aan de Vve aangekondigd dat zij haar tarieven voor zakelijke klanten gaat wijzigen vanaf 1 april 2022, vanwege haar doorberekening vanaf die datum van een deel van de kosten voor het uitvoeren van klantonderzoek in het kader van wet- en regelgeving. ING schrijft in de brief dat de hoogte van dit tarief afhankelijk is van de rechtsvorm die een klant heeft, omdat die meer of minder complex kan zijn. Voor de rechtsvorm vve is het tarief € 7,50 per maand. In een overzicht staat dat voor de rechtsvormen eenmanszaak, vennootschap onder firma en maatschap het tarief per maand nihil is.

3.Het geschil

3.1.
De Vve vordert na vermindering van eis (zowel bij akte als ter zitting) - samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat artikel 3 lid 2 sub b en artikel 10b Wwft onverbindend zijn
a.
primair)voor zover het de Vve betreft,
b.
subsidiair)voor zover het de Vve betreft waarvan de appartementseigenaren natuurlijke personen zijn,
als gevolg waarvan de Vve niet gehouden is om een ubo-opgave te doen aan ING,
meer subsidiair)een verklaring voor recht dat de ubo-opgave die de Vve op 15 juni 2022 aan ING heeft gedaan conform de Wwft en de daarop gebaseerde regelgeving is;
een verklaring voor recht dat ING onrechtmatig heeft gehandeld door de bankrekening van de Vve te blokkeren teneinde af te dwingen dat de Vve zal handelen conform het standpunt van ING;
ING te verbieden om de bankrekening van de Vve te blokkeren en/of de zakelijke relatie met de Vve te beëindigen vanwege het vermeend ontbreken of onjuist vermelden van gegevens inzake de ubo’s van de Vve;
ING te gelasten de Vve in staat te stellen op normale wijze gebruik te maken van de bankrekening;
ING te gelasten dat ING ten behoeve van de vertrouwelijke communicatie met de Vve een beveiligd digitaal kanaal zal aanbieden, dat voldoet aan de eisen van de artikel 5 lid 1 sub f AVG en artikel 24 AVG;
ING te verbieden Wwft-klantonderzoekskosten aan de Vve door te berekenen;
te gelasten dat ING in de schriftelijke en elektronische communicatie met de Vve zal vermelden: haar vestigingsadres en gegevens die een snel contact en rechtstreekse en effectieve communicatie met ING mogelijk maken, met inbegrip van haar telefoonnummer;
ING te veroordelen een dwangsom aan de Vve te betalen van € 1.000 voor iedere dag dat ING niet aan vordering III voldoet;
met veroordeling van de proceskosten en X) de nakosten, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De Vve legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag:
a. vordering I, primair en subsidiair: de verwerking van persoonsgegevens van appartementseigenaren door Wwft-plichtigen zoals ING is zowel in strijd met artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie als artikel 5 en 6 van de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG), nu met deze verwerking geen misdaadbestrijdingsbelang is gediend en het wel serieuze gegevensbeschermingsrisico’s oplevert;
vordering I, meer subsidiair: bij vve’s doet zich geen van de in artikel 3 lid 1 sub c onder 1 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 (Ubw) bedoelde situaties voor, en daarom mag de Vve volstaan met opgave van de pseudo-ubo van artikel 3 lid 1 sub c onder 2 Ubw;
vordering V: e-mail is een onveilige communicatievorm. Door klanten ertoe te bewegen persoonsgegevens per e-mail te verstrekken, handelt ING in strijd met artikelen 5 lid 1 sub f AVG en artikel 24 AVG, die passende beschermingsmaatregelen voorschrijven;
vordering VI: het doorberekenen van Wwft-onderzoekskosten aan klanten door ING is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. ING maakt misbruik van de afhankelijke positie van de Vve, die het niet vrijstaat naar een andere bank over te stappen, en bovendien brengen andere banken vergelijkbare kosten in rekening.
vordering VII: ING is tot de vermelding (van adres- en telefoongegevens) gehouden op grond haar zorgplicht als bank, waartoe ook behoort dat zij haar klanten in staat stelt hen op een fysieke locatie te bereiken of telefonisch contact met hen op te nemen. Deze bereikbaarheidsplicht is onder meer opgenomen in artikel 3:15d lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) en is algemeen gebruikelijk geworden, aldus steeds de Vve.
3.3.
ING voert verweer. ING concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de Vve, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Vve in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Geen onverbindendverklaring artikelen Wwft (1 primair en subsidiair)
4.1.
De eerste te beantwoorden vraag is of twee wetsbepalingen (artikel 3 lid 2 sub b en artikel 10b Wwft) onverbindend moeten worden verklaard voor de Vve, zoals de Vve betoogt en ING bestrijdt. De Vve vorderde dit aanvankelijk voor “vve’s” althans voor “vve’s waarvan de appartementseigenaren natuurlijke personen zijn” (I primair en subsidiair), maar na vermindering van eis vordert de Vve dit alleen nog voor zichzelf. Daarmee bestaat geen juridisch relevant onderscheid meer tussen vorderingen I primair en subsidiair, zodat deze samenvallen en gezamenlijk, als één vordering, kunnen worden besproken. Deze vordering is niet toewijsbaar, om de volgende redenen.
4.2.
Ten eerste is een dergelijke vordering naar haar aard niet mogelijk. In feite vraagt de Vve met haar vordering om te bepalen dat een wet voor één enkele rechtspersoon (namelijk haarzelf) niet geldt. Dat is niet mogelijk, want het wezen van een wetsbepaling is nu juist dat deze voor iedereen geldt, en dus algemene gelding heeft. Voor zover de Vve heeft bedoeld dat de genoemde bepalingen in het onderhavige geval wegens strijd met de onder 3.2 sub a genoemde bepalingen buiten toepassing moeten worden gelaten, volgt de rechtbank haar niet. De Vve heeft geen bijzondere, op haar situatie toegespitste omstandigheden aangevoerd waarom toepassing in dit geval tot een onaanvaardbaar resultaat leidt. Voorts hebben de genoemde verdragsbepalingen geen horizontale rechtstreekse werking, zodat private partijen daarop in hun onderlinge verhouding geen beroep kunnen doen.
4.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de onder I primair en subsidiair gevorderde verklaringen voor recht betreffende de twee Wwft-artikelen (3 lid 2 sub b en 10b) worden afgewezen. Deze bepalingen gelden derhalve ook voor de Vve.
De ubo-opgave gedaan door de Vve voldoet niet (vordering 1 meer subsidiair)
4.4.
Vervolgens ligt de vraag voor of de ubo-opgave die de Vve heeft gedaan aan de Wwft en de daarop gebaseerde regelgeving voldoet. De Vve meent dat dit het geval is, ING spreekt dat tegen.
4.5.
Het toetsingskader van de Wwft en daarop gebaseerde regelgeving is als volgt.
4.6.
Artikel 3 lid 1, onder a, Wwft bepaalt dat een instelling ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek verricht.
4.7.
Artikel 3 lid 2, onder b, Wwft bepaalt - voor zover hier van belang - dat het cliëntenonderzoek de instelling in staat stelt om de ubo van haar cliënt te identificeren, en redelijke maatregelen te nemen om zijn identiteit te verifiëren en, indien de ubo een rechtspersoon is, redelijke maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van haar cliënt.
4.8.
Artikel 1 van de Wwft definieert de ubo (
uiteindelijk belanghebbende) als: “
natuurlijke persoon die de uiteindelijke eigenaar is van of zeggenschap heeft over een cliënt, dan wel de natuurlijke persoon voor wiens rekening een transactie of activiteit wordt verricht.
4.9.
Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 (Ubw) luidt, voor zover relevant:
“1. Categorieën van natuurlijke personen die in elk geval moeten worden aangemerkt als uiteindelijk belanghebbende zijn: (..)
c. in het geval van een overige rechtspersoon:
1°. natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de rechtspersoon, via:
– het direct of indirect houden van meer dan 25 procent van het eigendomsbelang in de rechtspersoon;
– het direct of indirect kunnen uitoefenen van meer dan 25 procent van de stemmen bij besluitvorming ter zake van wijziging van de statuten van de rechtspersoon; of
– het kunnen uitoefenen van feitelijk zeggenschap over de rechtspersoon; of
2°. indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen, bedoeld in subonderdeel 1°, is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of een persoon als bedoeld in subonderdeel 1° de uiteindelijke eigenaar is of zeggenschap heeft, dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening een transactie wordt verricht, de natuurlijke persoon of personen die behoort of behoren tot het hoger leidinggevend personeel van de rechtspersoon;”
4.10.
In artikel 1 van het Ubw is
eigendomsbelanggedefinieerd als:
“het recht op uitkering uit het vermogen van een rechtspersoon of personenvennootschap, waaronder de winst of de reserves, of op overschot na vereffening.”
4.11.
Daarnaast bepaalt artikel 5:147 lid 3 BW over de opheffing en vereffening van een vve:
“De vereffenaar draagt hetgeen na voldoening der schuldeisers van het vermogen van de ontbonden vereniging is overgebleven, over aan hen die bij de opheffing van de splitsing appartementseigenaar waren, ieder voor een aandeel als bedoeld in artikel 113 lid 1”.
4.12.
Toepassing van het hiervoor weergegeven wettelijk kader op deze zaak leidt tot het volgende. Niet in geschil is dat een bank als ING een ‘instelling’ is als bedoeld in artikel 3 lid 1 Wwft en op grond van dat artikel gehouden is klantonderzoek te verrichten. Ook is onbetwist dat een vve zoals de Vve behoort tot de categorie van ‘overige rechtspersonen’ als bedoeld in artikel 3 lid 1, onder C Ubw. Van een dergelijke rechtspersoon zijn natuurlijke personen ubo als zij direct of indirect meer dan 25% van het eigendomsbelang in de rechtspersoon houden, zo volgt uit artikel 3 lid 1 onder C, eerste gedachtestreepje Ubw. Dit artikel is ook van toepassing op een vve. Dit omdat onder het begrip eigendomsbelang ook wordt verstaan het recht op het overschot na vereffening, in combinatie met het gegeven dat een dergelijk overschot na vereffening zich bij een vve voor kan doen. Dat laatste volgt uit artikel 5:147 lid 3 BW.
4.13.
Kortom, een natuurlijke persoon die (direct of indirect) meer dan 25% van het eigendomsbelang in een vve houdt, is ubo van die vve. Een dergelijk percentage van meer dan van 25% doet zich altijd voor in het geval van een vve die uit drie leden bestaat, zoals de Vve, omdat rekenkundig het grootste aandeel dan altijd ten minste 33,33% moet zijn. Dat betekent dat een vve die uit drie leden bestaat, zoals de Vve, via haar ubo-opgave inzage moet geven in de verdeling van het eigendomsbelang van haar vve om de bank (in dit geval ING) in staat te stellen de ubo van de vve te identificeren.
4.14.
De ubo-opgave die de Vve heeft gedaan voldoet hier niet aan. In deze opgave heeft de Vve namelijk n
iet opgegeven wie haar leden zijn, en belangrijker, ook niet welke leden direct of indirect (meer dan) 25% van het eigendomsbelang in de Vve houden. Dat betekent dat de ubo-opgave van de Vve ING niet in staat stelt om de ubo te identificeren, en dus niet voldoet aan de daaraan ingevolge de Wwft en de daarop gebaseerde regelgeving te stellen eisen.
4.15.
Het voorgaande leidt er al toe dat de onder I meer subsidiair gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Bij die stand van zaken behoeven de overige geschilpunten geen bespreking meer.
Geen onrechtmatige blokkering van de rekening (vordering II)
4.16.
De Vve stelt dat ING onrechtmatig heeft gehandeld door de rekening van de Vve te blokkeren “
teneinde af te dwingen dat de Vve zal handelen conform het standpunt van ING”. Hieraan legt de Vve opnieuw ten grondslag dat de ubo-opgave die de Vve heeft gedaan conform wet- en regelgeving is, maar dat betoog heeft de rechtbank hiervoor al verworpen (vordering I meer subsidiair).
Daarnaast betoogt de Vve dat de blokkering van de rekening onrechtmatig is omdat ING daartoe is overgegaan zonder eerst inhoudelijk te reageren op het standpunt van de Vve over de ubo-opgave. Ook dit betoog faalt. Niet relevant is of ING inhoudelijk heeft gereageerd op de Vve. Wel relevant is het volgende. ING heeft zoals hiervoor is vastgesteld terecht geconstateerd dat de ubo-opgave van de Vve niet voldoet aan de wet- en regelgeving. Zoals blijkt uit de onder de feiten aangehaalde briefwisseling, heeft ING de Vve hier vervolgens op gewezen en haar meermalen een termijn gegeven om de opgave aan te vullen, onder de waarschuwing dat ING bij niet tijdige aanvulling tot blokkering van de rekening zou overgaan. Na afloop van de gegeven termijn heeft ING de rekening daadwerkelijk geblokkeerd. ING stelt terecht dat zij hiertoe op grond van artikel 5 lid 1 Wwft gehouden was omdat het door haar verrichte cliëntonderzoek haar niet in staat stelde de ubo van de cliënt te identificeren. In een en ander ligt besloten dat het blokkeren van de rekening door ING na afloop van de gestelde termijn niet onrechtmatig is.
4.17.
Dit betekent dat de onder II gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Geen verbod en geen bevel (vorderingen III en IV), geen dwangsom (vordering VIII)
4.18.
De Vve vordert daarnaast een verbod voor ING om de rekening te blokkeren en/of de zakelijke relatie met de Vve te beëindigen “vanwege het vermeend ontbreken of onjuist vermelden van gegevens inzake de ubo’s van de Vve” (vordering III) en om ING te gelasten de Vve in staat te stellen op normale wijze gebruik te maken van haar bankrekening (vordering IV). De Vve heeft deze vorderingen niet van een afzonderlijke onderbouwing voorzien. Wel kan worden vastgesteld dat deze vorderingen zien op het (ongehinderde) gebruik van de rekening van de Vve, net als het geval is bij vordering II. Uit een en ander begrijpt de rechtbank dat deze vorderingen III en IV geheel en al voortbouwen op vordering II en het daaraan ten grondslag gelegde betoog dat ING de rekening onrechtmatig heeft geblokkeerd. Omdat de rechtbank dat betoog al bij de bespreking van vordering II heeft verworpen, moeten vorderingen III en IV net als vordering II worden afgewezen.
4.19.
Vorderingen III en IV zijn ook om een andere reden niet toewijsbaar. Met de vorderingen vordert de Vve in feite een onbeperkt verbod voor ING om de rekening te blokkeren wegens ontbrekende of onjuiste gegevens inzake de ubo’s van de Vve, en een onbeperkt bevel voor ING om de Vve in staat te stellen de rekening te gebruiken. Een dergelijk onbeperkt verbod en bevel zou betekenen dat ING in de toekomst nooit de rekening van de Vve zou mogen blokkeren wegens de ubo-opgave van de Vve, ook niet als de omstandigheden later (sterk) zullen wijzigen. Een dergelijk onbeperkt en verregaand verbod en bevel is onvoldoende bepaald om te kunnen worden toegewezen.
4.20.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het onder III gevorderde verbod en het onder IV gevorderde bevel zullen worden afgewezen. Omdat vordering III wordt afgewezen, bestaat geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom. Ook die (vordering VIII) wordt daarom afgewezen.
Geen beveiligd digitaal kanaal (vordering V)
4.21.
De Vve vordert verder een gebod voor ING om ten behoeve van de vertrouwelijke communicatie met de Vve een beveiligd digitaal kanaal aan te bieden, dat voldoet aan de eisen van de artikel 5 lid 1 sub f AVG en artikel 24 AVG.
4.22.
Aan deze vordering legt de Vve ten grondslag dat e-mail niet voldoet aan de eisen van de twee genoemde AVG-artikelen. Bij deze vordering heeft de Vve echter geen belang meer, omdat als onbetwist vaststaat dat ING de Vve verschillende alternatieven voor e-mail heeft aangeboden.
4.23.
Voor zover de Vve betoogt dat deze door ING geboden alternatieven (ook) niet voldoen aan de eisen van artikel 5 lid 1 sub f en 24 AVG, heeft zij haar stellingen tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door ING onvoldoende onderbouwd. Zo heeft de Vve niets aangevoerd tegenover de toelichting van ING dat haar privacybeleid goedkeuring heeft van de Autoriteit Persoonsgegevens.
4.24.
Ook vordering V zal dus worden afgewezen.
Geen verbod om onderzoekskosten in rekening te brengen (vordering VI)
4.25.
De Vve vordert daarnaast een verbod voor ING om aan de Vve Wwft-onderzoekskosten door te berekenen. Hieraan heeft de Vve eerst tijdens de mondelinge behandeling ten grondslag gelegd dat deze doorberekening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hiertoe wijst zij erop dat ING eenmanszaken en vof’s geen kosten in rekening brengt, terwijl dat veel complexere entiteiten zijn, met veel meer activiteiten en geldstromen dan vve’s.
4.26.
Vooropstaat dat de Vve bij deze vordering de stelplicht en bewijslast draagt. Het is aan haar als de partij die zich op het rechtsgevolg van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid beroept, om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen waaruit volgt dat zij zich terecht op dat rechtsgevolg beroept.
4.27.
Op zichzelf mag van ING als bank worden verwacht dat het tarief dat zij in rekening brengt in (redelijke) verhouding staat tot de kosten die zij maakt. Met haar vordering betoogt de Vve in feite dat het tarief van ING onredelijk is, althans dat de bedoelde redelijke verhouding ontbreekt. Het is echter, zoals vooropgesteld, aan de Vve om dit betoog te onderbouwen, en dus om concreet te toe te lichten dat en waarom het tarief onredelijk is, althans waarom een redelijke verhouding ontbreekt met de kosten die ING maakt. Dat heeft de Vve niet gedaan. De Vve heeft erop gewezen dat ING geen tarief in rekening brengt voor de rechtsvormen eenmanszaak en vof. Dat gegeven zegt iets over de verhouding die ING aanbrengt tussen dat tarief (nul) en het tarief voor vve’s, maar niets over de redelijkheid van het tarief voor vve’s of de verhouding tussen dat tarief en de kosten die ING voor het onderzoek naar vve’s maakt. Daarnaast heeft de Vve aangevoerd dat het onderzoek bij vve’s niet complex is. ING heeft dit betwist met de stelling dat in vve’s relatief meer bestuurswisselingen plaatsvinden. De Vve heeft daarna nog aangevoerd dat
bij kleine vve’s(bestaande uit 4 of minder leden) dit onderzoek niet complex is. ING hanteert echter niet die categorie maar de categorie van vve’s in het algemeen. Voor zover de Vve wil betogen dat ING een dergelijke nadere differentiatie in haar categorisering voor de kostendoorberekening zou moeten aanbrengen gaat dat de onderhavige marginale toetsing te buiten. Bovendien is onvoldoende gesteld en ook anderszins niet gebleken dat de Vve niet zou kunnen uitwijken naar een andere bank.
4.28.
Omdat ING haar beroep dus onvoldoende heeft onderbouwd, zal het gevorderde verbod voor ING om Wwft-onderzoekskosten in rekening te brengen worden afgewezen.
Adres en telefoonnummer (vordering VII)
4.29.
Als laatste vordert de Vve om ING te gelasten in al haar (schriftelijke) communicatie haar adres en telefoonnummer te vermelden. De rechtsgrond voor deze vordering ontbreekt echter.
4.30.
Dat betekent dat ook het onder VII gevorderde bevel moet worden afgewezen.
Proceskosten
4.31.
De Vve is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.196,00 (2 punten × tarief II)
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.045,00
4.32.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt de Vve in de proceskosten van € 2.045,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Vve niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Vve € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt de Vve in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters, voorzitter, mr. N.C.H. Blankevoort en mr. B.J. Blok, rechters, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.